Eillert Meeter (Oude Pekela, 1 maart 1818 – Briton Ferry (Wales), 7 april 1862) was een republikeins en revolutionair gezind journalist. Meeter is een neef van kinderboekenschrijver Andries Pietersz. Meeter.
Levensloop
Eillert werd geboren als Eillert Meter en was een zoon van de barbier Michiel E. Meter en Tryntje Wessels Kuiper. Na een korte loopbaan in het leger waar Meeter het tot sergeant bracht maar waar hij de gehoopte officiersopleiding niet kon volgen werd hij journalist.
De door vooruitstrevende figuren als majoor P.W.G.J. van Baerle en Jhr. R.L. van Andringa de Kempenaer beïnvloede Meeter begon in 1840 in Groningen een vooruitstrevend blad, “De Tolk der Vrijheid”, uit te geven. In dit blad was hij de vertolker van de gevoelens van de boeren die zich tegen de invloed van de ridderschap in de Groninger Staten verzetten.
Hij nam het ook op voor de dagloners en arbeiders.
De veiling van de inboedel van een dagloner die het schoolgeld van zijn kinderen schuldig bleef, op last van de burgemeester van Ten Boer, brengt Meeter ertoe om niet alleen de inboedel op te kopen en weer aan de schuldenaar te schenken, hij schreef in zijn krant dat de overheid haar contract met de maatschappij, de volonté générale, had geschonden.
Nu de overheid geen recht meer had om te regeren mocht iedereen volgens Meeter “stoppen met belasting betalen”.
De Procureur-generaal in Groningen besloot daarop tot een vervolging wegens opruiing. Nog voordat het tot een verhoor kan komen speelde Meeter de justitiële autoriteiten in de kaart door zijn aanwezigheid bij een opstootje.
De revolutie in de wafelkraam
Tijdens de meikermis van 1840 dronken Meeter en de aanwezigen, meest studenten,
in de wafelkraam van “Dove Saar”, op “Zijne Verheven Nulliteit Willem Kaaskop” en op de republiek. Na een dronken vechtpartijtje werd het portret van Willem I van de wand gehaald en buiten de deur gezet. Meeter ging naar huis en hoorde pas de volgende dag dat een aantal aanwezigen gearresteerd was bij wat de “wafelkraamrel” is gaan heten.
Er werden 25 mensen ter plaatse gearresteerd en Meeter werd twee dagen later in Harlingen gevangengenomen. Men klaagde hem aan wegens “oproerende jool”,
de algemene teneur van zijn tijdschrift en een verkreukelde schets voor een op te richten “Republikeins Genootschap” die in zijn prullenbak werd gevonden.
Om een oproer te voorkomen werden cavalerie-eenheden naar Groningen gestuurd.
Alle 26 gevangenen moesten op 1 augustus worden vrijgelaten omdat niet bewezen kon worden dat zij schuldig waren aan revolutionaire samenspanning. Meeter kon nu als martelaar voor de zaak van de vrijheid optreden. Tijdens het vieren van het Gronings ontzet van 1672 op 28 augustus 1840, werd het toneelstuk Rabenhaupt onder luid applaus in de Groningse schouwburg opgevoerd. In het toneelstuk traden studenten-vrijwilligers op die de vrijheid loofden.
De loopbaan als journalist
De Groningse Officier van Justitie probeerde Meeter nu te vervolgen voor zijn uitlatingen in De Tolk der Vrijheid en vervolgde hem en zijn uitgever, Sijger Jans Bolt, tot aan de Hooge Raad der Nederlanden. Ondanks de verdediging door de liberale voorman
mr. D. Donker Curtius vernietigde de Hoge Raad de veroordeling tot respectievelijk vier en twee jaar gevangenisstraf niet. Nog vóór de definitieve uitspraak vluchtte Meeter in februari 1841 naar België en vervolgens naar Parijs. Hoewel hij tijdens zijn proces en zijn vlucht aan De Tolk der Vrijheid doorwerkte ging het blad in lezerstal achteruit.
Het werd eind 1841 opgeheven.
In Parijs klopte Meeter aan bij de Nederlandse gezant generaal R. Fagel.
Deze ondersteunde een gratieverzoek, dat Willem II inwilligde.
Meeter vestigde zich nu in Amsterdam.
In de jaren 1840-1848 vroeg en kreeg Meeter steeds weer geld van Koning Willem II.
De achtergrond schijnt zijn kennis over het privéleven van de koning te zijn geweest. Willem had zich als “Prins van Oranje” in tal van vreemde politieke avonturen gestort.
Hij had geprobeerd Koning van Frankrijk of België te worden en samengezworen tegen zijn vader toen deze wilde hertrouwen. Ook deed Meeter in 1842 onderzoek naar J.L.A Kremer, en schreef aan de hand hiervan twee brochures over de bekende predikant en oculist. Achteraf bleek de voornaamste reden van het onderzoek te zijn dat Kremer een voogd was van Cornelia Vogel, die volgens Meeter een natuurlijke dochter van de koning zou zijn geweest.
In Meeters in 1857 verschenen memoires wordt ’s konings voorliefde voor knappe jonge mannen uitgebreid beschreven. De koning ging alleen wandelen op het Nachtegaalpad achter zijn paleis en had zich omringd met dienaren die hij niet kon ontslaan vanwege wat Meeter de “afschuwelijke motieven” noemde waarvoor hij hen had aangenomen.
Men heeft vooral Meeter meer dan een eeuw voor leugenaar uitgemaakt maar in 2004 bleek uit documenten in het Huisarchief dat hij de waarheid heeft geschreven.
In deze jaren publiceerde Meeter met Bolt in Amsterdam een nieuw oppositieblad,
“De Onafhankelijke” geheten. Meeter keerde in grote geldnood terug naar Den Haag.
De koning steunde hem opnieuw financieel maar liet hem in Parijs in termijnen uitbetalen.
In het najaar van 1844 was hij terug in Den Haag, waar hij met zijn achtergrondkennis over hoge Haagse kringen en het hof op 13 oktober zijn nieuwe krant De Ooijevaar uitbracht. Dit was een in wezen republikeins blad dat Meeter ter vergroting van de oplage vulde met schandaalberichten. Voor het politieke deel kon hij beschikken over medewerkers als P.A. de Haas, A.H. van Gorcum, G.A.C.W. markies de Thouars en Donker Curtius, met wie hij vriendschappelijk omging. In 1845 belandde Meeter opnieuw in de gevangenis.
In 1845 was er in Nederland politieke onrust en er waren dankzij de ook in Nederland optredende aardappelziekte hongerrellen in verschillende steden.
Her en der in Nederland publiceerde de oppositie zogeheten lilliputterbladen.
Deze pamfletten waren zo klein om geen dure dagbladzegels te hoeven kopen.
Meeter bracht ook lilliputters in omloop die “De Haagsche Miniatuurbode” en
“De Ontwaakte Leeuw” heetten. De politie arresteerde Meeter, zijn aanhangers en de drukker Jacob du Mée opnieuw waarna het tot een groot proces kwam.
De aanklachten waren zo opgeklopt dat zelfs de doodstraf geëist kon worden.
Meeter en zijn medestanders werden wegens gebrek aan bewijs vrijgesproken,
maar zij zaten meer dan een jaar in voorarrest.
De koning gaf Meeter en zijn vriend Van Gorcum na hun vrijspraak opnieuw een jaargeld op voorwaarde dat zij zich in het buitenland zouden vestigen.
Zij vertrokken naar Antwerpen, waar zij zich rustig hielden. Meeter publiceerde zelfs een prijzende biografie van Willem II en trad er in het huwelijk.
Het overlijden van Willem II in maart 1849 maakte een einde aan het jaargeld. Willem III werd geconfronteerd met een dreigend bankroet en kon de financiële verplichtingen van zijn vader niet overnemen. Misschien wilde de jonge koning zich ook niet laten chanteren.
In 1849 begon Meeter in Nijmegen “De Star der Hoop” uit te geven.
Een van de medewerkers was Adriaan van Bevervoorde, die in 1850 de
“Democratische Hoofdvereeniging” oprichtte als de Nederlandse afdeling van het
door Alexandre Auguste Ledru Rollin en Giuseppe Mazzini opgerichte
“Comité Central Européen”, een voortzetting van de door Van Bevervoorde,
Jottrand, Kats en Karl Marx in 1847 opgerichte Association Démocratique
(de Democratische ‘Internationale’).
Meeter was geen lid van de Democratische Hoofdvereeniging en ontmoette Marx niet.
In januari 1850 arresteerde de Pruisische politie hem desondanks in het niet ver van Nijmegen maar over de Duitse grens liggende Gogh. Hij wist te ontkomen.
Eillert Meeter week in september 1851 uit naar Groot-Brittannië, waar hij tot zijn dood in 1862 als scheepsbevrachter en vertaler in Briton Ferry werkte.
In Londen publiceerde hij in 1857 zijn memoires over de jaren 1837 tot 1846 met de titel
“Holland, Its Institutions, Its Press, Kings and Prisons”.
Censuur, zelfcensuur en ongeloof waar het de verhalen over de biseksualiteit of homoseksualiteit van Koning Willem II betreft zorgden ervoor dat men Meeters memoires pas in 1966 in een Nederlandse vertaling kon uitgeven.
Publicist in democratische bladen tussen 1840 en 1851, is geboren te Oude Pekela
op 1 maart 1818 en overleden te Briton Ferry (Groot Brittannie) op 7 april 1862.
Hij was de zoon van Mechiel Eilderts Meeter, barbier, en Trijntje Wessels Kuiper.
In oktober 1846 ging hij een vrij huwelijk aan met Johanna Francina Kroon
(roepnaam Jeannette), die op 20 februari 1857 overlijdt.
Meeter behoorde als zoon van een barbier tot de kleine burgerij. In deze ondergeschikte positie kon hij zich maar moeilijk vinden. ‘Die hiërarchische schakel der samenleving, waarlangs ieder in gewone tijden moet opklimmen, is mij hinderlijk’,
schreef hij in 1842. Hij zocht het avontuur en de mogelijkheid zich in de verstarde samenleving te onderscheiden en begon zijn roerige carrière als publicist in een decennium, waarin Nederland relatief grote politieke spanningen kende.
In de stad Groningen werkten onder academici en de burgerij patriotse denkbeelden na, terwijl welvarende landbouwers in de provincie niet van plan waren de leiding van de aristocratie in het provinciaal bestuur te verdragen.
Vanaf 1834 probeerde Meeter ‘hogerop’ te komen door in militaire dienst te treden met de bedoeling een officiersopleiding te volgen. Hoewel hij het reeds in 1836 tot sergeant bracht en hard studeerde, strandde zijn militaire carrière toen in 1839 na beëindiging van het conflict met België ingrijpend op het leger bezuinigd werd. In die sfeer werd Meeter ontvankelijk voor revolutionaire ideeën. Hij trok zich op aan de verbitterde majoor-op-non-actief P.W.G.J. van Baerle, die in 1831 wegens zijn onbeheerst karakter uit de dienst was verwijderd, en ontmoette jonkheer R.L. van Andringa de Kempenaer, die met medeweten van de latere koning Willem II in de Noordelijke provincies stemming probeerde te maken tegen de huwelijksplannen van Willem I. Bovendien was hij een trouw bezoeker van het Groningse café van P.J. de Jonge. Dit werd een middelpunt van lieden die zich te kort gedaan voelden en felle kritiek op de autoriteiten uitten, zoals De Jonge zelf, die bij een proces wegens laster betrokken was geweest, de boekdrukker en uitgever Hendrik Bolt en de koopmanszoon Abraham Sonius. Deze groep kwam in contact met de klanten van een ander Gronings koffiehuis – van Van der Laan – waar de boerenbeweging haar actiecentrum had. Uit die samenwerking ontstond het blad De Tolk der Vrijheid met Meeter als hoofdredacteur. Deze had in Groningen door enkele publikaties bekendheid gekregen. In 1838 was in het Groninger Weekblad een feuilleton van zijn hand verschenen over de ‘Geschiedenis van het beleg van Groningen in 1672’ en in de Groninger Courant een artikel over de zeventiende-eeuwse strijd tussen de Groningse regenten en gilden. Deze verhalen lieten geen twijfel bestaan over de democratische sympathieën van de schrijver.
Bij Bolt verscheen zijn Eerste bundeltje fraaije verhalen voor de beschaafde jeugd.
In zijn krant werd Meeter niet, zoals verwacht, de tolk van de verlangens van de welgestelde boeren, maar kwam hij als eerste journalist in ons land fel op voor de belangen van dagloners en arbeiders in werkplaatsen en fabrieken. Hij trad hiermee in het voetspoor van Belgische democraten als J. Kats, L. Jottrand, de gebroeders A. en F. Delhasse en A. Bartels. Meeter raakte spoedig bevriend met dr. J.J.F. Wap, redacteur van het felle roomskatholieke oppositieblad De Noord Brabander. Wap was weer bekend met A.M.L. de Lamartine en de radicaal-katholieke hervormer H.F.R. de Lamennais, waardoor Meeter zijn internationale contacten uitbreidde. Hij geldt als de eerste journalistieke vertegenwoordiger van de internationale democratische beweging in ons land.
Al snel na de eerste uitgave van De Tolk der Vrijheid in april 1840 kwam hij in aanraking met justitie. Op 18 mei 1840, het hoogtepunt van de Groningse kermis, werden hij en Bolt gearresteerd bij de zogeheten wafelkraamrel. Zij moesten op 1 augustus worden vrijgelaten, omdat niet bewezen kon worden dat zij schuldig waren aan revolutionaire samenspanning. Meeter kon hierdoor met succes als martelaar optreden.
Dit uitte zich tijdens de Groningse feestdag op 28 augustus, toen zijn toneelstuk ‘Rabenhaupt’ onder luid applaus in de Groningse schouwburg werd opgevoerd.
Justitie probeerde hem nu te treffen voor zijn uitlatingen in De Tolk der Vrijheid en spande een proces tegen hem en Bolt aan, dat tot aan de Hooge Raad werd gevoerd.
Ondanks de welsprekende verdediging van de liberale voorman mr. D. Donker Curtius kregen Meeter en Bolt in hoogste instantie respectievelijk vier en twee jaar. Vóór de definitieve uitspraak vluchtte Meeter in februari 1841 naar België en week vervolgens -wegens gebrek aan bestaansmiddelen -uit naar Parijs. Hoewel hij tijdens zijn proces aan De Tolk der Vrijheid doorwerkte, ging het blad achteruit. Het werd eind 1841 opgeheven.
In Parijs klopte Meeter aan bij het Nederlands gezantschap, waar hij door een berouwvolle houding het vertrouwen wist te winnen van de bejaarde gezant,
generaal R. baron Fagel. Deze ondersteunde een gratieverzoek, dat Willem II na een geslaagd bezoek aan Groningen inwilligde. Meeter keerde terug naar Nederland en vestigde zich voorlopig in Amsterdam, waar hij zich wegens geldgebrek tot de koning wendde met het verzoek hem in een ambtelijke functie te plaatsen.
Toen dat niet lukte door verzet van de ministers, betaalde de koning Meeter een toelage uit eigen fondsen. Die mildheid kwam niet alleen voort uit vorstelijke grootmoedigheid, maar had ook de opzet een gevaarlijk opposant uit te schakelen.
Hetzelfde overkwam Wap. Als protégé van Willem II (1841-1842) bestookte Meeter de koning met kruiperige briefjes, waarin hij om (meer) geld vroeg. Intussen leefde hij er in Den Haag vrolijk op los en verbraste zijn geld met dubieuze vrienden.
Ten slotte viel hij in ongenade, omdat hij weigerde een jonge vrouw te trouwen die van hem in verwachting was. Volkomen berooid en vanwege zijn vroegere vonnissen afgesneden van kansen op een ambtelijke of particuliere functie begon hij met Bolt in Amsterdam een nieuw oppositieblad, De Onafhankelijke.
Meeter keerde in grote geldnood terug naar Den Haag. De koning steunde hem opnieuw maar liet hem in Parijs in termijnen uitbetalen. In het najaar van 1844 was hij terug in Den Haag, waar hij met zijn achtergrondkennis over hoge Haagse kringen en het hof op 13 oktober zijn nieuwe krant De Ooyevaar uitbracht. Dit was een in wezen republikeins blad dat Meeter ter vergroting van de oplage vulde met schandaalberichten. Voor het politieke deel kon hij beschikken over medewerkers als P.A. de Haas, A.H. van Gorcum, G.A.C.W. markies de Thouars en Donker Curtius, met wie hij vriendschappelijk omging. In 1845 belandde Meeter opnieuw in de gevangenis. Het was een onrustig jaar vanwege de liberale actie voor een grondwetsherziening en de hongerrellen in verschillende steden, die het gevolg waren van voedselnood door een aardappelziekte.
Overal verschenen zogeheten lilliputterbladen. Deze hadden een zeer klein formaat om het dure dagbladzegel te ontduiken. Ook Meeter bracht goedkope lilliputters in omloop, zoals De Haagsche Miniatuurbode en De Ontwaakte Leeuw.
De politie arresteerde Meeter en zijn aanhangers, waarna het tot een groot proces kwam.
Hoewel zij uiteindelijk wegens gebrek aan bewijs werden vrijgesproken, zaten zij meer dan een jaar in voorarrest. De koning greep in en gaf Meeter en zijn vriend Van Gorcum een jaargeld, op voorwaarde dat zij zich in het buitenland zouden vestigen.
Zij vertrokken naar Antwerpen, waar zij zich rustig hielden.
Meeter publiceerde zelfs een prijzende biografie van Willem II en trad er in het huwelijk.
Aan het goede Antwerpse leven kwam een eind door het overlijden van Willem II in maart 1849. Willem III was niet van plan de financiële verplichtingen van zijn vader over te nemen, zodat Meeter zich opnieuw genoodzaakt zag een bestaan te vinden als redacteur van een radicaal oppositieblad. Hij vestigde zich in Nijmegen, waar zijn felle volksblad De Star der Hoop op 3 juni 1849 verscheen. Ook trad hij in verbinding met de bekende democratische publicist Adriaan van Bevervoorde, die in 1850 de Democratische Hoofdvereeniging oprichtte als Nederlandse afdeling van het door A.A. Ledru Rollin
en G. Mazzini opgerichte Comité Central Européen, een voortzetting van de door Van Bevervoorde, Jottrand, Kats en Karl Marx in 1847 opgerichte Association Démocratique (de Democratische ‘Internationale’). Meeter trad echter niet toe tot de Democratische Hoofdvereeniging, afgeschrikt door het autoritaire optreden van Van Bevervoorde.
In januari 1850 herkende de Pruisische politie Meeter in Gogh en nam hem ’s nachts gevangen. Meeter wist echter te ontsnappen en verliet ook Nijmegen.
Hij verbleef in Luik en Rotterdam en schreef in 1851 in de Zierikzeesche Nieuwsbode. Omdat de justitie onder leiding van zijn vroegere vriend Donker Curtius scherp tegen de radicalen optrad en gevangenneming dreigde, week Meeter in september 1851 uit naar Groot Brittannië, waar hij tot zijn dood in 1862 als scheepsbevrachter en vertaler in Briton Ferry (Wales) werkte. In Londen publiceerde hij in 1857 zijn memoires over de jaren 1837 tot 1846 Holland, Its Institutions, Its Press, Kings and Prisons
(Nederlandse vertaling Holland, kranten, kerkers en koningen, Amsterdam 1966),
dat ondanks de eenzijdigheid een levendig en onderhoudend geschreven werk is
met elementen van een moderne thriller.
Eillert Meeter
In 1840 start republikein Eillert Meeter De tolk der vrijheid. Hij keert zich in dit blad
en andere bladen uit zijn koker op felle toon tegen maatschappelijke wantoestanden
en het ondoorzichtige staatsbestel. Koning en ministers worden niet gespaard.
Ook haalt hij fel uit naar andere kranten en bladen die in zijn ogen heulen met de overheid.
Zijn onverbloemde stukken leiden meer dan eens tot vervolging en gevangenisstraf.
Zijn bladen worden regelmatig verboden. Het tweede nummer van zijn
De ontwaakte leeuw, een zogenaamde ‘lilliputter’, van 26 september 1845 wordt
zelfs al voor verspreiding in beslag genomen.