Anderhalve eeuw aardappelzetmeel-industrie


avebe-front
Frontcover
avebe-back
Backcover

De aardappel stamt uit Zuid Amerika en het ligt voor de hand dat zijn geschiedenis in Europa niet eerder kan beginnen dan na 1492, het jaar waarin Columbus Amerika ontdekte. Toen de Spanjaarden onder aanvoering van Pizarro in de jaren 1525 tot 1543 Peru en Chili veroverden vonden ze daar naast het vele goud ook de aardappel.
Ze maakten daar kennis met een voor hen vreemd voedsel. Het ligt voor de hand dat
de Spaanse schepen, die van de Nieuwe Wereld terugkwamen, in de vorm van
proviand deze aardvruchten hebben meegenomen.

Koning Philips II kreeg in 1565 een kist met aardappelen ten geschenke en het
verhaal gaat dat, toen paus Gregorius XIII ziek werd, Philips hem een hoeveelheid
aardappelen zond voor zijn herstel. Er zijn veel interessante verhalen over de verspreiding van de aardappel over Europa. In 1593, toen Clusius, een in Arras (Frankrijk) geboren plantkundige, tot hoogleraar in Leiden werd benoemd, deed de knol zijn intrede in Nederland. Langzaam verspreidde de aardappel zich vanuit Leiden over Nederland.

Over de invoer van de aardappel als volksvoedsel is betrekkelijk weinig bekend.
Omstreeks het midden van de 18e eeuw schijnt de aardappel in het gebied van de
Veenkoloniën te zijn ingevoerd. De grond bleek voor het nieuwe gewas uiterst geschikt en de gewonnen vrucht viel algemeen in de smaak.
Ze werden dan ook lange tijd uitsluitend voor de consumptie verbouwd.
In 1773 gebeurde dat al in zulke grote hoeveelheden dat de stad Groningen in dat
jaar een reglement vaststelde voor het verlaat in Meertenshoek, waarin werd vermeld dat van een schuit met aardappelen 15 stuiver moest worden betaald.
Er werden toen veel aardappelen naar Hamburg en Bremen uitgevoerd.
Later kwam de industriële verwerking van aardappelen: eerst voor de bereiding van alcohol en later tot ons aller bekende aardappelzetmeel, meestal kortweg,
maar ten onrechte, aardappelmeel genoemd.

Inleiding

Het is zo’n anderhalve eeuw geleden dat de aardappelzetmeelindustrie tot bloei werd gebracht. Dit was het begin van een tijdperk, waarin de aardappel voor ons land, maar vooral voor de Veenkoloniën van zeer grote betekenis werd. In de eerste plaats was die aardappel van belang voor de landbouwers, de ontginners van de woeste gronden, maar daarnaast ook voor de fabrikanten, hun medewerkers en voor de mensen die zich hebben beziggehouden met de technische ontwikkeling van het produktieproces voor de aardappelzetmeel- en de derivatenfabrieken. Een geschiedenis van 150 jaar, vanaf het raspen van de aardappelen met handkracht (over een soort kaasrasp) tot een proces,
dat door de computer wordt gestuurd en gecontroleerd. Een periode waarin twee technische revoluties op aardappelzetmeelgebied hebben plaatsgevonden.
Een periode, die waard is te worden vastgelegd voor komende generaties.

De technische toepassing van produkten die zetmeel bevatten stamt al van een zeer vroege datum. Egyptische papyrusrollen, die naar schatting zo’n 5500 jaar oud zijn, bleken al zetmeellijm te bevatten. De Egyptenaren gebruikten dat zetmeel om het oppervlak van de papyrusrollen gladder te maken. Tarwebloem werd in verdund azijn verwarmd en opgelost en het aldus ontstane produkt werd op de rollen aangebracht,
die hierdoor eeuwenlang in goede staat bleven. We hebben hier te maken met de bereiding van de eerste, ons bekende zetmeelderivaten (Op basis van zetmeel,
via diverse processen gefabriceerde afgeleide produkten). Ook de Chinezen, de uitvinders van het papier, gebruikten hiervoor zetmeel, maar zij bereidden dit uit rijst.
In Europa duurt het tot de veertiende eeuw voor we kunnen spreken van het gebruik van zetmeel. Vooral wevers gebruikten het zetmeel voor het stijven van hun linnen.
Het waren met name de Hollanders, die dit produkt overal leverden.
Pas rond 1700 werd er op kleine schaal zetmeel uit aardappelen vervaardigd,
eveneens voor het stijven van linnen. Het zetmeel werd verder hoofdzakelijk gebruikt aan de grote vorstenhoven van Europa. Aan het hof gebruikte men dit meel vooral voor het ”witten” van het gezicht en van pruiken, wat toentertijd in de mode was.
Het zetmeel werd nog alleen op kleine schaal thuis bereid.

In de achttiende eeuw kwam een meer fabrieksmatige produktiewijze in opkomst.
Door het gebruik van eenvoudige raspen en zeven werd het zetmeel gewonnen.
Vooral in Pruisen werden de verbouw en verwerking van aardappelen sterk bevorderd, vooral door Frederik de Grote. De goede kwaliteit zetmeel, die uit deze
”aardknollen” kon worden gemaakt, was hier toen al bekend.

Uit dezelfde periode stammen ook de eerste verhandelingen over een rasp,
die door waterkracht werd aangedreven en over een betere en snellere methode
voor het uitzeven van het meel. De ontwikkelingen in de produktie van aardappelzetmeel kwamen heel voorzichtig op gang.

Pas aan het begin van de negentiende eeuw werden de eerste kleine fabriekjes in Nederland opgericht, onder andere in Renkum en Gouda.
Deze gebieden misten echter een aantal voorwaarden, die de Veenkoloniën wel konden bieden: de aardappelen werden hier al in grote hoeveelheden verbouwd, er was volop brandstof (turf) aanwezig en er waren uitstekende vervoersmogelijkheden (kanalen), zodat het eindprodukt ook gemakkelijk kon worden afgevoerd.
De eerste man die de produktie van aardappelzetmeel in deze regio ter hand nam was jonker Johan Hora Siccama van de Harkstede. Vier jaar later, in 1840, begon J.A. Boon
in Muntendam een aardappelzetmeelfabriek. Het was echter de 22-jarige domineeszoon
Willem Albert Scholten uit Loenen op de Veluwe, die de aardappelzetmeelindustrie hier tot grote bloei zou brengen.

W.A. Scholten
W.A. Scholten geb. 6 okt 1819, overl. 1 mei 1892

Willem Albert werd geboren in Loenen als zoon van een dominee. Zijn vader overleed toen Willem Albert twee jaar oud was. Zijn jeugd bracht de kleine Scholten door in Zutphen. Zijn moeder had graag gezien dat hij dominee was geworden,
maar Willem Albert vond de kring waarin een dominee zich bewoog, te klein.
Hoewel zijn gedachten uitgingen naar de militaire academie, volgde hij een opleiding tot onderwijzer en belandde tenslotte in de handel in manufacturen van zijn stiefvader.
Hij hield het hier evenmin lang uit, omdat hij zich ergerde aan ”de besluiteloosheid van de vrouwen op dit terrein”. Vervolgens kwam hij nog in dienst van een fabriek en handelszaak in verfwaren, maar zelf een fabriek bezitten leek hem het einde.
Hij maakte als reizend gezel voor de zaak een tocht naar Duitsland, maar benutte de reis ook om er achter te komen hoe men het beste verfwaren kon maken.

Het geld voor deze tocht had hij geleend. Hij werd onderweg nog overvallen, maar dank zij zijn revolver liep dit incident goed af. Bij een andere gelegenheid ging hij niet met de veerboot naar Amsterdam, maar liep hij over het ijs langs de vaargeul.
Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen (en …..fabrieken) moet hij hebben gedacht.
Beide gebeurtenissen heeft W.A. Scholten laten afbeelden op schilderijen.

Willem Albert Scholten
Willem Albert Scholten – op 18-jarige leeftijd, in witte kiel – is hier bezig met het maken
van zetmeel uit aardappelen. De situatie speelt in 1838 in een kamer van zijn
oom Kleiboer in het plaatsje Tonden.

Het maken van verf bleek echter niet zo eenvoudig. Hij richtte zijn aandacht daarom op iets anders. Zijn oom Kleiboer, een welvarende boer in Tonden (een gehucht bij Zutphen), speelde daarbij een belangrijke rol. Op de boerderij van zijn oom maakte Willem Albert op 18-jarige leeftijd voor het eerst zelf aardappelzetmeel. Hij nam vervolgens een “arbeider met de naam Den Broeker in dienst die de rasp moest draaien en stelde een jongen aan die de aardappelen op de rasp moest gooien en aandrukken. Hij stond zelf aan de wastrommel. Wanneer ze dan na een hele dag werken zeven halve mudden in meel hadden omgezet mochten ze niet mopperen.
In 1839, toen hij 20 jaar was, bouwde hij een fabriekje in Warnsveld en hiermee werd de jonge Scholten fabrikant van verfstoffen, aardappelzetmeel en sago. De produktie van verfstoffen mislukte. Het recept voor zetmeel en sago, dat Willem Albert van een Duitse oud-fabrieksarbeider voor tien gulden en een paar borrels had gekocht, bleek een betere investering. Het fabriekje brandde echter na twee jaar af. Inmiddels was hem ter ore gekomen dat De Bakker, een fabrikant van aardappelstroop, de aardappelen voor zijn bedrijf ”De Oorsprong” in Oosterbeek uit het Noorden haalde. De Bakker verwerkte toen
zo’n 30.000 mud aardappelen. Volgens de berekeningen van W.A. Scholten was
het veel goedkoper om een fabriek in het noorden te bouwen.

fabriek-1868
De fabriek van W.A. Scholten omstreeks 1868.

In het voorjaar van 1841 reisde hij met de trekschuit naar het Noorden, maar hij zag in de kanalen alleen bruin, veenachtig water. Dit water was niet geschikt voor de produktie van zetmeel. Hij kwam op het laatste moment echter in contact met een schipper, die hem vertelde van het heldere water in het Zuidlaarder- en het Foxholster meer.

Scholten ging kijken, hij kocht meteen grond en bouwde er een fabriekje.
Hier begon hij het werk met een paard in de rosmolen, omdat een stoommachine van vier duizend gulden te duur was. Vanaf 1842 produceerde hij aardappelzetmeel en stroop in zijn fabriek in Foxhol, genaamd ”Eureka”. In 1847 huwde hij Klaziena Sluis (waar later Klazienaveen naar werd genoemd), dodhter van een graanhandelaar.
Zij nam de boekhouding van hem over, een zwak punt van Scholten.
Ondertussen draaide de fabriek steeds beter. In 1850 kwam toch de eerste stoommachine. Produceerde men in Tonden nog 7 halve mudden, in Warnsveld maalde men met twee man al 16 tot 18 mud per dag. In Foxhol werd met een paard 40 tot 50 mud verwerkt. Er kwam al snel een tweede paard bij en tenslotte werkten er 12 paarden tegelijk en stonden er 28 op stal. Scholten had al een ploegendienst,
maar wel één voor paarden. Er waren natuurlijk ook tegenslagen.

Zo moest hij zijn revolver (die hem op zijn reis in Duitsland zulke goede diensten had bewezen) en zijn horloge in de stad belenen om de arbeiders te kunnen betalen.
Er waren ook ongelukken in de fabriek.
Blijkbaar waren er tóen ook vrouwen voor hem werkzaam, want ene

Jantje Vos raakte haar arm kwijt door het “drijfwerk” in de fabriek.

tonden
De fabriek „TONDEN” omstreeks 1912.

In 1872 bezat hij negen aardappelzetmeelfabrieken, die in capaciteit varieerden van
80 tot 9000 mud per week. Zo’n 200 aardappel- en turfschepen zorgden voor de
aan- en afvoer. Scholten had zo’n 800 werklieden in dienst.
Tot zijn activiteiten behoorden ook nog een moutwijnfabriek in Sappemeer en
een kandijfabriek in Groningen met 90 werklieden.

Tijd voor hobby’s of ontspanning gunde hij zich nauwelijks.
Alleen op 28 augustus, de viering van het Gronings Ontzet, maakte hij tijd vrij voor een gezamenlijke maaltijd met zijn kantoorpersoneel. Men bracht dan een bezoek aan het concerthuis en de harddraverij en men keek naar het vuurwerk.
Dan werd er wijn geschonken en werd er tot diep in de nacht gezongen en gedanst.
Op zijn zilveren bruiloft in 1872 kreeg hij de beleende revolver, die hem eens het leven had gered terug. Op zijn zeventigste verjaardag werd grote aandacht besteed aan het feit dat hij 50 jaar fabrikant was. Enkele jaren later, in 1892, overleed Willem Albert Scholten,

die weliswaar niet de eerste, maar wel de grootste fabrikant van aardappelzetmeel was.

Vanaf 1839 tot nu toe hebben er meer dan vijftig(!) aardappelzetmeelfabrieken bestaan. Ondernemers wilden op deze wijze geld of naam maken of zagen dat iemand anders – velen keken uiteraard naar W. A. Scholten – op dit terrein snel succes wist te halen.
Later volgde de oprichting van de ”boerenfabrieken” of coö­peraties.
De meeste van deze fabrieken zijn inmiddels allang weer gesloten.

Het overlijden van de eigenaar, geldgebrek, brand, fusies of milieuproblemen vormden de belangrijkste oorzaken voor al die bedrijfssluitingen.
Wat de produktie van aardappelzetmeel betreft, zijn er momenteel nog drie fabrieken continu in bedrijf tijdens de zogenaamde Campagne.

aardappelsiroop
Aardappelsiroop „GOUDSCHE SIROOPFABRIEK” in Gouda 1874.

De verwerking van aardappelen tot zetmeel is in ons land begonnen in Gouda.
Hier werd het zetmeel weer omgezet in stroop. De Rus Kirchhoff had in 1811 namelijk ontdekt dat je uit zetmeel glucose kon maken. Jacobus Hendrikus van Wetering bouwde op deze vinding voort en kreeg in 1819 een vergunning om in Gouda een stroopfabriek te beginnen. Dit werd de Goudsche Siroopfabriek. In 1941 werden de rechten voor dit produkt gekocht door ”Duintjer, Wilkens, Meihuizen en Co” in Veendam.

In de fabriek ”de Oorsprong” van Bakker in Oosterbeek (het grote voorbeeld voor W.A. Scholten), werd al tijdens de Franse overheersing (1812) stroop uit suikerbieten gemaakt.

oorsprong
Aardappelmeelfabriek „De Oorsprong” in Oosterbeek (Gld.) 1812-1852.

veendam
Aardappelmeelfabriek „VEENDAM” Havenstraat in Veendam, 1866-1897.

stadskanaal
Aardappelmeelfabriek „STADSKANAAL” in Stadskanaal-Pekelderweg, 1866-1930.

wolda
Aardappelmeelfabriek „H.WOLDA en Co” Beneden Oosterdiep in Veendam, 1867-1927.

linge
Aardappelmeelfabriek „van LINGE en CO” Beneden Oosterdiep in Veendam, 1869-1962.

ommelanderwijk
N.V. Aardappelmeel- en Siroopfabriek „OMMELANDERWIJK-ZUIDWENDING”
Noorderkwartier in Ommelanderwijk (gem. Veendam), 1870-1922.

bareveld
Aardappelmeelfabriek „EVERTS, HORA ADEMA en CO” later Coöperatieve
Aardappelmeelfabriek „BAREVELD” in Bareveld (gem. Wildervank), 1871-1935.

everts
Aardappelmeel- en stroopfabriek „EVERTS, HORA ADEMA en CO” later
,,N.V. Leeuwarder Aardappelmeel- en stroopfabriek” in Huizen, 1858-1924.

dutalis
Aardappelmeelfabriek„DUTALIS en CO” later „HIBERNIA” in Muntendam, 1858-1918.

motke
Aardappelmeelfabriek „MOTKÉ” in Zuidbroek, 1859-1962

Later werd de stroop uit aardappelzetmeel gemaakt.
De aardappelen die hiervoor nodig waren liet Bakker vanuit het noorden aanvoeren (1833-1852). In het Noorden was de fabriek van J.A. Boon in Muntendam de eerste. Tussen 1840 en 1852 werden hier aardappelzetmeel en stroop geproduceerd.
Daarna breidde het aantal fabrieken in deze regionen zich gestaag uit.

meihuizen
Aardappelmeelfabriek ,, MEIHUIZEN, BOON en CO” Beneden Verlaat, Veendam, 1861-1935.

Over elk van de aardappelmeelfabrieken zou je een apart verhaal kunnen schrijven.
Een verhaal over de gebouwen en de machines, een verhaal over de oprichters), een verhaal over de arbeiders die zich verbonden voelden met
hun fabriek en hun machines, over de schippers en over de leveranciers van de grondstoffen, de boeren, die op visites en kransbijeenkomsten trots over ”hun” boerenfabriek vertelden.
Elke fabriek heeft zo haar eigen geschiedenis. Al die mensen waren, zonder dat ze het beseften, betrokken bij een bedrijf waar het nooit saai was. Het natuurprodukt aardappelzetmeel zorgde elk jaar opnieuw voor verrassingen. De campagne duurde maar een gedeelte van het jaar en dan was er weer ander werk of de kachel met een schrale pot. Werkloosheid dus. De eerste fabrieken waren niet meer dan wat eenvoudige houten loodsen met een rosmolen. Later kwamen daar stenen gebouwen bij, groot, log, soms lelijk, maar altijd met een typisch karakter. Van deze monumenten van techniek is echter maar weinig bewaard gebleven. De meeste fabrieken zijn in de loop van de tijd geheel afgebroken of door andere oorzaken verdwenen.

oranje
De fabriek „ORANJE” bij de bevrijding beschoten.

De fabrieken ontkwamen evenmin aan rampen. Explosies van stoomketels, oorlogshandelingen of stofexplosies veranderden ze soms in ruïnes. We vermeldden al de explosie van de stoomketel in de eerste fabriek van W.A. Scholten. Op 25 januari 1929 vond er een catastrofe plaats in de fabriek van K. en J. Wilkens in Ommelanderwijk. Vermoedelijk is door een klein vonkje een stofexplosie ontstaan (fijn stof kan in een bepaalde concentratie in de lucht een explosief mengsel vormen).
De hele fabriek stond even later in lichterlaaie. Het gevolg was vijf doden en twintig zwaar- en lichtgewonden. Een ooggetuige, toen een jong meisje, dat met een vriendinnetje in de buurt fietste, vertelde van een geweldige steekvlam die uit de fabriek omhoog geschoten was, waarna zwartgeblakerde mensen uit de fabriek kwamen hollen. De hele fabriek, het opzichtershuis en twee aangrenzende boerderijen lagen in puin.

woudbloem
Gedenksteen bij de „Woudbloem”
wtm
De fabriek W.T.M. in Ter Apelkanaal werd in januari 1944 gebombadeerd.

Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werden aardappelzetmeelfabrieken getroffen.
Tijdens de gevechten om de bevrijding van Noord-Nederland in 1945, kwam de fabriek “Oranje” in Smilde onder zware beschietingen te liggen. De fabriek werd daarbij door brand totaal verwoest. Ook de fabriek “Westerwolde” in Veelerveen werd door oorlogshandelingen vrij ernstig beschadigd. Maar er waren ook andere trieste gebeurtenissen. Tijdens een algemene werkstaking in mei 1943, gericht tegen de Duitse bezettingsmacht, werden de werknemers E. Kleefman, zijn broer H. Kleefman alsmede
E. Thoma door de Duitsers gearresteerd en even later zonder vorm van proces aan de zijkant van de fabriek gefusilleerd. Ter nagedachtenis werd door het bestuur van de fabriek op die plaats een gedenksteen geplaatst. In januari 1944 lieten bommenwerpers hun last vallen bij de fabriek “Musselkanaal en Omstreken” in Ter Apelkanaal.

Duitse jagers zagen namelijk hun kans schoon om Engelse bommenwerpers aan te vallen en de hele formatie uiteen te jagen.

siroopfabriek
Aardappelmeel- en Siroopfabriek ,,DUINTJER, WILKENS, MEIHUIZEN en CO”
Boven Oosterdiep in Veendam, 1871-heden.
kaiser
Aardappelmeelfabriek „KAISER, VAN LINGE en Co” later „DUINTJER, WILKENS, MEIHUIZEN en CO”
Boven Westerdiep in Veendam, 1877-1936.
veenhoven
Aardappelmeelfabriek ,, VEENHOVEN, SCHURINGA en CO”
na 1896 ,,ERVEN TOPPER en CO” in Wildervank, 1873-1915.
nijverheid
Aardappelmeelfabriek „NIJVERHEID” in Stadskanaal, 1878-1906.
wilkens
Aardappelmeelfabriek ,, K. en J. WILKENS “ in Ommelanderwijk”, 1878-1929.

Een kleine groep bombardeerde vervolgens een gelegenheidsdoel: de aardappelzetmeelfabriek in Ter Apelkanaal. Tien werknemers verloren hierbij het leven.
Twee bommenwerpers stortten neer bij Exloo en Dwingeloo en twintig bemanningsleden werden als vermist opgegeven. Indertijd zijn er foto
s van dit drama gemaakt door de bemanning van de bommenwerpers.
In februari 1944 onderging de coöperatieve aardappelzetmeelfabriek ”De Centrale”
in Coevorden hetzelfde lot, waarbij drie doden waren te betreuren, terwijl het voorste gedeelte van de fabriek werd verwoest. Naderhand zijn de drie overgebleven
fabrieken gelukkig voor echt grote rampen gespaard gebleven.

smit
Aardappelmeelfabriek „SMIT, VOS, ZEVEN en CO” later „VAN INGE en CO”
in Ommelanderwijk (gem. Veen dam), 1878-1933.

Aan de hand van de belevenissen van een bepaalde familie volgen we de ontwikkelingen in het boerenbedrijf. ”Hard werken en zuinig zijn” was het motto dat Tjarko in 1839 van zijn vader, een veenarbeider, had meegekregen.

duintjer
Aardappelmeelfabriek „DUINTJER, WILKENS, MEIHUIZEN en CO”
in Dronrijp (Fr.), 1880-1936.

Tjarko wilde met hard werken en zuinig zijn proberen om ook nog iets over te houden.
Dat was eventueel mogelijk door het pachten van een stuk veen, dat veen af te graven, waarna je het land in eigendom kon krijgen. Het betekende echter wel de hele dag werken met vrouw en kinderen. Op deze wijze maakte de boer in de Veenkoloniën zijn grond zelf. Ook Tjarko maak zo zijn eigen hectare grond en verbouwde er aardappelen.
Het verbouwen van aardappelen was in de Veenkoloniën al rond 1750 op gang gekomen. De knollen waren bedoeld voor eigen consumptie of werden als voederaardappelen gebruikt. Soms werden er aardappelen uitgevoerd naar Duitsland.

Rond 1800 kwam de industriële verwerking van de aardappelen van de grond.
Er werd geen zetmeel van gemaakt, maar moutwijn. Enkele jeneverstokerijen waren in plaats van graan, overgeschakeld op het gebruik van aardappelen als grondstof,
de zogenaamde moutwijnfabrieken. De aardappelen werden hier in houten kuipen gekookt, op kneusrollen goed fijn gewreven en daarna in afgedekte beslagkuipen vermengd met mout (voorgekiemde gerst) en water.
Er vond dan een versuikering plaats. Daarna kon er gist worden toegevoegd om die suikerachtige stoffen om te zetten in alcohol. Na enkele dagen werd de alcohol via destillatie gewonnen en na zuivering was het produkt voor consumptie gereed.
De resten van de aardappelen werden als veevoer gebruikt. Meestal stonden er bij
deze fabrieken grote stallen, waarin men een aantal ossen mestte.

pietro
Aardappelmeelfabriek ,,PIETRO van LAMSWEERDE”
in Foxhol (gem. Hoogezand), 1902-1909
hoogerbrugge
Aardappelmeelfabriek „HOOGERBRUGGE” later ,,SMILDE en OMSTREKEN”
en tenslotte W.A. SC HOLTEN in Smilde, 1894-1975.
meijer
Aardappelmeel- en Derivatenfabriek ,,0.J. MEIJER”
in Zuidwending (gem. Veendam), 1894-1975.
esperance
Naamloze Vennootschap Aardappelmeelfabriek „L’ESPERANCE”
in Tripscompagnie (gem. Muntendam), 1898-1923.
eersteling
Aardappelmeelfabriek „DE EERSTELING” van de gebroeders Drenth en Co in Oude Pekela,
later Coöperatieve aardappelmeelfabriek „OUDE PEKELA” , 1888-1920.
wilhelmina
Aardappelmeelfabriek „WILHELMINA” na 1909 N.V.
„GRONINGER AARDAPPELMEELFABRIEK” in Foxhol, 1893-1935.
calcar
Moutwijnfabriek van Calcar aan het Kieldiep, omstreeks 1890.

Onze Tjarko was al eens in zo’n fabriek aan het Kieldiep in Hoogezand geweest.
Met de eigenaar, Van Calcar, was hij tot een regeling gekomen en op deze wijze kon
hij wat geld uit zijn aardappelen maken. Daar had Tjarko wel gehoord dat
Jonker Hora Siccama van de Harkstede op zijn landgoed zetmeel uit aardappelen maakte (in 1836) maar dat gebeurde alleen om de wezen en de verwaarloosde jeugd uit de stad Groningen bezig te houden.

Tjarko, geholpen door vrouw en kinderen, bleef bezig met de vervening en de landwinning. Zijn zoon Jannes besloot met de vervening mee te trekken, om op die manier aan het werk te blijven en nog meer land te winnen. Hij vertrok, met vele anderen, naar de nieuwere koloniën in Drenthe en Overijssel. Ook deze generatie werkte zo lang het licht was en kende evenmin rustige wintermaanden. Dan werd er namelijk met de vlegel op de deel gedorst. De aardappelen werden na het rooien over een modderzeef met een kruiwagen in het schip gebracht. De schipper was daarna verantwoordelijk voor de hoeveelheid geleverde aardappelen, die bij de fabrieken nog eens werden nagewogen in grote bakken. Het half mud vat moest goed vol worden geschept. De ’hoge hoed van meneer Scholten’ moest erop, dat wil zeggen: er moest een kop op. Zowel de boer, de schipper als de fabrikant trachtten via allerlei slimme bedenksels naar zich toe te rekenen. De jenever vloeide daarbij rijkelijk om personeel en schipper gunstig te stemmen. Toch waren de verhoudingen tussen de boer en de fabrikant nog vrij goed.
Dat bleek o.a. uit het feit dat de firma Scholten in 1893 de grond voor de aanleg van een centraal proefveld beschikbaar stelde. Later in de jaren negentig ontstonden er wel spanningen over de wijze waarop de fabrikanten de aardappelen inkochten.
De prijzen voor de boeren daalden namelijk van f 8,50 tot f 7,50 per honderd kilo.
Beide groepen hadden zich al georganiseerd. De toen uitsluitend particuliere fabrikanten waren verenigd in de “Vereniging van Aardappelmeelfabrikanten” ,

maar Scholten nam hieraan niet deel.

romkes
Aardappelmeelfabriek „ROMKES, BAKKER en van
CALCAR” Oosteind in Sappemeer, 1871-1883.

De boeren hadden o.a. de “Veenkoloniale Boerenbond” opgericht. Zij kochten bijvoorbeeld kunstmest voor gezamenlijke rekening in. Daardoor werd het voor hen mogelijk om de aardappelen twee keer in drie jaar te verbouwen.
Voorheen kon dat slechts één keer in de zes of zeven jaar.
Er werd hiermee ook een begin gemaakt met de coöperatiegedachte.
Geleidelijk ontstond toen ook de idee om de produkten gezamenlijk te verwerken.

Toen in 1897 Scholten, samen met nog 13 andere fabrikanten,
de ”Verenigde Nederlandsche Aardappelmeelfabrikanten Eureka
oprichtte, was voor de boeren de maat vol. Deze vereniging wilde namelijk haar grondstoffen, dus de produkten van de boeren, nog goedkoper verkrijgen. Voor de boeren was dit het startsein om zich
hiertegen te verzetten. Zij beantwoordden de stap van de fabrikanten door een coöperatieve aardappelzetmeelfabriek op te richten.

eendracht
N.V. Aardappelmeelfabriek „EENDRACHT” in Kiel, gemeente Hoogezand-Sappemeer, 1898-1935.

In het najaar boden de fabrikanten de boeren hoge prijzen voor een deel van de volgende aardappeloogst (hoge voorkoop). De resterende aardappelen werden na de oogst ingekocht tegen een veel lagere prijs (lage nakoop). Gelokt door die hoge prijs besloten veel boeren om meer aardappelen te gaan verbouwen. Hiervoor kregen zij echter een lagere prijs. Omdat ze de aardappelen in de winter niet konden bewaren, moesten ze die wel verkopen. De boeren besloten zich ook te organiseren. Wij willen vrij zijn als de wind die over de akkers strijkt. Dat was de leus die de boeren in hun vaandel hadden staan.
In 1897 werd door een aantal van hen niet alleen de ’Veenkoloniale Landbouwbond opgericht, maar ook de ’Noord Nederlandse Boerenbond “Eendracht”’. Op deze wijze wilden zij optreden tegen de fabrikanten en hun eigen belangen veilig stellen.
Een afvaardiging van deze boeren maakte voor de coöperatie zelfs een reis naar Duitsland om het verwerken van de aardappelen te bestuderen.

hollandia
N.V. Aardappelmeelfabriek ,,HOLLANDIA”
in Nieuw Buinen (gemeente Borger), 1898-1981.
toekomst
N.V. Aardappelmeelfabriek ,,DE TOEKOMST”
in Nieuwe-Compagnie (gem. Hoogezand), 1900-1969.
pekela
Coöperatieve Vereniging Aardappelmeelfabriek „PEKELA en OMSTREKEN”
in Nieuwe Pekela, 1900-1981.
oostermoer
N.V. Aardappelmeelfabriek „Oostermoer”
in Gasselternijveenschemond (gem. Gasselte), 1902-heden.
wildervank
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek „WILDERVANK en OMSTREKEN”
in Eexterveenschekanaal, gemeente Anlo, 1903-1954.

Dit resulteerde in Stadskanaal in 1898 weliswaar in de oprichting van de
”N.V. Aardappelmeelfabriek Zelfhelp” , maar die kwam nooit van de grond.
De eerste coöperatieve aardappelzetmeelfabriek, die ook daadwerkelijk produceerde, was in 1898 ”de Eersteling” in Borgercompagnie. De boeren werden geduchte concurrenten van de fabrikanten.

Jannes had deze ontwikkeling niet alleen nauwlettend gevolgd, maar hij bezat nu ook aandelen in een N.V. De werkwijze verschilde niet van die van een coöperatie,
maar de naam lag nu eenmaal beter in het gehoor. Al spoedig werden er meer boerenfabrieken uit de grond gestampt, zodat in 1904 de

’Bond van Boerenaardappelmeelfabrieken’ werd opgericht. Twaalf jaar later waren er al 22 coöperatieve fabrieken. Ondertussen veranderde ook de kennis op het gebied van de aardappelteelt. Vanaf 1893 had Geert Veenhuizen vele nieuwe aardappelrassen ontwikkeld op het Centraal Veenkoloniaal Proefveld, was er in 1893 een Rijkslandbouwwinterschool opgericht en in 1904 een Gemeentelijke Landbouwwinterschool in Veendam. De behoefte aan betere landbouwkundige kennis werd steeds groter.De laatste jaren van de 19e eeuw waren voor Jannes en zoon Tjarko allerminst gemakkelijk geweest. En er zouden nog vele moeilijke jaren volgen. De oorlog van 1914-’18 ging weliswaar aan ons land voorbij, maar bracht wel grote problemen met zich mee. De produktie van aardappelen werd aan regels onderworpen. Zo moest een twaalftal fabrieken, op last van de regering, de aardappelen in loondienst verwerken.
De meeste aardappelen moesten worden gedroogd en dienden vooral voor menselijke consumptie. Er werden door de boeren weliswaar pogingen ondernomen om te komen tot een centraal verkoopbureau van het door hen geproduceerde zetmeel, maar dat bleef nog zonder resultaat. Pas na aandrang van de regering kwam het tot de oprichting van de “Vereniging van Aardappelmeelfabrikanten”. Uiteindelijk richtten twaalf leden van deze bond in 1919 het “Coöperatief Aardappelmeel Verkoopbureau A.V.B.” , later “AVEBE” genoemd, op. Deze ontwikkeling betekende meteen weer het einde van de vereniging van fabrikanten. De coöperatieve fabrieken hadden nu duidelijk de overhand
.

eersteling02
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek „EERSTELING”
in Borgercompagnie (gem Veendam), 1898-1935.
woudbloem02
Coöperatieve Vereniging Aardappelmeelfabriek „DE WOUDBLOEM”
Te Scharmer (gem. Slochteren), 1904-1968.
musselkanaal
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek „MUSSELKANAAL en OMSTREKEN”
Ter Apelkanaal (gem. Vlagtwedde), na 1962 genoemd ,,W.T.M. TER-APELKANAAL, 1904-heden.
internos
N.V. Aardappelmeelfabriek „INTERNOS” te de Krim (gem. Gramsbergen),
na 1912 N.V. Aardappelmeelfabriek ,,ONDER ONS” , 1906-heden.

Toen volgden de crisisjaren, de werkloosheid nam snel toe en de boeren hadden te kampen met sterk dalende prijzen voor hun produkten. Velen trachtten deze ontwikkeling tegen te gaan door hun produktie te vergroten, hetgeen een averechts effect had.
Ook Avebe had sterk te lijden onder deze ontwikkelingen. In september 1930 bleef de organisatie met een onverkochte voorraad zetmeel van zo’n 100.000 ton zitten.

Een ander aspect van de crisis was het feit, dat het grote leger werklozen de mechanisatie in de landbouw tegenhield. Voor het rooien van de aardappelen was goedkope arbeid in voldoende mate aanwezig, waardoor de verdere mechanisatie
in de landbouw stagneerde.

exelcior
Coöperatieve Vereniging Aardappelmeelfabriek „EXCELSIOR” in Nieuw Amsterdam (gem. Sleen), 1909-1981.

De Tweede Wereldoorlog verliep in materieel opzicht voor de boer redelijk, de hoeveelheid aardappelen, bestemd voor consumptiedoeleinden, werd sterk uitgebreid.
De toenmalige minister van Landbouw besteedde in toenemende mate aandacht
aan de aardappelzetmeelindustrie. Hij had opgemerkt dat slechts een klein gedeelte van de geoogste aardappelen werd gebruikt voor consumptie door de mensen.

coevorden
Vereniging „CENTRALE COÖPERATIEVE AARDAPPELMEELFABRIEK”
in Coevorden, 1909-1964.
alteveer
Coöperatieve Vereniging Aardappelmeelfabriek ,,ALTEVEER” in Alteveer
gem. Onstwedde (nu gem. Stadskanaal), 1909-1981
westerwolde
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek „WESTERWOLDE”
in Veelerveen (gem. Bellingwolde), 1913-1962.
oranje02
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek ,,ORANJE” gelegen aan het Oranjekanaal
nabij Smilde (gem. Beilen), 1913-1981.

Dat diende te veranderen en evenals in de vorige oorlog zou ook deze keer de gehele oogst worden gedroogd. De naoorlogse jaren gaven een drastische verandering te zien in het agrarische leven. Paarden werden vervangen door tractoren, waardoor de ontwikkeling van zaai- en rooimachines en andere werktuigen aanzienlijk werd versneld.
Sinds 1861 werden er al proeven op dit gebied gedaan en werden prijzen uitgeloofd voor een rooimachine, die de handarbeid kon vervangen. Er werden diverse wedstrijden gehouden om te kijken wie de beste machine kon maken. Het grote probleem daarbij was dat de aardappelen te veel werden beschadigd. Het duurde nog vele jaren voordat dit probleem was opgelost.

werpradrooier
Aardappelrooien omstreeks 1900 reeds met een ,,werpradrooier”

Vanaf dat moment en met name na de Tweede Wereldoorlog werden de machines groter en sterker en werd het machinepark aanzienlijk uitgebreid, terwijl ook de gemiddelde grootte van het boerenbedrijf toenam. Het aantal boerenbedrijven nam daarentegen sterk af, zonder dat dit ten koste ging van de produktie. Integendeel.
Alles werd gerationaliseerd. Ruilverkavelingen maakten het bedrijf nog efficiënter. Rechte voren trekken was nu het devies. Veiligheidscabines, waarin een stereo-muziekje klinkt, zijn nu, na 150 jaar zwoegen, de werkplaats van de moderne landbouwer.
Met al die veranderingen in de uitvoering van dit beroep werden ook steeds hogere eisen gesteld aan de theoretische kennis van de agrarische ondernemer.
Naast het normale landbouwonderwijs is tegenwoordig ook kennis nodig over veiligheid, gewasbescherming, milieu-eisen, pootgoed, bemesting en ziekten.

Een terugblik op onze familie na 150 jaar aardappelzetmeelindustrie laat veel uitersten zien. Een ontwikkeling van handenarbeid, paardentractie tot de moderne tractor: van compostbemesting, direct uit de steden, stalmest naar moderne, hooggekwalificeerde kunstmest en beschermingsmiddelen. In de gezinnen vond een geweldige omwenteling plaats van het werken met vrouw en kinderen in het veen, zolang het licht was, tot een gezinsleven met onderwijs, vakantie en een toenemende automatisering.
De computer is zo langzamerhand ook in de landbouw een vast bestanddeel in het
dagelijkse leven. Gebleven zijn de vergaderingen met andere boeren om problemen gezamenlijk het hoofd te bieden. Problemen ook ten aanzien van de milieu-eisen, dalende prijzen en steeds hogere investeringen. Factoren die van de hedendaagse landbouw ook nu weer een, in financieel/economisch opzicht, onzekere bedrijfstak maken.

Het blijft altijd een strijd om het hoofd boven water te houden.
Hard werken en zuinig zijn is blijkbaar nog steeds van toepassing.

stadskanaal
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek ,,DE TWEE PROVINCIËN” in Stadskanaal,
na 1968 genoemd „TOEKOMST-TWEE PROVINCIËN” , 1913-1981.

’Piepjonkje’ was Hendrik, vijftien jaar oud en werkzaam in dezelfde fabriek waar ook zijn vader het brood verdiende. Zijn vader werkte twaalf uur per dag op de slemptafels.
Dat waren lange goten die een beetje schuin afliepen. Uit een dwarsgoot stroomde meelwater in deze slempgoten. Het zetmeel in dit water zette zich vervolgens af op de bodem van zo’n slempgoot. Aanvankelijk leidde men het water vrij snel door deze goten, maar naarmate er hierin meer meel achterbleef werd de waterstroom verkleind door pijpjes in de toevoergoot te zetten. Dat was de taak van het ’piepjonkje’.
Hij zette voor elke slempgoot een pijpje, eerst een pijp met grote opening, maar daarna moest hij die pijpen op het juiste moment verwisselen voor pijpjes met een kleinere opening. Het meelwater stroomde zo op de gewenste wijze over het al afgezette meel zonder dat zich hier vuil afzette.

Als die goten waren volgeslempt kwamen de vader van Hendrik en zijn collega’s in actie.
Zij spitten het zware, natte meel uit de goten in kipkarren. Later schepte men het meel in troggen met een pennenroerwerk, waar een waterstroom het verder meevoerde voor verdere verwerking. Het was zwaar werken tegen een geringe vergoeding.
Het gezin kon er best wat bij gebruiken en dus ging Hendrik mee.

slemptafels
Spitten op de slemptafels waar het meel zich heeft afgezet. Vandaar de naam (zetmeel).
oostwold
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek ,,DE DRIE PROVINCIËN” in Oostwold (gem. Leek), 1913-1926.
terapel
Coöperatieve Aardappelmeelfabriek „TER APEL en OMSTREKEN” in Ter-Apel (gem. Vlagtwedde),
na 1962 genoemd „W.T.M. TER-APEL” , 1913-1982.

Als je als beginnend ’piepjonkje’ je best deed kon je later beter werk krijgen in de
zeverij, drogerij of bij het verzorgen van de paarden die in de rosmolen liepen en
zo de wasinstallatie, de raspen en zeven in beweging hielden.

In de loop der jaren veranderde het werk in de fabriek natuurlijk steeds meer.
Het produktieproces werd steeds ingewikkelder en er kwamen nieuwe functies.
Met de opkomst van de stoommachine zorgde een stoker voor de stoomketel, terwijl een machinist de stoommachine en het aandrijfwerk in de fabriek bediende.
De stoomketel werd met turf gestookt die door jongens met een kruiwagen uit de turfloods, die bij elke fabriek aanwezig was, werd gehaald. De stoker hield niet alleen de ketel brandende maar moest ook zorgen dat er voldoende water in de ketel bleef,
omdat deze anders kon ontploffen. Was de stoomdruk hoog genoeg, dan draaide de machinist een grote kraan iets open om de machine op te warmen, waardoor ‘waterslag’ , wat de machine kon beschadigen, werd voorkomen. Daarna werd de stoomkraan verder geopend en begon de machine te draaien.

centrifuge
Het werk in de fabriek aan de centrifuge.

Dan was er nog het werk van de stuwer. Het droge meel werd opgezakt in jutebalen van maar liefst 100 kilo. De stuwers namen vervolgens deze kilos op hun rug en stuwden de zakken in de meelloods. Dit was wel het zwaarste werk in de fabriek.
Er moest dan ook regelmatig wat vocht aan het lichaam worden toegevoegd.

Wat jenever vroeger voor de veenarbeider was, dat was bier voor de stuwer.
Toen deze balen jaren later werden vervangen door papieren zakken van 50 kilo kwam er opstand. Het werk werd hierdoor weliswaar lichter, maar de betaling was ook lager!
Lange tijd veranderde er slechts weinig, maar de laatste jaren onderging het leven en werken in de aardappelzetmeelindustrie wel weer een aantal veranderingen.
De computer veroverde een vaste plaats, zodat processen vanuit een centrale controlekamer worden bestuurd en gecontroleerd. Het produktieproces is nu op beeldscherm te volgen. Het welzijn van de mensen in de fabriek komt steeds meer in het middelpunt te staan.

Er veranderden nog meer dingen. Vroeger wist de baas alles en deed je wat hij je opdroeg, later wist de vakman alles en vertrouwde de baas op hem. Nu vervult iedereen op een betrekkelijk klein gebied zijn taak met behulp van apparatuur, computersystemen en eigen kennis en ervaring. Geen gehol meer over een loopplank naar slemptafels
of op tijd pijpjes verwisselen voor een paar gulden per jaar.
Nu volgen operators het produktieproces via een beeldscherm tegen een loon dat
past in deze tijd. Een hele ommezwaai!

In al die meer dan 150 jaar is er sprake van ontwikkeling van apparaten, methoden en machines. Aardappels rooien, naar de fabriek vervoeren, wegen, van vuil ontdoen en raspen. Het geraspte produkt scheiden in zetmeelkorrels, vezels en vruchtwater.
Het meel drogen, opzakken en opslaan. Een ogenschijnlijk eenvoudige taak.
In de praktijk was het maken van kwaliteitszetmeel niet altijd even gemakkelijk:
grote hoeveelheden en de wisselende kwaliteit van het natuurprodukt vergden alle aandacht van het bedienend personeel.

stoommachine
De stoommachine nam later het werk van de mensen steeds meer over.

Bijna 150 jaar geleden schreef een onderwijzer: ”Met belangstelling zag ik de uitgebreide aardappelzetmeelfabriek, waar men het fijnste meel uit de aardappelen weet te trekken en in lieve pakjes aflevert. Vier paarden voor eenen molen bragten alles in beweging, aardappels werden geschoond en geraspt. Het laatste was de builkist en daarin zag ik een zekere hoeveelheid van het fijnste meel, dat men zich immer kan voorstellen.”

Inderdaad een eenvoudige produktie, door paarden op gang gebracht. Het meel liet men bezinken, het vuile water liet men aflopen, het natte meel werd uit de bakken geschept en vaak zo afgeleverd aan textielfabriekjes. Het drogen gebeurde in horrendrogers, een verwarmde loods met rekken, waarin men schotels met een laagje meel schoof. Eenvoudig, maar zeer bewerkelijk. Er kwamen dan ook verbeteringen, vaak door het personeel in de fabriek bedacht.

De stoommachine, gezien als het begin van de Industriële Revolutie, bracht de aardappelzetmeelindustrie niet de grote omwenteling. Die kwam hier pas rond 1950.
Bij het maken van zetmeel profiteerde men vooral van de werking van de zwaartekracht. Zwaardere meelkorrels en zand zetten zich namelijk eerder af dan het lichtere meel en de vezels. Op deze wijze was het mogelijk diverse kwaliteiten meel te produceren. Later gebruikte men separatoren, sneldraaiende trommels, waar het meel aan de buitenzijde en het water en de lichtere vezels aan de binnenkant van de trommel werden afgevoerd.
Een nieuwer systeem vormen de hydrocyclonen. Het meelwater wordt met grote snelheid langs de wand gepompt, waardoor de zwaardere meelkorrels worden afgescheiden.
De tweede revolutie ontstond door de milieuproblemen, veroorzaakt door het vruchtwater van de aardappelen. Het vruchtwater wordt gescheiden van de geraspte aardappelbrij, waarna het eiwit uit het vruchtwater wordt gehaald.

Terugblikkend zien we de vervanging van het schip door vrachtwagens en het meten in een half mud, dat plaats maakte voor een geautomatiseerd proces. Separatoren en decanters vervingen slemptafels en bezinkbakken, terwijl er in plaats van een handrasp nu vacuüm-ultraraspen werken. De horrendroger werd eerst een banddroger en nog later een hetelucht-droger. De stoommachine maakte plaats voor de gasturbine, die op zijn beurt weer werd vervangen door een warmtekrachtkoppeling. Gelukkig gaan niet al die, nu overbodig geworden machines, verloren. Industriële archeologie, het bewaren van industriële monumenten, is ook voor de aardappelzetmeelindustrie op gang gekomen.

Bijna 150 jaar lang waren er voortdurend problemen rond het door de fabrieken geloosde afvalwater. W.A. Scholten ondervond dat al in 1868, toen hij poogde enkele fabrieken in Duitsland op te zetten. Toen de bevolking van het plaatsje Ruppin er achter kwam dat er aan de Ruppiner See een aardappelzetmeelfabriek zou worden gebouwd, kwamen er onder leiding van de plaatselijke dominee grote protesten. Scholten, die de steun had van de burgemeester, kreeg na veel moeite toch toestemming voor de bouw van een fabriek.
Toen dit in Ruppin bekend werd ontving Scholten een dreigbrief. Hierin werd aangekondigd dat men zijn fabriek binnen acht dagen, nadat zij in werking was getreden, door buskruit in de lucht zou laten vliegen. Toen de fabriek eenmaal werkte waren de inwoners van Ruppin toch tevreden. Er was immers werk.

invloed
De heilzame invloed van dit water moge duidelijk zijn!

Ook in de Veenkoloniën werd het afvalwater toen bijna rechtstreeks in de kanalen
afgevoerd. Het water om de aardappelen te wassen werd alleen over een modderbassin geleid, om het zand te laten bezinken. De rest van het afvalwater werd, met het eiwit en andere reststoffen, rechtstreeks geloosd. Als gevolg van het rottingsproces verdween alle zuurstof uit het water, stierven de vissen, kwamen allerlei kwalijk riekende stoffen vrij en konden witte raamkozijnen, die met loodwit waren geverfd, in één nacht zwart worden.

protesten
Protesten in Veendam tegen de vervuiling.

Pas in 1872 deed de ”Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel”
een poging om hieraan iets te veranderen. Men schreef een prijsvraag uit om het
probleem van het eiwit in het afvalwater op te lossen. De prijs, een gouden medaille, werd nooit uitgereikt en ligt misschien nog wel op de uitvinder te wachten.
Anderen benaderden dit probleem nog positiever. Ds. Winkler Prins, predikant in Veendam en schrijver van de gelijknamige encyclopedie, stelde in 1872 dat de gezondheidstoestand in Veendam zelden groter was dan in
de dagen van den ergsten walm. Men hoorde dan immers van geen epidemie en het aantal sterfgevallen was zeer gering. De stank van het water had een heilzame invloed op de gezondheidstoestand van de mensen. Wel kwam men erachter dat met het afvalwater voor vele miljoenen aan eiwit werd weggespoeld, dat ook als veevoederbijmenging of als kunstmest kon worden gebruikt. In 1906 stelde het bestuur van de coöperatieve vereniging ”De Eendracht”, op aandrang van Dr. B. Sjollema, de fabriek beschikbaar voor een proef. Door verhitting van het aardappelsap tot 75 graden Celcius zou het eiwit stollen waarna men het uit het water kon filtreren. In financieel opzicht leed de zaak echter schipbreuk.
De Eersteling” kon ook meepraten over milieuproblemen. Op de algemene vergadering van 23 augustus 1913 was er gejuich over de gunstige resultaten van het afgelopen boekjaar. In het verslag van de toenmalige secretaris werd het volgende geschreven: ”Bij den grooten oogst wordt er op gewezen, dat het Bestuur ook nog n staat is een hoogen prijs voor de aardappelen te betalen, namelijk bijna ƒ 1,15 per 61 kilo (hectoliter) met een gemiddelde van 427 gram. Er is echter ook iets verontrustends te bespeuren. Er hangt een wolk boven onzen industrieëlen, die ons grooten last dreigt te veroorzaken en die belangrijke financi
ële offers zal eischen. Wat beweegt toch de Regering om ons zware lasten op te leggen om ons water zuiver te doen worden, terwijl wij als bewoners van de

Veenkoloniën ons bij het vuile water wel bevinden. We willen hopen, dat de voormannen van ons Gewest het gevaar weten af te wenden, opdat we een volgend jaar kunnen zeggen ”de wolk is gelukkig voorbij gegaan”. De echte wolken kwamen zo’n zestig jaar later, maar er werden wel al voorlopige maatregelen genomen. Zo moesten de fabrieken vloeivelden gebruiken, het afvalwater moest naar een terrein worden geleid, dat door een waterdichte dijk was om geven, een inhoud had van ten minste 13700 m3 en twee meter diep was. Wij weten nu achteraf dat die voorschriften niet veel resultaat hebben gehad.
De stank bleef. Een betere remedie leek het sproeien van het eiwitrijke water over de akkers van de landbouwer. Hiervoor waren echter onvoldoende transportmogelijkheden en akkerland aanwezig.

baanbreker
N.V. Aardappelmeel- en Stroopfabriek ,,DE BAANBREKER” in Lutten, 1900-1956.

In 1917 volgde nog een proef om het eiwit te winnen en dan te mengen met de pulp.
Bij ”Oranje” in Smilde werd een proeffabriek gebouwd, maar de resultaten waren slecht. Bovendien werd de subsidie niet uitbetaald, terwijl het veevoeder na het einde van de oorlog niet werd afgenomen. De fabriek leed een groot financieel verlies en ging bijna failliet. In 1935 bouwde AVEBE bij de fabriek ”Wildervank en Omstreken” een proefinstallatie om het eiwit uit de aardappelen te halen.

De proeven werden in 1936 voortgezet in Ter Apelkanaal bij ”Musselkanaal en Omstreken”. Het bleef bij ”proeven” tot in de jaren zestig en zeventig de zaak serieus werd aangepakt. Een rendabel resultaat kon slechts worden verkregen door het eiwit zo geconcentreerd mogelijk in het afvalwater te hebben.
De techniek werd gewijzigd door eerst het vruchtwater uit de gemalen aardappelen te verwijderen. Momenteel zijn er diverse systemen in gebruik.
Bij hyperfiltratie perst men het vruchtwater door een semi- permeabele wand, die wel water, maar geen eiwitmoleculen doorlaat. Bij een ander systeem stolt men het eiwit door verhitting om het daarna te filtreren, terwijl bij de anaërobe zuivering vergassing optreedt. Het gas kan weer worden gebruikt voor de opwekking van energie.

Dit systeem werd bij de fabriek De Krim toegepast, overigens na verwijdering van het eiwit uit het vruchtwater. Al met al technisch ingewikkelde zaken, die veel geld hebben gekost, maar die er wel toe hebben geleid, dat de moeilijkheden nu definitief zijn overwonnen. Anderhalve eeuw na de start van de aardappelzetmeelindustrie in de Veenkoloniën behoren met de om- en nieuwbouw op de lokatie in Ter Apelkanaal tussen 1986 en 1991 schuimende en stinkende kanalen tot het verleden.
We kunnen eindigen met de woorden van de secretaris van ”De Eersteling”:
”De wolk is gelukkig voorbijgegaan.”

Na deze terugblik op de rijke historie van de aardappelmeelindustrie kunnen we nu
vaststellen dat er na 150 jaar alleen AVEBE is overgebleven met drie zetmeelfabrieken in Nederland. Na het werk van W. A. Scholten en andere pioniers en de Bond van particuliere zetmeelfabrieken, waar onderling afspraken werden gemaakt over de voorwaarden en de prijzen die de boeren voor hun aan de fabriek geleverde aardappelen konden krijgen.
Een te lage prijs meenden de boeren, die daarop in verzet kwamen, zelf fabrieken oprichtten en zich organiseerden. Zo ontstond in 1919 het “Aardappelmeel Verkoop Bureau” , A.V.B. In 1948 besloot A.V.B. om die basis verder uit te breiden door zelf derivaten te produceren. De naam werd vervolgens gewijzigd in “Coöperatieve Verkoop- en Productievereniging van aardappelmeel en derivaten” , AVEBE B.A.
In datzelfde jaar werd in Ter Apelkanaal een proeffabriek gebouwd en in 1956 werden de eerste derivaten geproduceerd. In 1962 nam AVEBE de particuliere aardappelzetmeel- en derivatenindustrie Duintjer Wilkens Meihuizen & Co. NV in Veendam over.
In 1971 kwam een juridische fusie tussen AVEBE en de bij haar aangesloten fabrieken tot stand. Alle fabrieksaardappeltelers werden daardoor rechtstreeks lid van AVEBE.
Een stap vooruit, maar de problemen bleven, met name het probleem van de mieuvervuiling. In het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren
(“de vervuiler betaalt”) moest dit probleem worden opgelost.
De aardappelzetmeelfabriek “Oostermoer” in Gasselternijveen werd als eerste zodanig omgebouwd dat geen vuil water meer op het oppervlaktewater werd geloosd.
Op 7 december 1977 werd de fabriek officieel in gebruik gesteld door
Z.K.H. Prins Claus der Nederlanden.
In 1978 vond de overname plaats van de KSH Zetmeelgroep Noord: W.A. Scholten.
Onder Ons in De Krim, O.J. Meyer in Veendam en de buitenlandse dochtermaatschappijen.
In 1980 werd de aardappelzetmeelfabriek “Tonden” in Foxhol omgebouwd.
Daar het te duur zou worden om alle nog bestaande fabrieken om te bouwen was een concentratie van de produktie onvermijdelijk. De fabrieken Excelsior in
Nieuw-Amsterdam, Oranje in Oranje (gem. Beilen), Pekela en Omstreken in
Nieuwe-Pekela en TTP in Stadskanaal werden in 1980 gesloten, een jaar later WTM in
Ter Apel. In 1982 werd ook de aardappelzetmeelfabriek DWM in Veendam in het kader van de Herstructurering gesloten. In december 1993 werden de activiteiten in De Krim beëindigd. In 1994, 75 jaar na de oprichting van AVEBE, zijn er nog drie aardappelverwerkende bedrijven over, namelijk die in Foxhol, Gasselternijveen en Ter Apelkanaal. Daarnaast wordt aardappelzetmeel geproduceerd bij AVEBE-bedrijven in Duitsland en Frankrijk. Wereldwijd heeft de onderneming ruim 2600 medewerkers in dienst. Het aantal leden-leveranciers bedraagt circa 6100, terwijl er zo’n 1500 contract leveranciers zijn. Met een omzet van circa 1,4 miljard gulden in AVEBE de grootste
aardappelzetmeel- en derivatenindustrie ter wereld.

hoofdkantoor
Het AVEBE hoofdkantoor in Veendam.