Brommelboerenveen: een warme buurt


Bronsveen is altijd een warme buurt geweest. Dat is op verschillende manieren uit te
leggen en wie weet is dat de bedoeling. Een beste naam heeft het streekje nooit gehad,
dat is zeker, en volgens de oorspronkelijke bewoners is het even zeker dat dit image
steeds zeer ten onrechte zo is geweest. Het komt neer op de rotte appel in de mand.
Door de bank genomen, zegt Bronsveen, woont er best volk en zo is dat.
Hecht en  hulpvaardig jegens elkaar. Gezellig. Een warme buurt dus.
En dat af en toe ook zeer letterlijk, zoals in de crisisjaren, toen Bronsveen
in de volksmond Brandveen kwam te heten. Het een na het andere huis
ging om best verklaarbare, maar nooit verklaarde redenen in vlammen op.
Twee op één dag is voorgekomen. Ook, dat de verzekeringsexperts bezig waren de schade van de ene brand op te nemen, terwijl verderop een nieuw karwei in wording was.
Soms hadden de “slachtoffers” de muren in afwachting van de spuitgasten maar vast omver gehaald, een uiterste vorm van behulpzaamheid, en meestal werd tussen de verkoolde resten opmerkelijk weinig huisraad van waarde gevonden.

Ook in latere jaren kraaide de rode haan nog wel eens op verzoek koning.
Maar aangezien de brandweer met zijn tijd was meegegroeid dienden er toen veel meer
voorzorgsmaatregelen te worden getroffen. Als de geruchten juist zijn is eens een dam
opgeworpen toen de blussers al te snel ter plekke dreigden te zijn. Er schijnt ook eens
een aanrijding met een brandweerauto te zijn veroorzaakt. En helemaal origineel was
wel de inwoner die voorafgaand aan de brandmelding het slot van de kazerne
dichtsmeerde, evenwel vergetend dat er ook een achteruitgang was. Ocharme.

Feesten

Warm, die buurt. Eros liet er wel eens een steek(penning) vallen, maar dat is
nauwelijks uniek te noemen. Warm ook vanwege de saamhorigheid. Een buurt met
nota bene een eigen kermis (tot ongeveer 1960), met een zeer actieve buurtvereniging
en een feestzin zoals je die zelden aantreft. Ieder jaar zo’n buurtfeest, met tent,
erebogen en muziek. “Stoppelman zienent”, Engel Korvemaker, er zijn altijd wel
mensen geweest die goed waren voor een melodietje; Heuving had zelfs een
draaiorgel. Met een praam plachten ze dan door het Pekelder Diep te varen, ’t Is maar
een voorbeeld. Een ander: eens per jaar gingen, nee, gaan ze met de kinderen in de
leeftijd van 6 tot 15 jaar op stap. Voor het vervoer zorgde eertijds strorijder Geert Bos
met paard en wagen, later werden het busuitstapjes. Drie bussen vol. En nu? Nog geen
halve. Nog iets: wie in vroeger jaren hulp nodig had bliefde maar te fluiten. Zekere zaak dat even later andere Bronsveensters op de plek waren om te zien wat er aan de hand was. En als (o.a.) melkboer Lohof met zijn voertuig niet door de troep heen kon komen was er zeker hulp om hem erdoor te drukken of (’s winters) te graven. Eendracht maakt
macht, dat werd menigmaal gedemonstreerd. En waar er toch wel eens wat geharrewar
onder mekaar was heerste het streven het even onderling te regelen.
Liever geen veldwachters als Frenkel, Alting, Schuring, Arends, Schothorst, of wie er
allemaal verder mogen hebben rondgelopen.

feestbuurt
feestbuurt

Feestbuurt nummer één, dus logisch eigenlijk dat Bronsveen tijdens de
Pekelder bevrijdingsfeesten de eerste prijs won met de versierde
(zigeuner)wagen. Honden en kippen eronder, de po er achter bungelend.

Op de foto: Remmert Heidekamp (met bakje en ,,marmotje” ,
Gerhard Bodewes, Koert Koerts (op het paard), Kinie de Ruiter,
Elsienus de Ruiter, Zwiertje Koerts, Tietje Bodewes, Geertje Korte,
Gezientje Drewes, Sietske van der Tuuk, Ettie Korte, Harm de Ruiter,
Sientje Veldman (in de kinderwagen), Hennie Bodewes, Hillie Dijk,
Simon Bodewes, Geertje Heidekamp, Harm Heidekamp,
Henkie van der Tuuk, ,,Zuske” (Hindertje) van der Tuuk.
Paard en wagen waren van Jan Vos, het paard waar Koerts op zit van Menno Dijk.

paterswoldse meer
Bronsveensters en Pekelders op het Paterswoldse Meer, zeker 60 jaar geleden

Kerkgang

Kerkelijk was Bronsveen eigenlijk nooit. Op een tijd was Wubbo Walters zo
ongeveer de enige die de zondagse tocht ondernam. Niet te verwarren met zijn
naamgenoot de huisslachter, die altijd al van ver riep van: ”Woater hait!?”, en
wiens vaste taimke was van: ”As ik in de zwienehemel kom is ’t nait best veur
mie”. Overig vlees werd er ook gegeten, want stropen konden ze bij het leven.
En vissen, met netten, waarin vooral ”Ol Kuper” (ringetjes in de oren) bedreven
moet zijn geweest. Iemand die heel andere dingen ving was Wubbe Heidekamp,
met zijn 87 jaar nu de oudste van de buurt. Hij toog menigmaal met zijn hondje
op bunzingjacht, lopend tot aan Beerta toe. Voor pelzen voor de sjiek, die veel
geld opbrachten. Zo’n 18 a 19 gulden, en dat een jaar of 50 geleden.
Mollevangen kon ook, maar dat deed Heidekamp niet, want dat was illegaal
werk, vanwege de nuttigheid van die beestjes.

zelfwerkzaamheid
Zelfwerkzaamheid vlak na de oorlog

Nat pak

Eendracht  was  er  dus  ook,  en  misschien  vooral  tegenover  ”de  ander”.
De  jongelingen van omliggende plaatsen (daar mag Pekela bij gerekend worden)
die van vrijlustigheid jegens een Bronsveense dachten te moeten getuigen konden dat beter op enige afstand doen, want een nat pak was snel gehaald.
Water genoeg, in het Pekelder Diep, de Bronsveenster wijk en de ”nei groaven wieke”
van 1931, achterlangs, en sinds een jaar of tien al weer dicht.
Over de jongens uit de naburige wereldstad Winschoten hadden ze zelfs een
rijmpje gemaakt:

De Winschoter jongens, mit strikkies op de schou,
dei duren nait verder as tot ’t tolhek tou.

Bij het café van Hoantje Pik op het Zuiderveen was dat tolhek.
Niet de kroeg van Bronsveen, natuurlijk. Dat was sinds mensenheugenis
die waar nu Appie Schoonhoven op zit, The Corner.
Dé kroeg: over klandizie hadden Houwing, Nomden, Freriks, Landlust, Zuur,
misschien nog meer, zelden te klagen. Daarbij deed zich het op het eerste oog merkwaardige feit voor dat Bronsveen het verschijnsel stille knip niet of
nauwelijks kende. Maar als je genoegen neemt met spiritus hoeft dat natuurlijk ook
niet. Ze waren er, die “blauw-drinkers” en sommigen konden liters op,
zegt de overlevering. Het fraaiste geval van eensgezind optreden deed zich misschien voor toen landbouwer Balster de Boer eens een dorsmachine via Bronsveen bij zijn boerderij dacht te laten komen, terwijl dat via zijn eigen laan ook wel kon.
Daar staken de voor het welzijn van hun laan vrezende Bronsveensters toen mooi even massaal een stokje voor en de inmiddels al een stuk gevorderde machinist moest ruggelings het gevaarte weer naar de weg manoeuvreren.

Boeren waren er verder niet in Bronsveen. Eentje maar, eigenlijk: “burgemeester”
Willem Vos, die zoon Jan zijn bedrijf zag overnemen. De familie Vos had ook een
vrachtwagen. Modern dus. Eerder waren het mensen als Remko de Ruiter,
echtgenoot van winkelierster Elsie (grutterswaren en zwienemeel) en
Menno Dijk die met paard en wagen voerman waren.
De Ruiter stapte later ook over op een vrachtauto, althans iets van truck met bak
en voor de oorlog op brandhout lopend.
En het paard van Menno Dijk had als bijzonderheid dat het met de voorpoten
(in die tijd had een paard die nog) in draf en met de achterpoten in stap liep.
Een ietwat eigenaardig beest dus, maar die had je wel meer in Bronsveen.
Neem de bok van vrouw Dusseljee, die eigenlijk niet op zijn taak berekend was,
gezien de geringe lichaamsafmetingen. Geen nood: vrouw Dusseljee had wel een stoofje. En met een slaatje achter de kiezen of een sigaar tussen de lippen placht zij dan aanmoedigingen slakend de eer van haar bokje hoog te houden.

zilvervloot
zilvervloot

Woningbouw eind jaren ’20 ten behoeve van de „Zilvervloot”.
Zesde van rechts, met hoed, aannemer Houwing, daarnaast caféhouder.

Woonboten

Helemaal vooraan in Bronsveen was vroeger een verbreding van het
Pekelder Diep, naast (nu) café The Corner. Daar lagen woonboten, althans:
pramen met gedeelten van woonwagens daarop of iets daaromtrent.
De armst en onder de armen huisden erin.
Bronsveen had er een naam voor bedacht: de zilver­ vloot.

Postduiven

Twee dingen waren er die Br onsveen ondanks alles toch enige vermaardheid
bezorgden. Daar waren allereerst de postduiven, die bijkans huis aan huis en
van klasse werden gehouden. Bodewes, Heidekamp, Ufkes, Van der Laan,
Nieweg, Schröder, Hogenbirk, dat zijn zo wat namen. Ten tweede: de door de
buurtvereniging georganiseerde schaatswedstrijden. Een ijsbaan was er niet,
maar tegen de tijd dat het met de vorst menens werd was er wel iemand die de
dijk van de Aa door wilde steken, in de buurt van waar nu het Pekelder
cross-terrein is. Dat leverde een leuk ondergelopen stuk land op.
De dader werd gewoontegetrouw nooit gevonden.
En waarin onderscheidt Bronsveen zich nu? De geheime zenders misschien.
Zanzibar, Torpedo, ga maar door.

Voetbal

Geen mooiere jeugd dan in Bronsveen: letterlijk citaat van een oud-inwoner.
Een oud-speler van “Klomp en schou” (een vlag die de lading precies dekte),
de niet zo officiële naam voor de ook niet zo heel echte voetbalploeg die
Bronsveen eens gehad heeft (een poging om tot een heuse club te komen
is zoals misschien bekend recentelijk mislukt).
Ze trapten trouwens best serieus, de sterren van toen.
Bloedserieus, want als de strijd tegen zeg maar de Wedderweg of de Veendijk in verlies was geëindigd wilden ze best eens – natuurlijk weer gezamenlijk – de tegenstanders tot een andere sportieve strijd – het lijf aan lijf gevecht – uitnodigen. Dat alles speelde zich af op een terrein bij het dennenbos (of: Snelters bos) dat eertijds aan de kant van Hoorn lag en in welks buurt het ook uitstekend adders vangen was. In oorlogstijd is het een prooi der
vlammen geworden. Niet in één keer: het is gewoon opgestookt. Wie brandstof nodig
had haalde zich wel wat. Toen de oorlog voorbij was ging het restantje, met de heide
en de vennetjes, op de schop. En nadat enkele tientallen jaren later de
’’nei groaven wieke” (dat was ook schop-werk geweest) was gedempt kon worden vastgesteld dat er misschien een hoop landbouwgrond was gewonnen, maar dat het oog wel eens iets leukers had gezien.

Van de woningen die daar achter stonden is ook maar weinig overgebleven.
Heel Bronsveen is trouwens danig uitgedund. Woonden er vlak voor de oorlog nog
108 gezinnen, goed voor zo’n 600 inwoners, sindsdien is dat aantal gedaald tot 79,
die met elkaar ongeveer 300 inwoners vormen. Het aantal woningen dat gedurende de laatste 25 jaar tegen de vlakte is gegaan bedraagt zoiets van 35.
Eén winkel is er nog over: die van Jan Korvemaker. Zelfbediening, zoals dat heden ten dage hoort. En Willie de Haan heeft een rijdende winkel. Een dunne middenstand.
Geen Hindrik Walters meer, of opoe Stel, Evert Lutje. Eigenaar overigens van diverse huizen in Bronsveen, die laatste, evenals collega Berend Korvemaker en boer Vos.
Ach, en dan had je nog mensen als Dusseljee (geen familie).
Dussel ain-aarm met de (honde-)diggelkarre. En die bijnaam vanwege zijn gebrek.
We noemen er maar een; bijnamen hadden ze praktisch allemaal.
De bedenker van de meeste ervan moet Jans Hogenbirk zijn geweest, zo ongeveer de clown van Bronsveen. Zelfs zijn eigen kinderen werden de dupe van zijn hobby.

Over en voorbij. Gezelligheid mag dan geen tijd hebben, in Bronsveen is er toch wel
volk een   beetje   veranderd.  Bronsveensters gingen, “import” kwam.
Ook best misschien, soms, maar niet ieder van de autochtonen was er even blij mee. Slechts weinig van de oorspronkelijke namen zijn er overgebleven.
Wel wat: Heidekamp, Grave, AB. Van der Laan, dat zijn zo een paar.
Maar de “mengelmoes” is langzamerhand groter geworden.
Dus werd de band die in vroeger jaren zo hecht was wat losser.
Wat gebleven is, is die nare klank naar buiten toe. En dat, vinden ze ook onveranderlijk,
is even onterecht als eerder. Een enkele dissonant, redeneert de “echte” Bronsveenster, mag nooit maatgevend zijn voor het geheel. Ach, mensen met een leeuwenkuil en opeens loslopende wolven, een blote juffrouw op een brommer, een pa die bij zijn van hem zwangere dochter gaat samenwonen, een enkele schietpartij: dat zijn incidenten, met bovendien in de hoofdrollen veelal mensen die zich eigenlijk geen Bronsveenster mogen noemen. Ze ménen het. In ieder geval: een warme buurt blijft het, in wat voor betekenis ook. Maar is het in de warmte doorgaans niet aangenaam toeven?

Geen Pekela

Bronsveen heeft zich nimmer een deel van Oude Pekela gevoeld.
Kom dus niet aan met “roegbainers”. Bronsveensters zijn “Brommelboeren”,
een naam die eens door een langskomende schipper werd bedacht.
Vandaar ook de naam “Brommelhörn” voor het 19 jaar geleden met elkaar gebouwde buurthuis, in 1977 “versteend” en uitgebreid.

brommelhorn
De Brommelhörn in de oude situatie

Onwelkom

Was het vuur in Bronsveen vaak welkom, er was er toch ook een die er anders
over moet hebben gedacht. De Beer was dat, een man die een voor een groot deel
uit plaggen bestaand onderkomen had. Ieder jaar toog hij naar het Friese om
daar hannekemaaiend aan geld te komen, waarmee hij stukje bij beetje de
ombouw van zijn huis in steen bekostigde. Dat ging zo jaren achter elkaar.
En juist toen de arbeid geheel gereed was brandde het huis af.

Schoenmakers

In Bronsveen woonden eerder tegelijkertijd drie invalide mensen die allen
het beroep van schoenmaker hadden: Egbert Kuiper, die zijn bedrijfje in
Oude Pekela had, Hindrik Walters, die in dienst was van Pekelder
schoenmaker Bouwman en Rienko Schröder,
ook wat zijn werk betreft in Bronsveen zelf gezeten.

“Volkslied”

Bronsveen, dat is een mooi gehucht
Zegt een ieder, die er komt
Maar die het in twintig jaar niet zag,
Die staat gewoon verstomd.
Toen was er nog geen harde weg
En geen elektrisch licht
Het was gewoon een moddergat
Geen pad en ook geen licht.

Des zomers kwamen er vreemde lui
Uit de een of andere streek
Des winters zag je er nooit geen mens
Want dan was de laan te week.
Dat ging zolang tot het niet meer kon
Het was gewoon geen pad
Geen mens of dier kon er meer door
Of ze werden misse nat.

Toen kwam er iemand op ’t idee
Om met een lijst te gaan
Bij langs het volk van ’t Bronsveen
Voor ’t verharden van de laan.
Die lijst kwam bij de B. en W.
In de vergadering
Ja sprak de Burgemeester toen
Dat is ook zo geen ding.

Het werk werd moedig aangevat
En na een korte tijd
Toen hadden wij een harde weg
Van drek en vuil bevrijd.
Wat later kwam het electrisch licht
Het lijkt nu net een stad
Daaraan deed iedereen zijn plicht
Goed licht en ook goed pad.

Eens wou er ook een zekere boer
Met een dorsmachine door
Maar onze buurtvereniging
Stak hem daar een stokje voor.
Huld ’aan deez’ buurtvereniging
En hulde aan het bestuur
Lang leve bloeiende Bronsveen
Roept dat met mij vol vuur.

bron: “Dorp toen & nu” deel 5, 1989