Het Groningen Boek


frontcover
Frontcover
backcover
Backcover

land_en_water
Land en Water

De familie Louwes uit de Westpolder poseert in 1955 bij de dijk die het water van de Lauwerszee moest weren. Veertien jaar later was deze waterkering overbodig geworden: de Lauwerszee werd in 1969 Lauwersmeer en vormt sindsdien geen bedreiging meer
voor het achterland.

familie
De familie Louwes uit de Westpolder…

Land en water, en vooral de wisselwerking tussen beide, hebben de huidige vorm van de provincie bepaald. De inwoners hebben daarin een belangrijke rol gespeeld.
Gunstige landschappelijke factoren vormden een eerste reden voor vestiging op een bepaalde plek, daarna werd de omgeving al gauw naar eigen hand gezet.
Uit het land is dan ook de geschiedenis van het menselijk bestaan in
vroeger eeuwen af te lezen.

Geen enkele provincie in Nederland heeft zoveel diversiteit in landschap als Groningen.
Het Zuidelijk Westerkwartier – gelegen in het zuidwesten – heeft met zijn zandruggen en houtsingels langs de langgerekte ontgonnen veenpercelen een besloten karakter.
Het op de klei gelegen Hogeland kenmerkt zich juist door zijn weidsheid, waarin de wierden en dijken de enige verhogingen zijn.

De meest uitgestrekte polders liggen in het goeddeels op de Dollard heroverde Oldambt. Tot slot doet Westerwolde in het zuidoosten van de provincie haast ‘Drents’ aan met zijn esgehuchten, bossen en meanderende beekjes. Op de grens van de twee laatste gebieden liggen de Veenkoloniën met hun rechte kanalen en langgerekte lintdorpen.

zoutkamp
de Zoutkamper vissersvloot…

Het Groninger landschap verandert nog steeds.
Grote ingrepen zorgden de afgelopen decennia voor veel emotie.
De afsluiting van de Lauwerszee zorgde weliswaar voor veiligheid,
en op termijn ook voor een gewaardeerd natuurgebied, maar de Zoutkamper vissersvloot moest in 1969 gedwongen uitwijken naar de nieuwe haven Lauwersoog. En wat te denken van Blauwestad? Ingepolderde landbouwgronden zijn in het Oldambt weer onder water
gezet. De eerste plannen daartoe leidden in 1993 in The New York Times zelfs tot de kop ‘Dutch Do the Unthinkable: Sea Is Let In’.

Alpinisten kunnen Groningen beter links laten liggen.
Het hoogste punt van de provincie ligt op 14,2 meter boven NAR De Hasseberg, 2 kilometer ten oosten van Sellingen is een keileemopduiking die eeuwenlang als een eiland in het omringende veenlandschap lag. Ze viel vroeger des te meer op, omdat de berg toen met bomen begroeid was. Even achter de ’top’ ligt de Duitse grens.

hasseberg
Hasseberg…

Hunebedden worden vooral geassocieerd met Drenthe, en omgekeerd. Maar de provincie
Groningen heeft er ook tenminste twee. De grafmonumenten van de eerste landbouwers,
die zo’n vijfduizend jaar oud zijn, raakten in de kuststrook echter eerst bedekt door zand,
later weer door klei. Zo bleef het ene Groninger hunebed bij Noordlaren bovengronds
bewaard, dat van Heveskes – tegenwoordig te zien in museum Aquariom in Delfzijl –
werd in 1984 onder meters zeeklei gevonden.

hunebed
Hunebed…

Het waren niet alleen natuurlijke ontwikkelingen die zorgden voor het verdwijnen van
de hunebedden. Vroeger werden de grote stenen ook opgeblazen, om gebruikt te worden
voor de bouw van kerken en huizen en de aanleg van verharde wegen. In het hunebed
van Noordlaren zijn nog boorgaten te zien, de sporen van een mislukte poging om het
met buskruit te laten springen.

Rond 600 voor Christus ontstond langs de Waddenkust een uitgestrekt kweldergebied
dat alleen onder water liep bij stormvloeden. De bewoners vestigden zich er op wierden:
kunstmatig woonheuvels die in de loop der eeuwen, door bemesting en het opwerpen
van nieuwe lagen aarde, steeds hoger werden. Op de hoge delen van de omringende
kwelders verbouwde de kustbevolking granen, oliehoudende zaden en duivenbonen.
Ook werd er vee geweid. Veel wierden zijn in de loop van de tijd verdwenen omdat ze
werden afgegraven. Omdat in de Middeleeuwen de kerk vaak op het hoogste punt werd
gebouwd, zijn de wierden daar gespaard gebleven.

In Saaksum is dat bijvoorbeeld nog goed te zien. De wierde besloeg hier, tot de afgraving rondom 1917, een oppervlak van circa 10 hectare. .

kerk
De Kerk vaak op het hoogste punt werd gebouwd…

wierdedorp
Voorbeeld wierdedorp met radiale verkaveling is Niehove.

Wierden worden op grond van hun verkavelingspatroon ruwweg ingedeeld in twee typen: ronde wierden met een radiale (straalsgewijze) verkaveling en langgerekte of rechthoekige wierden die een onregelmatig verkavelingspatroon hebben.
Een goed voorbeeld van een redelijk intact gebleven wierdedorp met radiale verkaveling is Niehove. Op het hoogste punt van de wierde staat de in oorsprong uit de dertiende eeuw daterende kerk. Daar omheen ligt de ringweg die het kerkhof omsluit.
Tegenwoordig heet deze Kerkstraat, maar rond 1900 werd ze ook nog wel aangeduid als Ronde Straat. Tot 1830 scheidde een gracht de weg van het kerkterrein.
De huizen en boerderijen staan met het woongedeelte naar het centrum van de wierde gericht en met de schuren naar achteren.
De bebouwing wordt omsloten door een ossengang aan de voet van de wierde.
Vanaf daar lopen de wegen straalsgewijs naar de ringweg in het centrum.

De afgraving van de wierde van Rasquert in 1929. De vruchtbare grond werd verkocht om als meststof gebruikt te worden op schrale zandgronden in Westerwolde en Drenthe.
Het afgegraven deel van de wierde werd in gebruik genomen als ijsbaan voor Baflo en Rasquert. De grond onder de woning in het midden werd niet afgegraven.
Deze steekt nu hoog boven de omgeving uit en is bereikbaar via een loopbruggetje.

ijsbaan
IJsbaan voor Baflo en Rasquert.

dollard
Het landschap in het Oldambt is voor een groot deel bepaald
door de grillen van de Dollard.

Het landschap in het Oldambt is voor een groot deel bepaald door de grillen van de
Dollard. Deze zeearm ontstond in de late Middeleeuwen als gevolg van overstromingen en een reeks stormvloeden. Het water had min of meer vrij spel in het gebied omdat de bodem daar door het inklinken van het veen was gedaald.
De grootste omvang bereikte de Dollard na de Cosmas en Damianusvloed van 1509.
Als gevolg van het oprukkende water verplaatsten verscheidene dorpen zich naar hoger gelegen zandruggen, zoals Midwolda, Scheemda en Meeden. Tal van andere nederzettingen verdronken, evenals de kloosters Palmar, Oosterreide en Menterwolde.
Vanaf de eerste helft van de zestiende eeuw werd door inpolderingen geleidelijk weer land op de Dollard heroverd. De vruchtbare Dollardklei maakte van het Oldambt een van de meest florerende landbouwgebieden in Nederland.

Een vertrouwd beeld in de Wadden- en Dollardpolders is de doorgang in de dijk
(een ‘dijkgat’of’coupure), in dit geval die van de Reiderwolderpolder. Met de uitbreiding van de inpolderingen kwamen de oorspronkelijke zeewerende dijken landinwaarts te liggen en werden zo ‘slaperdijken’. Alleen bij watersnood vervulden ze wel weer hun oude taak als waterkering. De dijkgaten werden als hoog water dreigde afgesloten.
De gemetselde of betonnen dijkwanden aan weerszijden van de weg waren voorzien van uitsparingen, waarin een dubbele rij balken kon worden geschoven.
De ruimte hiertussen werd opgevuld met zand of mest.
De schotbalken werden bewaard in een schotbalkloodsje:
een houten of betonnen gebouwtje op de kruin van de dijk naast de coupure.
Om de dijkcoupures al van verre zichtbaar te maken, werden in de directe omgeving dikwijls bomen geplant. Dit waren doorgaans iepen omdat die op de zware kleigrond
het best groeiden.

schotbalkloodsje
Slaperdijken…

gevelsteen
Gevelsteen in een boerderij in Beerta…

Op deze gevelsteen in een boerderij in Beerta zijn heel toepasselijk korenschoven afgebeeld. Ooit was het Oldambt de ‘graanschuur van Nederland’.
Met de voortschrijdende inpoldering van de Dollard nam het oppervlak vruchtbare landbouwgrond gestaag toe en landbouwinnovaties maakten het bewerken van het land gemakkelijker én meer rendabel. De stijging van de graanprijzen vanaf het midden van de achttiende eeuw zorgde ervoor dat de herenboeren een periode van ongekende welvaart tegemoet gingen. Reizigers die het Oldambt aandeden werden getroffen door de zichtbare rijkdom. ‘De groote fraaije dorpen scheenen enkel uit vorstelijke paleizen te bestaan”, schreef de Duitser Chr.A. Fischer in 1802. De Leidse student Jacob van Lennep liet een kleine twintig jaar later eenzelfde geluid horen: ‘Boerenwooningen van drie verdiepingen hoog stonden heinde en ver verspreid’. Tijdens zijn voettocht door Nieuw-Beerta telde hij er’meer dan honderd’. De welvaart had ook een keerzijde. De sociale tegenstellingen in het Oldambt verhardden zich, en het overmatige materialisme van sommige herenboeren werd met afkeer aanschouwd. De dichter Bert Schierbeek, die in Beerta opgroeide, verwoordde het in zijn bundel Weerwerk treffend:
‘In de hervormde kerk van die dagen in Beerta werd hoofdzakelijk gebeden voor het gewas van de boeren en daar kwam Jezus nauwelijks aan te pas.’

‘Zijl’ is de Noord-Nederlandse aanduiding voor uitwateringssluis. Het woord maakt deel uit van de naam van een aantal dorpen die bij een dergelijke sluis ontstonden, zoals Kommerzijl, Niezijl, Delfzijl en Termunterzijl.

Statenzijl ontstond in 1707 toen een nieuwe sluis werd gebouwd in opdracht van de Staten van Stad en Lande. Ze maakte de Tienkarspelenzijl in Nieuweschans overbodig omdat die door de voortgaande indijkingen van de Dollard ver landinwaarts was komen te liggen. De sluis in Statenzijl verloor op haar beurt weer haar functie, toen in 1877 de Reiderwolderpolder (Tweede Afdeling) gereed kwam. Verder noordwaarts werd toen een nieuwe uitwateringssluis, de Nieuwe Statenzijl, aangelegd.
De overbodige sluis in wat nu Oude Statenzijl kwam te heten werd afgebroken.
Een afbeelding ervan is nog te zien op de grafsteen van Ebbe Geerts Zijlwaarder, voormalig sluismeester van de Oude Statenzijl, op het kerkhof van Nieuw Beerta.

1772
Grafsteen van Ebbe Geerts Zijlwaarder

waterpoort
Waterpoort…

Delfzijl ontstond bij de drie sluizen die in de dertiende en veertiende eeuw werden gebouwd in de monding van de Delf (het latere Damsterdiep): de Slochter- , de
Scharnieren de Dorpsterzijl. De plaats is zeer strategisch gelegen: de sluizen kunnen niet alleen binnenwater op zee lozen, maar ook in omgekeerde richting zeewater over het land
laten lopen. Bovendien is Delfzijl gelegen op een belangrijke handelsroute naar Stad.
Tot 1874 was het dan ook een vestingplaats. Van de oude verdedigingswerken resteert onder andere nog deze in 1833 gebouwde Grote Waterpoort, die niet alleen aanvallers maar ook het zeewater buiten de stad moest houden. Bij dreiging van hoge waterstanden
kan ze met een metalen deur worden afgesloten.

Schepen varen omstreeks 1890 op het Damsterdiep in Appingedam. Het Damsterdiep, dat Groningen met Delfzijl verbindt, was de levensader van de hoofdstad van Fivelingo.
Het ontstaan van de waterweg – voorheen de Delf genoemd – is nog met raadselen omgeven. Waarschijnlijk werd het kanaal al voor het jaar 1000 gegraven. Omdat het gedeelte van de Eems tot Ten Post lange tijd een getijdenwerking kende, is het verloop
van het kanaal hier licht meanderend.

damsterdiep
Damsterdiep…

sluizen
De sluizen in het Eemskanaal bij Farmsum, gefotografeerd in de jaren vijftig.

De sluizen in het Eemskanaal bij Farmsum, gefotografeerd in de jaren vijftig.
Het kanaal verbindt de stad Groningen met de Eems. Met de aanleg, waarmee in 1866 werd begonnen, werd een betere scheepvaartverbinding van de Stad met de zee beoogd.
Ook verbetering van de afwatering speelde een rol. Het graven van wat eerst nog het ‘Groot Scheepvaartkanaal’ heette, verliep niet probleemloos. De venige ondergrond zorgde voor verzakkingen en verschuivingen en voor de aanleg van kanaaldijken was niet genoeg grond voorhanden. Doordat de extra aarde hiervoor uiteindelijk uit het te graven kanaal werd gehaald, werd dit breder dan geprojecteerd. In 1872 werd zelfs overwogen om de werkzaamheden stop te zetten. Het jaar erop werd onder provinciaal toezicht doorgewerkt. Toen de uitvoerend aannemer afhaakte, werd het werk zelfs voltooid door Provinciale Waterstaat. Door alle strubbelingen waren de aanlegkosten uiteindelijk drie maal zo hoog als was voorzien. Zonder uitgebreid feestvertoon bereikte op 13 juli 1876 het eerste zeilschip vanaf zee via het Eemskanaal de Stad.

Rottumeroog is tegenwoordig het enige Groninger Waddeneiland.
In de Middeleeuwen was het voor tweederde eigendom van het Benedictijnenklooster te Rottum en voor eenderde van het Premonstratenzer Oldenklooster, gelegen bij Kloosterburen. Toen alle kloostergoederen in 1594 werden onteigend, kwam Rottumeroog in handen van de Staten van het gewest Stad en Lande. Die verhuurden het eerst, maar gingen in 1659 door geldgebrek over tot verkoop. Van de reeks particuliere eigenaren was Donough Macarthy, earl of Clantarty zeker de meest kleurrijke. De Ierse graaf kocht het eiland in 1706 en gebruikte Rottumeroog als uitvalsbasis voor een zwervend bestaan door het Waddengebied. De Staten kochten Rottumeroog in 1738 terug, omdat het eiland onderdeel was van de kustbescherming en het particulier beheer veel te wensen overliet. De strandwaarder of eilandvoogd kwam toen ook in overheidsdienst. Deze functie werd in de periode 1782-1908 bekleed door leden van de familie Van Dijk uit Warffum, daarna door twee generaties Toxopeus. Jan Toxopeus verliet in 1965 het eiland, dat sindsdien onbewoond is. Rottumeroog verplaatste zich door zeestromingen in de loop der eeuwen steeds verder oostwaarts. In de zestiende eeuw lag het nog op de plek van de huidige Rottumerplaat. De woning van de voogd moest omdat het eiland ‘wandelt’ ook meerdere keren verplaatst worden.

rottumeroog
Rottumeroog…

heide
Heide…

Een groot deel van Westerwolde bestond tot in de twintigste eeuw uit venen en
moerassige heide. Toen in 1897 enkele fotografen een tocht door het landschap
maakten, van Nieuweschans naar Ter Apel, noteerden ze de volgende impressie:
‘Voor ons de heide. Achter ons, hoogten en laagten, alles heide! En over die vochtige
heide glansde ’t reeds dalende zonlicht, groenschemerend over hier en daar een stukje
aardappelland, door een heidebewoner met weinig mest – in ’t zweet zijns aanschijns –
vruchtbaar gemaakt… De heibewoner zou tot welvaart kunnen komen… als de Aa niet
zoo’n nietig stroompje was, als een flink afwateringsscheepvaartkanaal mestaanvoer
mogelijke maakte en den grond ontlastte van t overvloedig ingezogen water
.

De borg Nienoord bij Midwolde speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het
Westerkwartier. Het huis werd in 1525 gesticht door de edelman Wigbold van Ewsum uit
Middelstum. Deze had zijn oog laten vallen op de streek om er in de turfgraverij fortuin
te maken. De uitvalsbasis voor de verveningen noemde hij Nienoord (‘Nieuw Oord’), omdat zijn borg bij Middelstum De Oort heette. Wigbold overleed al in 1527,
waarna zijn weduwe Beetke van Rasquert zijn zaken voortzette.
De exploitatie van het veen verliep aanvankelijk weinig fortuinlijk voor de Van Ewsums.
De aanleg van een infrastructuur, het Leekster Hoofddiep, was erg kostbaar.
Tijdens krijgsgewoel in het gebied tijdens de Tachtigjarige oorlog ging Nienoord zelfs
failliet. Pas in de zeventiende eeuw waren de verveningen rendabel. Nienoord was toen
door huwelijk in het bezit gekomen van de Ostfriese familie Von Inn und Kniphausen.
De laatste mannelijke Von Inn und Kniphausen die Nienoord bewoonde, de tragische
Ferdinand Folef, stak de borg in 1850 in brand. Enkele jaren daarvoor had hij al de
galerij met familieportretten vernield.

Het huidige landhuis Nienoord werd in 1885-1886 gebouwd op de oude fundamenten.

Borg Nienoord bij Midwolde
Borg Nienoord bij Midwolde

hoendiep
Hoendiep…

Het Hoendiep was lange tijd de belangrijkste waterverbinding tussen het Westerkwartier
en de Stad. Het 15,6 kilometer lange kanaal loopt van Groningen via Hoogkerk (waar deze
foto omstreeks 1912 werd gemaakt), Vierverlaten, de Poffert, Enumatil, Diepswal en Briltil naar het Van Starckenborghkanaal bij Noordhornerga, ten westen van Zuidhorn.
Voor de aanleg van het laatstgenoemde kanaal in de jaren 1934-1936 liep het Hoendiep door tot Stroobos, waar het aansloot op het Friese Kolonelsdiep.
De naam Hoendiep is afgeleid van het nabij de Stad gelegen weidegebied ’t Hoen.
Het water wordt voor het eerst omstreeks 1360 genoemd onder de benaming Hoensloot
(voor het gedeelte tussen Stad en Hoogkerk). In 1558 duikt voor het eerst de naam Hoendiep op. Regelmatig werden gedeelten van bestaande wateren vergraven of nieuwe
kanaalvlakken gegraven, waarna deze onderdeel werden van het bestaande Hoendiep.
Dit gebeurde vooral in de zeventiende eeuw, toen het trekvaartenstelsel volop in ontwikkeling was.

Het rechtlijnige van de Veenkoloniën kan niet iedereen bekoren. Wat voor het landschap
geldt, kan ook van de plaatsnamen worden gezegd. Die bezitten een verhelderende schoonheid, tenminste voor wie er oog voor heeft. Wildervank betekent bijvoorbeeld zoveel als ‘in bezit genomen wildernis’. Haaks op het hoofdkanaal het Oosterdiep lopen
zijwegen met mathematische namen als Vijfde Laan, Elfde Laan, Achttiende Laan en zo
gaat het door tot de Eenendertigste Laan bij Bareveld, hetgeen simpelweg weerleeg
veld’ betekent. De nummering begint overigens bij de Nulwijk, die de grens vormt tussen
Veendam en Wildervank. Wildervanksterdallen? De dalgronden (de bovenste onbruikbare turf laag vermengd met de zandige ondergrond) bij Wildervank. Nog maar een willekeurige
greep: het Stadskanaal werd uiteraard gegraven door de Stad, Veendam ontstond bij een dam in het veen, Ommelanderwijk werd gesticht door een groep Ommelander heren, Borgercompagnie door stad-Groninger burgers. Tot de mooiste plaatsnamen in de provincie hoort zeker Numero Dertien in de gemeente Veendam.
De naam verwijst naar de dertiende zijwijk van de Ommelanderwijk.

numero-dertien
Numero Dertien gem. Veendam

landaanwinning
Landaanwinning…

Mechanisch greppelen in de landaanwinningswerken buitendijks in de Waddenzee.
Tot in de jaren vijftig werd dit werk op de ‘slikken’ met handkracht gedaan, veelal door arbeiders in de werkverschaffing, later van de DUW (Dienst Uitvoering Werken.
Voor de landaanwinning nam de Staat omstreeks 1930 een Duits systeem over,
de ‘Sleeswijk-Holstein-methode’. Loodrecht op de kust werden daarbij om de 400
meter dammen gebouwd, bestaand uit twee rijen palen met daartussen rijshout.
Evenwijdig aan de zeedijk werd ook een dam geplaatst, waardoor bezinkvelden
ontstonden. Deze werden, ook door dammen van rijshout, verder onderverdeeld in
kleinere vakken. Voor de afwatering zorgden de greppels en een opening in de dam aan de zeekant. Binnen de afscheidingen kwam het woelige zeewater tot rust, waardoor het meegevoerde slib zich afzette. De dichtgeslibde greppels moesten regelmatig worden uitgegraven. Met het zand werden de vakken opgehoogd, zodat ze bij eb steeds langer droogvielen. De kwelderplanten die er daardoor gingen groeien, zorgden ervoor dat zich nog meer slib afzette. Op den duur veranderden de slikken daardoor in beweidbare kwelders die ingedijkt konden worden. In de jaren zeventig raakte de landaanwinning op
z’n retour omdat natuurbeleid boven economisch belang ging prevaleren.

Het ontwerp uit 1904 van een menukaart van de Commissie tot Inpoldering van de Lauwerszee. De commissieleden zullen plezierig gegeten hebben, maar tot inpoldering kwam het nog lang niet. De eerste plannen tot het afsluiten van de zeearm dateerden al
van het midden van de negentiende eeuw. Pas de stormramp van 1953 zorgde ervoor dat alle plannensmederij concreet werd. Rijkswaterstaat stond in die tijd voor twee keuzes:
of de zeedijken rondom de Lauwerszee – in totaal 32 kilometer lang – op Deltahoogte brengen, of een 13 kilometer lange afsluitdijk opwerpen. Het werd de laatste optie.
In 1960 viel het Besluit tot Droogmaking van de Lauwerszee. Het jaar erop werd met de aanleg van de dijk begonnen. Het laatste 900 meter grote gat moest, vanwege de stroomsnelheid van het water, met caissons worden gedicht. Deze lieten na plaatsing nog water door. De laatste twee caissons werden op 23 mei 1969 in het ‘sluitgat’ gevaren.
Twee dagen later werden alle doorlaatkleppen tegelijkertijd – tijdens de kentering van eb naar vloed – neergelaten, waardoor de Lauwerszee het Lauwersmeer werd.

lauwerszee
Drooglegging Lauwerszee


Stad

blauwestad
Blauwestad…

Op 12 mei 2005 zette koningin Beatrix door het opendraaien van een kraan 800 hectare van het Oldambt onder water. De symbolische handeling was het officiële begin van de aanleg van het Oldambtmeer, het water waaraan het woongebied Blauwestad moet verrijzen. Het project Blauwe Stad heeft zijn oorsprong in de jaren tachtig. Een nieuw aan te leggen dorp, met woningbouw voor welgestelden, zou het leefklimaat in dit deel van Oost-Groningen moeten verbeteren. De streek had al jaren te kampen met werkloosheid nadat de werkgelegenheid in de landbouw en in de strokarton sterk was teruggelopen. Bovendien had het Oldambt een imagoprobleem. De Blauwe Stad zou een positieve invloed op de directe omgeving hebben en een bijdrage leveren aan het handhaven van het voorzieningenniveau in de omringende dorpen. Vijf jaar na de officiële start leek het project mislukt. Van de 1480 kavels waren er slechts 180 verkocht. Ook de financiering kon geen goedkeuring vinden in de ogen van de Noordelijke Rekenkamer.
De Provincie, een van de grote geldschieters, had de samenwerking met private investeerders verkeerd ingeschat en zich schuldig gemaakt aan ‘wensdenken.’
Bovendien waren Provinciale Staten te weinig geïnformeerd om verantwoorde besluiten te kunnen nemen. Qua verwikkelingen doet de realiteit niet onder voor de in Blauwestad spelende ‘regiosoap’ Boven Wotter.

pronkjeswail
Pronkjewail….

Het Gronings volkslied typeert Groningen als ‘ain pronkjewail in golden raand’.
Deze foto uit het midden van de jaren zestig illustreert die prominente plaats treffend.
Niet voor niets is Groningen een van de twee provincies in Nederland die genoemd zijn naar de hoofdstad. Groningers zelf duiden die laatste zelf eenvoudigweg aan als ‘Stad’,
daarmee nog eens de bijzondere positie onderstrepend.

Stad wordt in 1040 voor het eerst genoemd in een schriftelijke bron.
Dat jaar schonk de Duitse koning Hendrik III enkele goederen gelegen in de ‘Villa Cruoninga’ aan het bisdom Utrecht. Maar daarmee is nog niets gezegd over de ouderdom van Groningen. De Stad ontstond op een uitloper van de Hondsrug. Vanaf de derde eeuw van onze jaartelling kan onafgebroken bewoning worden vastgesteld.

De naam Groningen is moeilijk te verklaren. Mogelijk is deze ontstaan uit Groen-inge, hetgeen zoveel als ‘groene velde(n)’ betekent. Deze groene landen zouden dan duiden op de ligging aan de Drentsche Aa of Hunze. Het is dan ook geen wonder dat het oude Groningen vaak werd getypeerd als een Drentse plaats of de ‘staart van Drenthe’.

mollebonen
Mollebonen…

Inwoners van Groningen worden Stadjeders genoemd of, meer gebruikelijk, Stadjers.
De aanduiding wordt nu vooral gebruikt om onderscheid aan te brengen tussen de vele studenten en de overige inwoners. Als bijnaam hebben de Stadjers mollebonen, naar
de licht geroosterde paardenbonen met een licht zoete smaak. Een typisch stad-Groninger lekkernij, ondanks dat de provincievlag op de verpakking staat afgebeeld.

Dat de stad Groningen op de Hondsrug ligt, is op meerdere plaatsen aan het reliëf merkbaar. Denk maar eens aan de stijging van de straat langs de muur van het Pepergasthuis tussen Damsterdiep en Oosterdiep. De meest noordelijke opduiking van de Hondsrug is die ter hoogte van de Herestraat in de binnenstad van Groningen.
Het Hoogstraatje, op de foto op de achtergrond rechts, is met 9 meter boven NAP het hoogste punt van de stad. Ter vergelijking: de meest zuidelijke ’top’ van de Hondsrug is het Haantjeduin bij Emmen, dat 26,5 meter boven NAP ligt.

hondsrug
Hondsrug…

stadswapen
Stadswapen…

Het wapen van de stad Groningen werd vastgesteld in de negentiende eeuw, maar was eeuwen ervoor al in deze vorm in gebruik. In het wapendiploma van de Hoge Raad van Adel uit 1819 wordt het als volgt omschreven: ‘een schild van goud beladen met een dubbelden zwarten arend, met uitgespreide vleugelen en pooten hebbende op deszelfs borst een schildje van zilver, beladen met een groene dwarsbalk, het schild gedekt met eene gouden kroon en ter wederzyde vastgehouden door een zwarten arend.
De Duitse rijksadelaar werd in de late Middeleeuwen doorgaans alleen gevoerd door vrije rijkssteden, dat wil zeggen steden die rechtstreeks onder het gezag van de Duitse keizer vielen. Voor Groningen was dat niet het geval maar de Stad voelde zich kennelijk zo onafhankelijk van het bisdom Utrecht dat ze toch de adelaar gebruikte.

Het schild met de groene balk is ontleend aan het wapen van de prefect, de plaatsvervanger van de bisschop in Stad.

Het kan niet anders of Groningen moet aan het einde van de zestiende eeuw een grote indruk hebben gemaakt op de reizigers die haar naderden. Al was het omdat de stad al van verre opdoemde uit het omringende vlakke land. De Martinitoren, het meest dominant in de skyline, was bij helder weer zowel vanuit Drenthe als vanaf de noordelijke waddenkust al zichtbaar. Op dit stadsaanzicht, omstreeks 1570 getekend door de Duitser Georg Braun en de Vlaming Frans Hogenberg, zijn behalve de kleinere spitsen van de gasthuiskerken ook de Der Aa-kerk (links) en de Sint-Walburgkerk (rechts) te zien.

groeninga
Groeninga….

martinitoren
Martinitoren…

De bijna 97 meter hoge Martinitoren, liefkozend d’Olle Grieze genoemd, is hét symbool van Groningen. Pregnant wordt dat duidelijk in het dagboek van Stadjer Nico Rost, geschreven in het concentratiekamp Dachau: ‘Of de Martinitoren er nog staat?… voor mij betekent ze: Groningen geboortestad en jeugd, het steeds vertrouwde gevoel van zich thuis voelen, van weer thuis zijn. En het carillon! Ook haar klanken zal ik node missen. Haar muziek geeft me méér, dan ooit een ander klokkenspel, waar ook ter wereld,
me geven kan. Ik begin hier waarachtig naar de Martinitoren te verlangen.
De vraag of de toren er nog stond was een reële, nog los van het oorlogsgeweld.
In de jaren dertig was geconstateerd dat de onderbouw ernstige scheuren vertoonde.
Om het instortingsgevaar te keren werd een plint van gewapend beton om de onderbouw gelegd. Ook werden de doorgangen onder de toren goeddeels dichtgezet.
De restauratie maakte dat de Martini tot 1948 in de steigers stond.
De huidige Martinitoren, gebouwd tussen 1469 en 1482, had twee voorgangers.
De eerste verrees in de dertiende eeuw en werd in 1408 door blikseminslag vernield.
De in 1464 herbouwde toren werd in 1468 ook al weer door de bliksem verwoest.
De bovenbouw van de toren is het jongst. De houten derde trans en de spits die de Martini toren van 1482 bekroonden waren pas gereed in 1548.
Het bouwwerk vatte vlam toen in 1577 vreugdevuren op de toren werden ontstoken om het vertrek van de Spaanse troepen uit de Stad te vieren.
Pas in 1627 was de huidige torenbekroning voltooid.

In 1921 nam Jan Koop Sjoerds afscheid als laatste brand-annex torenwachter van de
Martinitoren. Daarmee kwam een eind aan een lange traditie van een wakend oog over Groningen. De torenwachter moest ieder uur, ook ’s nachts, vanaf de toren in alle windrichtingen een signaal op zijn trompet geven ten teken dat alles veilig was in Stad.
Bij gelegenheden diende hij op zijn instrument passende melodie
ën te blazen.
Een verantwoordelijke taak dus, reden waarom het stadsbestuur bepaalde dat de beambte ‘geen zuyper en geen looper’ mocht zijn. Éénmaal was de torenwachter zelf de grootste bedreiging van de Martinitoren. Cornelis Auwema, die woonde in het pand waarin nu ‘De Kosterij’ is gevestigd, werd in 1782 op heterdaad betrapt terwijl hij bezig was ‘een gat te hakken in een der pilaren der kerke’ . Zo wilde hij waarschijnlijk vanuit zijn woning een snellere toegang tot de toren creëren.

torenwachter
De laatste Torenwachter

herestraat
Jugenstilpand is dat van Mantelmagazijn ‘De Adelaar’

De Herestraat is één van de bekendste straten van Groningen.
De naam komt van Heirweg, de weg waarlangs het leger (‘heer’) trok.
De straat werd dan ook afgesloten door de Herepoort.
Tegenwoordig is de Herestraat een winkelstraat, met vooral vestigingen van landelijke
ketens. Al sinds jaar en dag staat ze in de Top 20 van duurste winkelstraten (huurprijs per
vierkante meter winkelruimte) van Nederland. Ook in het spel Monopoly is de Herestraat een van de meest lucratieve. Tot in de negentiende eeuw werd de straat ook nog ‘gewoon’
bewoond. Verschillende prominente Groninger families hadden er hun huis. Door de vele verbouwingen en in het oog springende reclames is er weinig meer te zien van de oorspronkelijke fraaie architectuur. Het afgebeelde jugenstilpand is dat van Mantelmagazijn ‘De Adelaar’ gelegen op de hoek met het Gedempte Zuiderdiep.
Tegenwoordig staat hier een filiaal van C&A.

De ingang van de Herestraat aan de zijde van het Gedempte Zuiderdiep is breder dan
de rest van straat, zoals te zien is op deze ansichtkaart uit ongeveer 1905.
Dit wijde gedeelte was gelegen direct achter de Herepoort en diende als opstelplaats voor uitvallende verdedigers van de stad. De plaats van de poort is tegenwoordig gemarkeerd in de bestrating. Van de bebouwing op de foto is nu weinig meer te herkennen. Op de plek van het herenhuis links verrees in 1938 café-restaurant De Faun, de bebouwing rechts werd afgebroken voor het logge pand van C&A.

wijde
Het wijde van de Herestraat

De oudste bakstenen huizen in de stad Groningen dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. Veertiende-eeuws muurwerk heeft het hier afgebeelde pand Brugstraat 24.
Als enige gebouw in de Stad heeft het nog iets van zijn laatmiddeleeuwse voorgevel weten te behouden, waardoor het ook wel onder de naam ‘Gotisch huis’ bekend staat.
Toen deze foto werd gemaakt was het huis in gebruik als bedrijfsruimte en pakhuis onder de niet erg middeleeuws klinkende naam New York. Sinds de jaren zeventig is het Noordelijk Scheepvaartmuseum in het pand gevestigd.

gotisch_huis
‘Gotisch huis’

omwalling
Middeleeuwse omwalling

Aan het begin van de zeventiende eeuw bevrijdde de stad Groningen zich van zijn
middeleeuwse omwalling. Vanaf 1612 werd gewerkt aan de aanleg van nieuwe
vestingwerken, die aan de noordzijde van de stad een nieuw stadsdeel zouden moeten
omsluiten. Het plan staat bekend als de ‘Nieuwe Uitleg’ en werd omstreeks 1628 voltooid.
Binnen twee decennia was Groningen met zo’n 70% van de oorspronkelijke oppervlakte
gegroeid. Een nieuw verdedigingsstelsel met zeventien dwingers, zeven poorten en
vijf waterpoorten omsloot toen de vesting Groningen.
De noordelijke staduitbreiding zou een maatje te groot blijken. De wijk met
rechtlijnige straten, die bij raadsbesluit van 1624 officiële namen kregen, vaak van
fruitsoorten of planten, zou pas in de negentiende eeuw worden volgebouwd.

Door de stadsuitbreiding van begin zeventiende eeuw kwam er in Groningen ruimte voor
de aanleg van nieuwe ruime straten en pleinen. De Ossenmarkt, hier op een ansichtkaart
van omstreeks 1910, was daar één van. Het plein ontleent zijn naam aan het feit dat
er van 1630 tot 1892 veemarkten werden gehouden. De bebouwing rondom de markt
bestond voornamelijk uit royale huizen van gefortuneerde Stadjers.
De Ossenmarkt maakte vlak na de aanleg al indruk op de leden van een Frans
gezantschap dat in juli 1636 onderweg van de landen rond de Oostzee op weg naar
huis Groningen aandeed. De secretaris van het gezelschap, Charles Rogier, noteerde
zijn indrukken in het reisverslag: ‘Het derde en mooiste plein van de stad (Ossenmarkt)
ligt aan de andere kant van het kanaal dat door de stad heen loopt. Een fraaier plein
heb ik nauwelijks ooit gezien, buiten het Place Royale in Parijs. De bomen zijn er in
het vierkant geplant en geven de wandelaar een heerlijke schaduw.

ossenmarkt
Ossenmarkt…

tweetanden
Het Binnen Damsterdiep met op de achtergrond de Steentilpoort

De vesting Groningen werd in 1874 opgeheven. De wallen waren een beperking voor een
uitbreiding van de Stad en stelden in defensief opzicht weinig meer voor. Een van de
bepleiters van opheffing was de dichter Jan Goeverneur, die in 1855 de koning in een sonnet verzocht om ontmanteling. Hij gebruikte zijn oude hondje Prins als metafoor voor het nut van de fortificaties: ‘Mijn Prins heeft nog twee tanden in haar snuit, En kwam een vijand ons weer te overvallen: ’t zelfde als dees vesting richt zij daarmee uit’.
Rond 1878 werd met de slechting van de vestingwallen en de afbraak van de stadspoorten begonnen. Fotograaf Friedrich Julius von Kolkow legde ze nog juist op tijd fotografisch vast. Deze opname toont het Binnen Damsterdiep met op de achtergrond de Steentilpoort en het nabijgelegen Poortershuisje. Op de stadswal staat de houtzaagmolen ‘De Twee Reizigers’ van de familie Van Houten.

Het poortershuisje aan het Damsterdiep kwam tot stand omstreeks 1620, bij het
voltooien van de nieuwe vestingwerken die de Stad omringden. In het huisje woonde
de poortier van de nabijgelegen Steentilpoort. Ook diende het als tolhuis voor schepen
die via het Damsterdiep Groningen binnenvoeren. Door een deurtje in de zijgevel
kon het passagegeld via een klomp aan een hengel worden geïnd. Het pandje was
in de loop der eeuwen, zoals op deze ansichtkaart uit de jaren dertig is te zien,
behoorlijk scheefgezakt. Bij de bevrijding van Groningen in 1945 raakte het nog
verder beschadigd. De laatste resten werden in 1947 opgeruimd.

poortershuisje
Poortershuisje…