Uit Pekela’s verleden 1600-1978


INHOUD:


frontcover
frontcover
backcover
backcover

VOORWOORD

28 september 1978

Dwalen kun je nauwelijks in een plaats als Oude Pekela en verdwalen helemaal niet.
Niet alleen kom je vanzelf weer bij het Diep terecht, je komt ook vast en zeker iemand tegen die je met een enkel woord wegwijs wil maken.

Maar om wegwijs te worden in een verleden van dit dorp, is het wel degelijk nodig dat een goede gids ons stevig bij de hand houdt. Schrijver en dorpsgenoot Brunink is er zo één. Geen wonder ook, want wie kent deze kaarsrechte gestalte niet, fietsend of lopend van en naar de gebeurtenissen die hij in de krant versloeg.

Een leven lang heeft hij de kleine en grote dingen van zijn dorp gevolgd.

Uit ervaring weet ik, hoe rijk en belangwekkend dat is. Ook weet ik dat er een gevaar in schuilt, het gevaar van de oppervlakkigheid.
De actualiteit zonder meer gaat geestdodend werken.

Brunink heeft dit boek niét geschreven nadat hij er tijd voor kreeg, toen hij zijn dagelijkse werkzaamheden bij de P.T.T. beëindingd zag. Hij is met dit boek zijn hele leven bezig geweest. Stapels aantekeningen, in goede orde bewaard ”voor als de tijd komt”, heeft hij jaar na jaar opgestapeld. En de tijd is gekomen. Het schrijven van een tekst na dié voorbereiding is dan zoiets geworden als het plukken van de vruchten na een rijke zomer.

De schrijver bewijst nog eens de stelling, dat het heden niet begrepen kan worden zonder kennis van het verleden. Ik denk dat menig Pekelder bij lezing van dit boek verbaasd zal zijn over het vele dat aan ons herinneringsvermogen is ontvloden.
Behalve een rijkdom aan kennis over het verleden, draagt dié kennismaking ook bij tot een zelfontdekking. Dit verleden is óns verleden.
Wat eens gebeurde, heeft de mens hiér en nü gevormd tot wat hij is.

Turf, kerken, kapiteins, scholen, de oorlog, de joden, de fabrieken,
het postkantoor en vele andere onderwerpen, ze vormen een bont weefsel,
door de schrijver op levendige wijze verteld.

De Pekelders zullen geen moeite hebben met de honderden namen, die in het boek voorkomen. Voor buitenstaanders die in de war raken, zou de schrijver misschien nog eens een Pekelder kwartetspel kunnen ontwerpen. Want we verwachten nog meer.
Niet alleen de schrijver, ook de uitgever wil ik in dit voorwoord danken.
Want dit boek is op bijzondere wijze en met heel veel liefde een boek geworden.
Iedereen die het koopt, zal weten dat het niet zo maar een boek is.
Het past dan ook geheel bij de geest waarin dit boek geschreven én uitgegeven is:
dat de opbrengst van de verkoop ten goede komt aan het Groene Kruis.

Niet in de laatste plaats voor het gevoel van zuiverheid dat hieruit blijkt,
is een woord van dank niet misplaatst. Ik heb het stellige gevoel dat ik die
laatste woorden neerschrijf namens alle lezers van dit boek.

Harry van Mierlo

FEICO ALLENS CLOCK.

Al is deez’ bodem woest en dood,
Zoo ver het oog er schouwt,
Toch bergt hij in zijn donk’ren schoot
Een kostb’ren schat van goud.

Winkler Prins.

Vóór het jaar 1600, en wie weet hoeveel eeuwen voor dien tijd, lag aan weerszijden van de Pekel A een uitgestrekt veengebied, een deel van de natuurlijke grenzen van Westerwolde. Het moet een weinig bezocht oord geweest zijn op vele plaatsen zeer moerassig, waarover zelfs geen weg leidde om de gemeenschap tussen de oude Heerlijkheid en het Oldambt te onderhouden. De A slingerde zich in talrijke kronkelingen er doorheen en stortte zich ten laatste in den Dollardboezem, die toen tot Winschoterzijl landwaarts indrong. De boorden van het stroompje waren hier en daar met groen bedekt, dat zich op den drassigen grond ontwikkeld had. Een groot gedeelte van dit woeste veen behoorde aan een aantal ingezetenen van Winschoten, aan de zoogenaamde eigenerfden van deze plaats. Het valt niet gemakkelijk van het eerste ontginningswerk in deze streek een juiste voorstelling te geven; wat we er na herhaalde nasporingen van gevonden hebben, zullen we in hoofdzaak hier meedeelen.

Tegen het jaar 1600 heeft zich een vereeniging gevormd, de zoogenaamde Friesche Compagnie, die de venen aan de Pekel-A door aankoop rentegevend wilde maken.
Volgens het boekje van burgemeester Borgesius: ’Geschiedenis van de gem. Oude en Nieuwe Pekela’ en het werk van Top: ’Geschiedenis der Groninger Veenkoloniën’ bestond genoemde compagnie uit de volgende 5 personen: Feico Allens Clock, Mattias Tjabbens, Jan Govens van Gorkum, Heere Wijtzes en Hanne Jansens.
Deze menschen worden wel Hollandsche Friezen genoemd en ook wel Friezen en Hollanders. In het boek van Van Swinderen over het Landrecht van Westerwolde laat
Prof. De Roehr de Friesche Compagnie bestaan uit 4 personen en wel de genoemde heren met uitzondering van Clock, maar voegt er aan toe, dat een ander Friesche heer F.A. Clock, eenige akkers koopt van de buren, dat zijn eigenerfden, van Suurveen.

Ook in eenige stukken in het Rijksarchief te Groningen werd bij den aankoop der Pekeldervenen in 1599 slechts gewag gemaakt van een 4 – tal personen.
Clock wordt een enkele maal ook een inwoner van Winschoten genoemd.
We mogen wel aannemen dat Clock als ontginner den allereersten tijd zich in
Winschoten ophield, omzo spoedig mogelijk naar Pekela te verhuizen.

Van de Friesche Compagnie werden we verder niets meer gewaar, en Clock is de eenige persoonlijkheid, die de drukke werkzaamheden leidt aan het ’Watertien’ dat Pekela A heet. Als we de resolutiën van de stad Groningen van de eerste helft der 17e eeuw doorbladeren, ontmoeten we gedurig den naam van Clock. Of de oorspronkelijke deelgenooten hun aandeel in de venen aan Clock hebben overgedragen, of hem onder zeker voorwaarde de exploitatie hebben toevertrouwd, dit is voor ons een geheim gebleven. In 1599 werd dus een GROOT veengebied gekocht van Winschoter eigenaren, en wel 101 lotten veen. Een lot is ’n strook gronds, welke overal NIET dezelfde afmetingen had: zoo vonden we als breedte van een lot opgegeven 10 roe, 8 voet, 2 duim, maar ook wel 13 roe, 3 duim, of b.v. 13 roe, 7 voet. Ook de lengte er van was verschillend; er was sprake van een lengte van 428 roe, maar ook wel van b.v. 600 roe.
Deze 101 lotten lagen in het oostelijk deel van Pekela, aan beide zijden van ’t water tot ongeveer aan de tegenwoordige fabriek ’De Kroon’. Dit gebied was in 3 complexen verdeeld: ten noorden van de A lagen 35 lotten, die 28 veenplaatsen vormden, ten zuiden beneden den vroegeren Veendijk 35 lotten, waaruit 18 en boven den vroegeren Veendijk ook 33 lotten, waaruit 24 veenplaatsen ontstonden.

De stilte van de eenzaamheid maakte weldra plaats voor de drukte van een bedrijvig leven; vol moed werd de veenexploitatie ter hand genomen. Het riviertje bleek door zijn geringe diepte, vooral in ’t warme jaargetijde, alsmede door zijn talrijke bochten voor een vlotte en geregelde turfvaart ongeschikt, zoodat men reeds dadelijk had te zorgen voor het maken van een bevaarbaar water. Gedeeltelijk van bovenaf werd de A gekanaliseerd tot de vroegere Heeresdraai, waarbij vele bochten werden afgesneden, waardoor in hoofdzaak een recht kanaal ontstond, dat den naam van Heerendiep ontving; de verdere loop tot de uitmonding in den Dollard bleef langen tijd onder den naam van rivier bekend.
De bevaarbaarheid van dit laatste gedeelte verbeterde men aanmerkelijk door allereerst het
Nieuwediep te graven en hierna in 1608 het laatste eind tot Winschoterzijl, dat gebracht werd op een breedte van 30 voet, terwijl van de uitgeworpen aarde aan weerszijden van het watereen dijk gelegd werd.
In de kosten van dit laatste pand kwamen de Winschoters Clock tegemoet door ¼ %
er van voor hun rekening te nemen. Met groote voortvarendheid begon men toen de
turfgraverij. Men verhaalt, dat Clock, die hier de werkzaamheden persoonlijk leidde, op sommige tijden wel 500 mensen in zijn dienst had. Hij zag gaarne, dat vele werklieden zich bij de ontginning kwamen vestigen, en om een goed begin temaken, stelde hij strooken gronds aan het vaarwater gratis beschikbaar; zoo ontstonden
De Kamers, gelijk men die eerste arbeidershuisjes noemde. Nog heden ten dage duidt men de rij huizen aan de zuidzij van het kanaal tegenover het vroegere hotel Dijkinga, waar de eerste woningen eenmaal gestaan hebben, met dien naam aan. Naar de meening van belanghebbende ingezetenen van Meeden eigende Clock zich aan den noordkant van zijn veen een te groot gebied toe, wat aanleiding gaf tot het ontstaan van oneenigheden, welke ten laatste tot een openlijke oorlog, al was het een in miniatuur, zouden voeren.

Vele boeren van Meeden, bijgestaan door andere ingezetenen, zochten het volk van Clock op, om dit met geweld terug te dringen. Met hooivorken en schoppen zou om het recht gestreden worden. Doch de mannen van Clock waren ook voor geen kleintje vervaard, omsingelden hun aanvallers en verklaarden allen voor gevangenen.
Veel bijzonderheden van deze ontmoeting zijn niet meer bekend, doch wel weet men nog, dat veel vrouwen van Meeden op het terrein van den strijd verschenen en een verzoening tot stand wisten te brengen, die de oogenblikkelijke vrijlating der gevangenen tot

gevolg had. Alle eer aan de Meedener schoonen die de strijdlust der mannen wisten
te sussen en een bevredigende oplossing te vinden. Scheen het Clock in den beginne
vrij voorspoedig te gaan, niet lang zou het duren, of hij kwam in botsing met de imperialische politiek van dè stad Groningen; deze verbood in eens den doorvoer van turf door haar gebied, het Oldambt. Dat verbod had voor Clock noodlottige gevolgen.
Het was duidelijk, wat de stad in haar schild voerde; haar begeerige oogen waren
gericht op ’t bezit van de ontwakende kolonie.

In 1635 kocht de stad door middel van haar rentmeester, Johan de Mepsche, van Clock, zooals dit in origineele stukken staat, ¼ van 58 lotten in 101 lotten voor f. 30.000, boven en beneden de verlaten, gedeeld en ongedeeld, bereid en onbereid, onder voorwaarde, dat de verkoopers deze ¼  parten nevens ¼ parten venen, die ze aan zich houden, zullen voorzien met verlaten, gruppen, wijken, tillen en graving van ’t diep ; de verkoopers zullen de turf van die venen graven en vervoeren op eigen kosten in de 10 volgende jaren,
onder betaling aan den rentmeester voor de stads ¾ parten, het eerste jaar op St. Michiel
(29 Sept.) 1636 — f. 900; op St. Michiel 1637 ’38 ’39 ’40 ’41 en ’42 telkens f. 1800; en op
St. Michiel 1643 ’44 en ’45 telkens f. 10.000, na ommekomst van welke 10 jaren de stad de kosten, die alsdan op haar ¾ parten komen te vervallen, zal dragen en daarvan winst en verlies hebben te verwachten naar proportie. Voorts erkennen verkoopers daarbij voor ’t graven als anders van den rentmeester ontvangen te hebben f. 4500 naar 6 perc.

rente jaarlijks voor 6 jaren, om die som het 7e jaar met de interesten weder af te lóssen.
Waar hier eenige keren gesproken wordt van verkoopers,

worden bedoeld Clock en zijn echtgenoote Teetske Boelens.

kamers
De Kamers aan de Hendrik Westerstraat.

In vervolg van tijd blijven er steeds relaties bestaan tusschen Clock en de stad; beiden blijven met elkaar steeds zaken doen; ze schijnen elkaar niet te kunnen missen.
Doch het eind van deze samenwerking zou zijn, dat onze onvermoeide ontginner totaal geruïneerd zou worden, terwijl Gruno’s stedemaagd zich kon verheugen in een steeds grooteren toevoer van niet te versmaden baten uit onze kolonie.
Twee jaar later komt tusschen Clock en de stad een andere overeenkomst tot stand;
Clock blijft de venen voor de stad ontginnen tegen betaling van 6 % van de door hem ontvangen koopsom voor den tijd van 15 jaren. Hij krijgt hierbij het recht de venen aan anderen te verhuren, ook voor den tijd van 15 jaren. De financieele beslommeringen nemen voor Clock echter van jaar tot jaar toe. In 1639 komt men overeen dat in 1648 opnieuw over wederzijdsche verplichtingen zal gesproken worden.

Clock kan zich echter niet tot dezen tijd staande houden, en hij en zijn vrouw dragen reeds in 1646 hun bezittingen: den eigendom van ¼ van 58 lotten en 11 ¼ lotten aan de zuidzijde van ’t kanaal aan Groningen over ter verheffening van hun schulden;
Clock behoudt dan nog eenigen grond aan de noordzijde van de A.
Ook van de andere landbezitters kocht de stad in Pekela veen aan en wist

alzoo haar terrein hier uit te breiden.

postkantoor
Postkantoor met Hendrik Westerschool.

Ook gebeurde het wel eens, dat ze om de een of andere reden tot ruiling van veen overging. Volgens burgemeester Borgesius waren in dien tijd in beide Pekela’s 43 eigen plaatsen. Geldverlegenheid noodzaakte de stad in 1650 een 24 lotten te verkoopen,
alle aan de zuidzijde van de A gelegen boven den vroegere Veendijk en wel aan Clock
12 lotten, aan Prof. J. Borgesius5, aan Dr. R. Emmen. JJ. Sonne, P. Hoeksema,
B. Constantia, G. Hazewinkel, J. Rotgers en F. Eiskes ieder 1 lot, voor een totaalbedrag van 8636 car. gld, 7 st. en 9 penningen. Belangrijk zijn ook de voorwaarden, die men bij dezen koop met wederzijdsch goedvinden heeft vastgesteld. In het gesloten contract heet het: ’ende sulx op navolgende voorwaarden en conditiën, te weeten: Dat op des Stads costen de Pekel A van het bovenste einde van de voorsz. vier en twintigh lotten, tot aan het verlaet bij de Ulsda verdiept en navigabel gemaekt sal worden, twee a drie steeck beneden den olden bodem op plaatsen, dear het nodich bevonden sal worden. Dan de onderholdinge van het diep, verlaten, sijlen, sluyzen en anders, dat tot gemeen profijt is streckende, dat bij deze coopers off handelaers na quota van haer veenen neffens – ’de Stadt en anderen hyr toe mede gehoorende, daemae gemaekt en onderholden worden.’
Gelijk men ziet, zullen voortaan de stad en de verschillende veeneigenaren gemeenschappelijk het vaarwater onderhouden. Doch deze overeenkomst heeft later  dikwijls tot veel gehaspel aanleiding gegeven. Wederom probeert Clock een nieuwe poging het hoofd boven water te houden; ’t is ook geen klein bedrag dat hij in de waagschaal stelt, de helft van over de 86.000 gulden. Maar, helaas, het zou weer blijken, dat het met zijn exploitatie niet wilde vlotten, ofschoon hij sedert 1651 zich geheel aan eigen zaken kon wijden, immers in dat jaar eindigden zijn huurjaren en gaat ieder, én de stad én Clock, zijn eigen weg. De moeite, aangewend om iets van het huiselijk en particulier leven van onzen grooten ontginner gewaar te worden, is niet beloond geworden. Clock zal vrij zeker een vermogend man zijn geweest, die een halve eeuw lang de geheele ontginning hier leidde en de ziel werd van de jonge gemeenschap aan de A, die snel in bevolking toenam, immers in 1640 is reeds de eerste predikant hier aangesteld.

kosters-molen
Kosters-Molen met8 draaibrug en oude boerderij.

Maar zijn onvermoeide arbeid liep voor hem op niets uit en toen de dood  hoogstwaarschijnlijk in 1656, hem bevrijdde van een moeitevol, zorgzaam leven, liet hij zijn weduwe een aan de noordzij van ’t kanaal gelegen plaats na, thans de boerderij van den heer Smeenk. Op verzoek der crediteurs besloot de stad tot executorialen verkoop van Clocks nagelaten landen over te gaan. ’Ende eenige renteniers ende schuldenaers beklaegden zich, dat zij haere rente ende schulden daer uyt niet bekomen en konden, waerom van ons daerover rechts begerende’.
Derhalve zijn bovengenaemde 2 lotten van cum annexis op geit gesettet, dat wij, oock tot 3 Sondagen over de kercke hebben laten kundigen, om op seekeren aen bestemder tijdt, die medegekundigt worde, bij der keerse laten opslaen ende verkopen. Doe nu de Keerse was opgesteken, is gekomen Jan Jansen Sonne ende heeft voor de boven gementioneerde 2 lotten van cum anexis geboden te geven 1025 car. gld. ende niemand heeft meerder geboden te geven, waerop de keerse is uytgegaen’.

Zoo werd JJ. Sonne in 1656 eigenaar van de nagelaten lotten van Clock, en zoo eindigt het slotbedrijf van een leven, dat een drama genoemd kan worden.
Of Pekela’s bekende stichter ook nazaten heeft nagelaten kunnen we niet met zekerheid zeggen, doch de naam, dien we vonden in een erbandschrift van 1778 aangaande de hergraving van een gedeelte van het hoofddiep, doet zulks wel vermoeden, immers onder het bedoelde contract komt de naam voor van Feike Feikes Klok.
We merken hierbij op, dat verschillende schrijfwijze van overeenkomstige namen van leden van eenzelfde familie in vroeger tijden een zeer gewoon verschijnsel was en nog is.

TÖRFGROAVEN (veur vieftig joar)

In ’t veuijoar trekt het veenvolk weg,
Het swoare waark staait weer te wachten,
Ze laggen en ze zingen nait,
Het swade veen vragt alle krachten.

Heur legerstee is törf en stro,
n ’Keet’ het huus om in te wonen,
de kost van elke dag bestaait
Uut pannekouk en broene bonen.

Ain nadde törf weegt vieftien pond;
Dat is gewoon – gain haile swoare-;
Den vieftig meter kroden mit
Zo’n twaalf stuks op ’n koare.

Dreidoezend graft men op ’n dag,
Dei aalmoad wegbrocht worden mouten,
Op smale planken, nat en glad,
Mit iezren kraben aan heur vouten.

Het swait stroomt van heur liggoam af,
Zai valen of en tou – dei staarken – ,
Moar hollen vol, verdainen wat,
Allain deur moordend waarken.

In ’t veuijoar trekt het veenvolk weg
en geven aigen levenskrachten,
Zai laggen en zai zingen nait:
’t Swade veen staait weer te wachten.

G. Mulder-Kuiper
Oude Pekela, 1893-1957.

klapbrug
Vroegere Klapbrug bh. Leger Des Heils.

DE GRONINGER ONTGINNING.

Nadat de stad Groningen eigenaresse van een aantal veenplaatsen geworden was,
bracht ze een methode van ontginning in praktijk, die later in andere veenstreken in ons land en ook in Duitschland navolging vond en zich in onze dagen als de meest rationeele hoogveenontginning gehandhaafd heeft. Een kenmerk van deze methode is de cultiveering van den ondergrond na het vergraven van ’t veen.

De stad gaf haar veenplaatsen in huur op een eigenaardige wijze, anders dan bij een gewone verhuring van b.v. een woning of een kamp land. De huurder of meier betaalde voor zijn plaats een zekere som gelds en nam de verplichting op zich van zijn turfopbrengst een gedeelte af te staan en van zijn verkregen bouwland een zekere pacht te betalen. De meier heette ’de naaste’ tot zijn grond.
Deze verhouding tusschen de stad en den huurder heeft later menig keer aanleiding gegeven tot een moeilijke kwestie die tot heden nog niet definitief opgelost is;
het gold de vraag: Komt de stad of den meier het eigendomsrecht van den grond toe?
In 1651 ontwierp de stad een verordening, getiteld:
’Conditiën van de verhuyring der veenen in de Pekel, beraemd bij de H. Heeren
Borgemeesteren ende Raedt in Groningen’, van den volgenden inhoud:

I

Sal den Huyrder der plaetse, briete, lengthe, swetten ende situatie van ’t gehuyrde
Veen, pertinent in zijn Huyr-Certer opgestelt worden.

II

Sal met sijn Nabuyr ofte naeste Swette aen de zijt van sijn Landt ter plaetse hem
aen-te-wijsen, opgraven ende voorts onderhouden een Wijck,

ter behoorlijcke rechte, diepte van ’t Heerendiep, en de wijtte van sestijn voeten boven, ende twalf voeten op den bodem.

III

Deselve Wijck in de Pekel-dal datelijck verveerdigen, ende dan voorts aen ’t hooge Veen komende, alle Jaeren ten minste veertich Roeden, de Roede van veertijn voeten aenleggen, en de tijdtlijck bereijden om te verlengen, ende soo vele meer als sijn macht en de middelen konnen dragen, ofte met hem bedongen sal worden:
Ende deselve Wijck geduyrende zijn gebruyck onderhouden.

IV

En de tot beter bereydinge van ’t Veen, de Raey- groepe altijdt vijftich Roeden
voor uyt graven ende wel onderhouden.

V

Aan elke zijde van de Wijck en de Raey-groepe, daer sulcks noodigh, op alle twee
Roeden een dwarsgroepe, diep nae vereysch van ’t Veen, ende tijn Roeden lanck,
ofte oock nae gelegentheydt van weecke Veenen, soo véele meer dieper ofte langer,
dat het Veen voor het scheuren wordt bewaart.

VI

De eene Nabuyr sal den anderen in alle wercken van ’t leggen van wijcken ofte slooten, dat twee ’t samen aengaet, weerwarck moeten doen, ofte sal de Veenmeester ofte opsichter der Veenen, nae driemael aensegginge in negen dagen tijdt, op kosten van de suymachtige ’t selve, op desselfs kosten, laten doen en de uyt des suymachtigen goedt met pandthaelingen, met de kosten van dien mogen wederhaelen.

VII

Bij langes de Wijcken laeten ende onderhouden een wijckswal ofte voetpadt
van acht voeten b reedt.

VIII

Mede neffens sijn Naebuyr, (bij versuymenisse daer toe te constringeren) maecken ende onderhouden het vonder ofte houdt over de wijck, mits dat een yeder sijn aengenomen plaets de Waegen-wech ofte Sandt-padt van ’t eene vonder tot het ander schoubaer sal onderhouden, by poena van tijn stuyver elck schouwinge by de suymachtigen,
aan de Rentemester van de Veenen, ofte Veenmeester te verbeuren tot profijt der Armen. Blijvende alle hoge houten boven tijn gulden waerdigh,
tot last van alle Meijers plaetsen gebruykende.

IX

Sal binnen een Jaar a dato van de Verhuyringe op sijn gehuyrde Veen ofte een Plaetse, mogen ende moeten setten een Huys, ten weynichsten hondert daelder weerdigh,
ende ’t selve voortaen nae gelegenheyt van ’t Landt verbeteren.

X

Sal voor ’t maeken ende onderhouden van de voorschreven Wijck, groepen ende anders genieten in ’t hooge Veen de Torff van twee Roeden briedt, aen elcke zijde van de Wijckskant af te meeten, soo lange als hij in ’t hooge Veen is gravende.

XI

Ende van de reste van ’t hooge-veen tusschen voorsz. Wijck ghelegen, ter breede, van omtrent veertigh Roeden, min ofte meer, tot dat het selve is affgegraven, tot huyre geven de vierde Torff, van ’t swarte, ende de seste van het Grijmanck; Mits dat het Grijmanck alleende werde gesettet, ofte als naeder in d’ Huyr-Certer geschreven ende bedongen sal worden, nae gelegentheyt van de Veenen.

XII

Mits oock de putten ofte graften sullen moeten zijn soo wijt ende soo diep, als het Veen kan lijden, gelecht in slaegen ghelijcke lanck, ofte set dijcken, zijnde geringht, ghedeelt, ende der Heeren toegedeelde uytgewittede Torff op sijn kosten geklootet hebbende, op vijff Roeden aen het Vaerbaerwater moeten leveren. Eer de Meijer sijn Torff sal mogen vervoeren, by verbeurte van drie vierde parten gegraven Torff.

XIII

Sal het vergraven Veen ende andere dallen slichten, ende met straeten-dreck ofte mis soo veele immer doenlick is, te Lande maecken, om tot Saeylandt, Weyde-landt, of te Plantinge ( sonder ’t selve te mogen hoeyen) gebruyckt te worden.

XIV

Doch geen kleyner Kampen in de Pekel mogen af graven, als van twee Grasen:
Doch bij provisie tot bevredinge van sijn goedt moogen afgraven, soo groot haer
goet-duncken sal, ende de gelegenheydt der plaetsen lijden kan.
Ende tusschen ’t landt geen wijder slooten maecken, als seven voeten.

XV

Ende na verloop van sulcke Jaeren van ’t geene hy de voorsz.
Jaeren vry heeft gebruyckt, ’t elckes moeten inhuyren op seecker Jaermaelen ende behoorlijcke huyr, nae gelegentheydt van de tijdt ende het landt, in voeghen dat al het Landt in de Pekel ende geheele langhte, eyntlijck in een Huyr-Certer en de eenderlije Jaer-maelen sullen komen.

XVI

Sal soo haest hij een halff gras Landes ofte meer de eerste .mael besaeyt, ’t zelve
de Boecke laten stellen, by de Rentmeester van de Veenen, by verbeurte van de
vrucht. Ende als dan vry sonder huyre mogen gebruycken ses Jaeren in de Pekel-dallen, ende tijn Jaeren op
t hooge Veen, a dato van sulcke aengevinge beginnende.

XVII

Mits dat de Huyrder alsulck Landt toegemaekt, en de daer op gehuyset, geplant
ende de reste noch in sijn Jaermaelen hebbende, de naeste daer toe sal sijn.

XVIII

Sal by versterff dit recht van de Huyr-Center op de langhst levende, ofte haer wettelijcke Erfgenamen verblyven, ofte oock bij haer levende aen haer Kinderen geheel,
ofte voor een gedeelte vry mogen over dragen: Betalende alleen drie gulden aan den
Armen ter plaetsen, en de dartigh stuyver van een Heem-stede voort ’t overteyckenen.

XIX

Sal in ander vry willige Overdrachten met consent van de Heeren te doen,
moeten geven een recognitie, als de twintichste penningh, ende van verkofte plaetsen
bij executie de achtste penninck.

XX

Sal indien ’t Landt, soo hy gebruycke, streckt aen ’t gemeene Wijck ofte Diep, neffens sijn Nabuyren, den Til ofte Drayhout onderhouden ende an-eerden als Artijcul
8 gesecht ofte in plaets van dien, een stuyver van elck schip met Torff moeten geven.

XXI

Sal van elck Plaetse groot een Lot ofte anderhalf, grooter nae advenant, Jaarlijcks
op den eersten November aen de Rentemeester ofte Veenmeester gegeven worden
een gulden, tot onderhoudt van een Schoolmeestershuis, ofte een Heenstede groot
een gras ofte daer onder tijn stuyver, bij faute van parate betalinge met datelijcke
panthalinge uyt sijn goedt ofte Turf mogen in maenen.

XXII

Sullen geen Plaetsen sonder huys overgedraegen ofte verkoft worden, maar by vertreck ofte versterf, in handen van de verhuyrders vervallen, ende by haer sonder
betalinge van eenige melioratiën van haer aen anderen uyt gegeven mogen worden.

XXIII

Aengaende de Verlaet-gelden, sullen de Huyrders van haar Torff niet meer als de
Staats Torff hebben te dragen.

XXIV

Bij gevalle de Verhuyrders van deze uyt-gedaene Veenen uyt de grondt mochten
komen te verkopen, in sulcken geval sullen de conditiën van dat parceel Veen,

dat verkoft wordt komen te cesseren. Ende sullen de Meyers haere huysinge ende verbeteringe van ’t Landt bij de Verhuyrders, tot seggen van goede Mannen,
elckerzijts te kiesen, worden betaelt.

XXV

Sullen mede voor ’t optrecken ende verwaeren van de Levay, van elck dachwarck
Torff, Jaerlijcks op Martini betaelen twee placken, te innen als vooren Articul 21
van Plaetsgelt is gesecht.

Aldus ter vergaderinge van Borgemesteren ende Raadt met
Taelmans ende Geswoome Meente gelesen ende gearresteert, voorbeholden hier op de toene naederen Correctie en de Ampliatie.

Groningae Jovis den 23 Januarii 1651.
Ter Ordonnantie der H.Heeren Voorsz.
Joh. Robers, secret.

schepen
Schepen met turf aan de Hendrik Westerstraat.

De meiers in Sappemeer konden gedurende 10 jaar gratis mest halen uit de stad en werden bevoordeeld boven die in Pekela, welke zelfs den Groninger compost niet mochten koopen. Eerst in 1810 werd dit verbod opgeheven, en konden de landgebruiken van Pekela zich op de veilingen, o.a. te Zuidbroek, van mest voorzien.
Zeker als een gevolg van de herhaalde klachten over de groote onvruchtbaarheid van den veenkolonialen grond, trachtte de stad in de laatste helft der 18 de eeuw den aan voer van mest naar Pekela in de hand te werken. In de Notificatie van Burg, en Raad van Groningen van 19 januari 1786 komt voor: ’Om den landbouw in de kolonie Pekela in een bloeiender staat te brengen, hebben we goedgevonden en besloten, om gelijk op 13 februari 1783 voor 3 jaren, nu op proeve van 6 jaren, aanvangende met den 14 Febr. 1786 een premie van 10 gulden toe te leggen aan ieder schipper die een vracht mest of stratendrek van buiten deze Provincie met een zeevarend schip in de Pekela invoeren, mits niet minder ingeladen heeft als een quantiteit waarmede tasschen gewoonlijk beladen zijn,

die van hier naar de koloniën afvaren; en dat die premie voor ieder vracht aan de schippers door de veenmeester E.J. Eltjens, woonachtig in de Pekela, zal worden voldaan, wanneer door genoegzame zekere blijken bewezen wordt, dat de voorzeide mest of stratendrek van buiten deze provincie is ingekomen en inderdaad gebruikt ter bemesting van Stads Pekelder dallen, hetzij dezelve in de Oldambtster, hetzij in de Westerwoldsche Pekela gelegen mochten zijn’.

heres
Voormalige woning Burgemeester Heres.

Van den preekstoel moest dit besluit ter algemeene kennis ’gekundigd’ worden.
Daar is vrij wat geld gevloeid uit onze kolonie in de kas van Groningen.

Het is de moeite waard daarover enkele gegevens mee te delen. We zwijgen van de jaarlijksche pachten, welke van de ontgonnen dalgronden opgebracht moesten worden; we wijzen slechts op de opbrengst van de zoogenaamde ’vierde turf.
In 1760 kochten Juijen Koerts en Boele Doedens het stadsaandeel van de turf van dit jaar in geheel Pekela, dus zoowel in Boven als Beneden Pekela, voor 13875 gld.
Uit aantekeningen van den veenmeester G. Borgesius blijkt, dat in den tijd van 100 jaar, van 1749 tot 1849, in de beide Pekela’s 2000 h.a. dalgrond toegemaakt is, waarvan 1600 h.a. op stadsgronden. In 1805 is in Pekela gefabriceerd 6300 dagwerk turf en de stad verkocht haar aandeel toen voor 25.000 gulden.
In het verslag van den toestand der gemeente Oude Pekela over het jaar 1851 vinden
we het volgende vermeld: In deze gemeente is in
1810 gegraven 2700 dagwerk,
1815 gegraven 3300 dagwerk,
1825 gegraven 2900 dagwerk,
1835 gegraven 1400 dagwerk,
1845 gegraven 1000 dagwerk,

en in genoemde jaren bracht de stadsturf resp. op:
9600, 8300, 4700, 1300, en 1200 gulden.

dijkstra
Op het schip turfhandelaar Gerrit Dijkstra, in Pekela bekend onder de naam ’Droadnoagel’.

Nog in 1851 zijn 67 consenten voor turfgraverij afgegeven, tengevolge waarvan 40.000 ton turf van de 2e soort, 3e klasse is gemaakt, waarvan weinig voor den handel, maar meeren deels voor eigen gebruik. De prijs van de zwarte turf was van 20 tot 24 gld. het dagwerk of de 200 ton, de grauwe en bonte wordt uitsluitend voor de steenfabrieken en de kalkovens gevraagd. Het aantal arbeiders voor de turfgraverij zal ongeveer 30 bedragen. Tot zover bedoeld verslag. Er zijn ook tijden geweest, dat de prijs van de brandstof door accijns verhoogd werd. De stad liet in 1728 de Pekel A graven van de Kamers tot de Bult. Dit werk kwam haar op 21648 gld. 16 st. Deze verbetering van het vaarwater was zonder twijfel van groot belang voor onze veenboeren, maar evenzeer voor de stad. Toch eischte deze volledige teruggave van de kosten met de rente van 5 pet.
Ze legde daarom een belasting op de turf van 13 stuivers op ieder dagwerk.
Tegen 1742 was langs dezen weg een som van 25.000 gld. in de kas van de stad binnengekomen. Toen, zoo heet het in het Resolutie-boek van dat jaar, hebben Burgemeesteren en Raad naar gehouden deliberatie de meiers in Pekela volkomen gedechargeerd. In 1732 ontwierp de stad een nieuw reglement, onder den titel: ‘Ordre en Reglement, waarna de ingezetenen in de Pekela aangaande het begraven van haar veen met den aankleve van dien, haar zullen hebben te reguleren’.

Om de ontginning der venen wat sneller te doen plaats hebben, bepaalde art. 3 van
deze nieuwe verordening: ’Geen meier zal zijn veen 2 jaren lang onbegraven mogen laten liggen’. Art. 14 had betrekking op den tijd, waarna de turfgraverij ieder jaar geëindigd diende te zijn. Hierin lezen we: ’En alzoo door ondervinding van vele jaren herwaarts is gebleken, dat door al te late graverij het veen wordt bedorven; dus zullen in de Pekela de bezitters en gebruikers der benedenste venen, loopende tot aan No. 19 noordzijde en
tot No. 44 zuidkant, gehouden wezen hun graverij te staken den laatsten Juni en die
der bovenste venen den laatsten Juli onder de verbeurte van alle turf, die dan op de
plaats wordt bevonden’. Over de zuivering van de wijken van ’ladden’ en den bouw en het onderhoud van de bruggen of ’batten’ komen nauwkeurige aanduidingen voor.
Belangrijk is ook art. 34. Dit luidt: ’Zullen mede het hoofddiep en wijken op de wijdte en diepte zoo nu bevonden worden of geordonneerd mocht zijn, voortaan opleggen en onderhouden zonder het minste de stad daarvoor in rekening te brengen; hiervoor genietende boven het 8 voetspad, 2 roeden vrij veen aan elke zijde van den wijkskant af te meten, zullende de trekkers van de stadsvierde op diezelfde manier mede gehouden zijn hun meting te doen’. Blijkens dit artikel onttrekt de stad zich dus aan ’t onderhoud van ’t hoofddiep. De na 1732 aangegane huurovereenkomsten tusschen de stad en de meiers gewagen dan ook van dit verplicht onderhoud, dat zijn de huurcerters van de veenplaatsen in ’t boveneind van N. Pekela een groot deel der meiers van O. Pekela vallen dus buiten deze verplichting. Art. 42 schrijft voor, dat jaarlijks van iedere plaats één gulden wordt gegeven voor onderhoud van kerk, school en pastorie, van een groot heem 10 stuiver en van een klein heem 5 stuiver. In het belang van de diepswallen zegt art. 44; ’Zal ieder gehouden zijn een waterstoep te maken van hout’ . Tenslotte merken we nog op, dat in art. 45 ons Pekelderdiep voorkomt onder den naam van Heerendiep.

Over het eigendomsrecht van de stad op vele van de Pekelder gronden zouden nog
vele opmerkingen te maken zijn; door bekwame juristen is daarover veel geschreven
en niet altoos in het voordeel van Groningen, zoals o.a. in het werk van
Mr. A.S. de Blécourt. De stad heeft dikwijls tegenover onze meiers een weifelende houding aangenomen, waaruit velen meenden zwakheid te mogen afleiden. Ze zag zich daardoor genoodzaakt, nu en dan aan voorschriften te herinneren zooals o.a. in 1730, toen wederom besloten werd, dat van een stadplaats bij overdracht, zooals b.v. bij een verkooping, verschuldigd is in Pekela de 20 ste en in Hoogezand en Sappemeer de 30 ste penning. Wij willen hier nog enkele aanhalingen doen uit het boek van genoemden
heer De Blécourt. Deze had in 1907,toestemming gevraagd stukken,betrekking hebbende op het stadsmeierrecht in de Veenkoloni
ën, ten stadhuize in Groningen te mogen inzien, welk verzoek door B en W geweigerd is. Naar aanleiding van deze weigering schrijft de heer De B. in de voorrede van zijn werk o.a. ‘Mochten er nu zijn, die meenen, dat Burg, en Weth. in het geldelijk belang der gemeente de openbaarheid der archieven niet kunnen toelaten, waar deze ten gevolge zou kunnen hebben, dat de rechtspositie der stad tegenover de meiers minder vast werd, hun zou ik willen opmerken, dat het voor een publiekrechtelijk college al allerminst te pas komt om rechten te willen doen gelden, waarop het geen recht heeft. De gemeentehuishouding is geen kruidenierszaak’. ’Aan opzegging van de rechtsbetrekking met dezen of genen meier denkt de stad niet – het zou met die opzegging ook wel eens minder vlot kunnen gaan – , maar waarom dan ook niet gezorgd, dat alle onzekerheid verdwijne, waarom des meiers recht niet sterk gemaakt; de verkoopswaarde zal er door stijgen en de opbrengst der recognitiën, die immers bestaan in een percentage van den koopprijs, tevens meer worden’. Tenslotte nog een citaat uit het aangehaalde werk op blz. 106: ’Aan rechtspersonen, die het voorrecht zullen genieten stadsmeier te worden, geef ik den raad – te volstaan met aanbieding van het gewoon geschenk voor overdracht en zich door geen bedreiging van consentweigering te laten afschrikken; de stad moet dan maar bewijzen, dat ze recht heeft op periodieke geschenken’.

hoekje
Een bekend hoekje tegenover de Erica-fabriek in de buurt waar vroeger
Moos Polak woonde. De man met fiets is de postbode G. Brunink Sr.

DE LEVAY

Er zijn er, die denken, dat het woord levay een verbastering is van lawaai; doch o.i.
is het een woord van geheel anderen oorsprong. In de condities van veenverhuring
van 1651 komt het voor in de beteekenis van doek. Immers daar lezen we:
’Sullen mede voor ’t optrecken ende verwaeren van de levay van elck dach-warck Torff
jaerlijcks op Martini betaelen 2 placken’.
In den namiddag, als het werk op ’t veen geëindigd moest worden, heesch een der
arbeiders aan een staak een doek omhoog; dat was het optrekken van de levay.
Ook de meester van de plaats, iemand, die in vroegere tijden voor velerlei baantjes
gebruikt kon worden, werd dijkwijls voor dat karweitje aangewezen en ontving
daarvoor hoogst waarschijnlijk een geringe belooning, en wel 2 plakken per dagwerk
turf. Een plak was een munt, waarvan er 8 op een Groninger stuiver gingen.
Wanneer we denken, dat werkstakingen een vinding van onzen tijd zijn,

vergissen we ons zeer; ook in vroegere tijden staakten veenarbeiders wel hun werk,
als hun eisch om loonsverhooging niet ingewilligd werd. In dat geval heesch een
der ontevredenen een ronde doek omhoog als sein, dat ieder bij de graverij
met den arbeid moest ophouden.

Nu heeft een van de vroegere veenmeesters wel gezegd, dat bij de komst van een korporaal met een paar soldaten alle ontevredenheid bezworen was, maar of bij elke staking het verloop zoo gemakkelijk was, daaraan mag wel getwijfeld worden.
In de Resolutiën van de stad van 1755 vonden we vermeld, dat eenige gecommiteerden uit Pekela waren overgekomen, klagende, dat vreemde arbeiders of gravers de lavey hadden opgestoken, en tot dadelijkheden waren overgegaan, waardoor de kolonie in groote opschudding was geraakt. Groningen besloot toen in allerijl een detachement soldaten naar het tooneel van de staking te zenden. Reeds denzelfden dag, dat genoemde afgevaardigde veenboeren in de stad hun beklag overbrachten, vertrok schipper Egbert Luitjes met 3 schuiten van Groningen voor het vervoer van een aantal militairen. Bijzonderheden van deze staking zijn ons niet bekend, doch uit de declaratie, die we onder oogen kregen, en die betrekking heeft op het transporteren van deze militaire macht, valt wel af te leiden, dat al spoedig de staking tot het verleden behoorde.
Het voornaamste uit deze rekening zullen we aanhalen.

Den 29 April 1755 vervoerd een detachement militie met 3 snikken van Groningennaar Zuidbroek f. 21 gulden, Van Zuidbroek tot Ommelanderwijk f. 9 gulden,
totaal is het dan f. 30 gulden.

Den 3 Mei daarop naar de stad teruggebracht, van Pekela naar Winschoten met 3 snikken f. 12 gulden , Van Winschoten naar Groningen f. 33 gulden ,
Voor 2 commissarissen f. 1,16 cent, totaal nu f. 46,16 gulden.

tolhuisje
Het tolhuisje bij de Wedderklap

tolhekken
De Tolhekken en het café van Harm Fruitema.

reintsema
Reintsema’s brug en de hoek van de oude Veendijk.

VEEL VERANDERD EN VERDWENEN

Het type van een veenkolonie behoeven we niet te beschrijven dit is genoegzaam bekend. Door alle tijden heen is dit type niet hetzelfde gebleven; zoo is voor een groot deel het landelijk karakter van vroeger verdwenen. De Nederlander, zegt men wel, heeft den grond geschapen, waarop hij woont. In deze bewering ligt veel waars, en ze geldt ten volle voor de bevolking, die zich hier aan de A heeft neergezet. Door de voortgaande verturving verdween het veen geleidelijk, waardoor een geheel andere bodemgesteldheid ontstond.
Uit een schrijven van den volmacht G. Starke blijkt, dat in 1778 het hoogveen aan de noordzij van het kanaal in Beneden Pekela zoo goed als geheel verdwenen is.
Op een oude kaart van Pekela, door de stad ontworpen, is de richting van de A duidelijk aangegeven. Door herhaalde vergravingen is ten slotte van dit stroompje weinig meer over gebleven, zoodat we er in ons kanaal niet veel meer van terug vinden; vele bochten zijn afgegraven en dichtgeworpen. Oorspronkelijk vormde de A een groote bocht naar het noorden van het vroegere gebouw van het Leger des Heils tot de vroegere Heeresdraai. Toen dit gedeelte gedempt was, moet er een lage moerassige streek zijn overgebleven. Men legde door deze buurt een hoogen weg aan in noordelijke richting, die den naam van Veendijk ontving. Een eind verder naar beneden slingerde de A zich wederom naar het noorden door de landen van de vroegere boerderij van Houwink tot het nu verdwenen Strobos toe. Ook deze bocht is geheel afgegraven en met aarde gevuld en vervangen door het kanaalpand, dat nog altoos het Nieuwediep heet. Het ijzergehalte van vele percelen van genoemde plaats herinnert nog altoos aan dien vroegeren loop van het riviertje. In het tweede hoofdstuk spraken we van een inham van den Dollard tot Winschoterzijl; in dezen boezem lag het eilandje Ulsda, dat door aanslibbing met den vasten wal verbonden werd. Door den aanleg van den dijk van Nieuwe Schans af in 1657 sloot men toen met slijk gevulden inham van den Dollard af. In dezen dijk bouwde men in de afwatering van de vereenigde Westerwoldsche en Pekel A een sluis, die in 1707 vernieuwd werd op last van de Staten-Generaal en zoodoende den naam van Statenzijl ontving. Het is voor ons van belang op te merken, dat deze sluis door een balk overdekt was, zoodat alleen schepen met strijkmasten haar konden passeren. Bij de verandering in 1820 verdween deze overdekking, zoodat hierdoor tegemoet gekomen werd aan den wensch van onze scheepsbouwers; voortaan konden dus zeeschepen met vaste masten door de sluis varen. Het meest noord-oostelijke gedeelte van Pekela, grenzende aan de Barkelasloot, heette het Kerkeveen; hierin lag de bekende Schroppelkamp, vroeger in den wintertijd geregeld onder water en bij vriezend weer het vroolijk tooneel van allerlei ijssport. In 1781 kochten R. Haitzema en H.J. Middel dit gebied, groot ongeveer 70 deimt, van de Kerkvoogdij van Winschoten. Uit een overeenkomst tusschen deze nieuwe eigenaren en de stad Groningen over den afvoer van producten blijkt, dat in die streek ook turf gebaggerd werd en dat dit door de stad werd toegestaan, mits tot geen groter hoeveelheid dan 200 stobben jaarlijks. Men noemt een inwoner van Wildervank, een zekere Jan Kruse in 1712 den uitvinder van het veenbranden. Het is vrijwel zeker, dat deze uitvinding ook in Pekela haar toepassing vond. Boekweit is altoos veel in deze streek verbouwd; onder de granen stond de cultuur van rogge bovenaan. In 1850 vonden we vermeld, dat in O-Pekela nog 90 deimt boekweit geteeld werd.

Een paar boekweitmaalderijen dankten aan deze teelt haar ontstaan. In die vroeger tijden deed men hier ook veel aan bijen teelt. De stad heeft in haar bekend regl. van 1731 noodig geoordeeld het volgend art. op te nemen: ’Niemand zal van nu voortaan korven met bijen langs het hoofddiep mogen zetten, maar minstens 50 roeden daarvan afblijven, onder verbeurte van 6 st. voor ieder korf zoo contrarie wordt bevonden, ten profijte van de gemeentearmen ter plaatse’.

lukken
In de buurt bij slager Lukken tegenover de Erica fabriek.

In den Franschen tijd ontstond gebrek aan suiker, één pond kwam op 60 st. Men had toen gevonden uit beetwortelen suiker te bereiden. De teelt van dit gewas werd toen sterk aanbevolen; in O-Pekela moest tot 5 h.a. verbouwd worden. Uit een schrijven van maire Huisinga blijkt, dat in 1812 in deze gemeente 3& deimt met bieten bezet waren.
In aansluiting met het voorgaande noemen we enkele verdwenen industrieën.
De brouwerijen, kalkbranderijen, looierijen, zeilmakerijen, de zeepfabrieken van
Zuiderveen, de zoutkeet van Tolner, enz. behooren alle tot het verleden; over enkele van de genoemde industrieën en een paar andere volgen hier nog enige bijzonderheden.
Is de tegenwoordige cartonindustrie in onze kolonie van groote beteekenis, in vroeger tijden trof men hier andere takken van nijverheid aan. In de 18e eeuw vermeerderde de animo in deze streek om ter zee te varen en dat had tot gevolg, dat de gelegenheid voor scheepsbouw zich meer uitbreidde en dat er tijden waren, dat men in Pekela van 10 tot 16 scheepshellingen kon tellen. Dat aantal werven riep weer eenige andere aanverwante bedrijven te voorschijn; zoo richtte Jan Egberts Blolanaker waarschijnlijk uit Martenshoek overgekomen, in 1763 een blok- en mastmakerij op. En in 1834 begon Schreuder hier een spijkermakerij. Reeds heel vroeg wordt melding gemaakt van een tweetal kalkbranderijen. In de notulen van de stad Groningen van 1 juli 1639 vonden we, dat ’Feico Clock gepermitteerd werd 2 calckovens in de Pekel te setten’. Naast den belangrijken turfhandel op Hamburg, ontwikkelde zich de verkoop van kalk. Nog in den Franschen tijd spreekt men van deze kalkbrande-rijen, die dan aan de ingezetenen Waarsema en Starke toebehoorden. Een van onze vroegere boerderijen ’Kalkhoven’ stond in dien tijd tusschen de fabrieken Union en Free en Co en herinnert nog aan deze verdwenen nijverheid.
Izak Mozes bekwam in 1760 vergunning tot de oprichting van een leerlooierij in de buurt van het vroegere gemeentehuis in Beneden Pekela, voor een 80 tal jaren toebehoorende aan de familie Van Huiden. Of de naam van deze familie verband houdt met de bereiding van de huiden, is ons niet gebleken. Op het terrein van de fabriek Ceres bestond ook eenmaal een leerlooierij. H.J. Middel, waarover later, richtte in het benedengedeelte een lijmziederij op. In 1795 bestonden in Pekela 3 jeneverstokerijen en eenige bierbrouwerijen en uit een officieel stuk zagen we, dat in 1809 het aantal bierbrouwerijen 7 bedroeg. De alom zo gunstig bekend staande zaak van Cats en zonen van Pekela is natuurlijk op onzen bodem ontstaan. Geert van Emmen begon in 1790 de fabricatie van zeemleren handschoenen. De vroeger bestaande kaarsenmakerij van E.J. Knoop ging in 1795 in handen van H.J. Middel over, om in een logement herschapen te worden.
De Zeepziederswijk- nu L.J. Costerstraat – doet nog denken aan de zeepfabriek, in 1812 door P.J. Huizinga en U.J. Zuiderveen opgericht. Het Aardr. woordenboek van Van der Aa van 1847 gewaagt in geheel Pekela om dien tijd van 1 fabriek van moutwijn uit aardappelen, 2 tabakskerverijen, 2 garentwijnderijen, 2 touwslagerijen, 3 zeilmakerijen,
1 houtzaag- en 1 oliemolen. Over molens zie men het hoofdstuk onder dezen naam en onder werven het hoofdstuk Scheepvaart. De in 1856 gebouwde steenfabriek van
J. Niejenhuis maakte plaats voor de fabriek A-stroom. Toen in 1870 de richting van den Winschoterweg was vastgesteld, verzocht Niejenhuis zijn café te Stroobos op kosten der gemeente te verplaatsen naar het terrein, waar thans de villa
Elsa staat, welk verzoek echter door den Raad van O-Pekela met algemeene stemmen van de hand gewezen werd.

ingang
Waar nu de ingang is van de B. van Weringstraat.

pakhuis
Het oude pakhuis van Beumeé naast foto Deelman.

BESTUURDERS.

De inwoners van Pekela werden gedurende langen tijd van uit Groningen geregeerd,
immers onze kolonie lag in het stadsgebied, gedeeltelijk in Westerwolde en gedeeltelijk in Oldambt, en had dus als eersten ambtenaar van de stad in deze streken, den drost te gehoorzamen en diens ondergeschikte den wedman ter plaatse met zijn politieagent, den rooroede. De drosten, waarmee onze kolonisten te maken hadden, waren van geheel ander maaksel, dan die, welke vóór 1600 den burcht van Wedde bewoond hebben.
Bij ons pluizen in oude bescheiden hebben we herhaaldelijk de namen van de volgende drosten van Westerwolde ontmoet: P. Muntinghe van 1754-1777, Mr. A.H. van Swinderen van 1777 – 1805 en Mr. W. de Sitter, den opvolger van Van Swinderen.
We mogen aannemen, dat deze functionarissen hun onderdanen geen onnoodigen last zullen bezorgd hebben. Geheel anders zullen de Pekelders gestaan hebben tegen den voorganger van Muntinghe, den beruchten R. de Mepsche, die in 1749 drost te Wedde werd. Met vrees en afschuw zullen alle bewoners der Heerlijkheid dezen magistraat ontvangen hebben, want een zuiver geweten had deze niet. Voor hij in Westerwolde kwam, was hij grietman en rechter te Faan, in de buurt van Zuidhorn. Daar heeft hij 22 personen, zooals het heet wegens een zedenschandaal, gruwelijk ter dood laten brengen.
Na worging werden de lijken op een groot vuur verbrand, ’t Volksgeloof laat hem een ellendigen dood sterven, hij bezweek na veel lijden aan de zoogenaamde luisziekte.
In een der Groninger kerken rust zijn gebeente. Dr. Smith deelt in zijn geschiedenis van de prov. Groningen de volgende copie van een grafschrift mee:

Der schelmen schelm aas
Legt hier in ’t rot in ’t graf,
Terwijl zijn ziel nu reeds
Gevoelt de helsche pijn en straf,
Tienduizend maal verdient
In dit zijn heilloos leven,
Der duivlen opperhoofd
Zal voor hem moeten beven,
Zoo hij zich zoo gedraagt,
Gelijk als op deez’ aard.
Hij was de schoone naam
Van edle man onwaard.
Vraagt gij nu wandelaar,
Wie hij nu is geweest?
Het was de Mepsche, Heer van Faan,
Een akelig gruwelijk beest.

De drost was een hooge persoonlijkheid; vandaar zeker ook de deftige aanhef, waarmee hij zijn rondschrijven aan de verschillende karspelen begint zoo vangt o.a. Muntinghe aan: Petrus Muntinghe, Drost der Heerlijkheid Wedde en Westerwoldingeland, met onderhoorige dorpen en forteressen, enz. enz. doet te weten, enz.
Voor lijfstraffen in Westerwolde kwam de beul van Groningen over.
Dijkwijls gebeurde het natuurlijk niet, dat deze bij den burcht van Wedde eenig werk had te verrichten, maar als het eens voorviel, togen massa’s volk naar het terrein van de rechtspleging. Muntinghe heeft het daarom in 1773 noodig geoordeeld, algemeen bekend te maken, dat de scherprechter bij de voltrekking van vorige crimineele executiën
meermalen geklaagd heeft, hoe hij vanwege den geweldigen aandrang van het volk nauwelijks in staat was geweest zijn werk naar behooren te verrichten.

Zoo wordt een ieder gewaarschuwd en gelast zich voortaan niet te begeven op de plaats van justitie, door den gesloten kring te dringen en binnen de gracht aldaar te komen.
Westerwolde behoorte ten tijde van de Republiek der Nederlanden tot de Generaliteitslanden en daardoor hadden de ingezetenen van onze kolonie ten zuiden van
’t kanaal voor de Staten-Generaal belasting op te brengen, eerst tot een bedrag van
470 gld. en later tot den Franschen tijd 640 gld. Voor verschillende behoeften der
gemeenschap werden Karspellasten uitgeschreven; voor de regeling en inning hiervan
zorgden de volmachten, de volmacht van Beneden en die van Boven-Pekela.
Het is wel jammer, dat de notitieboekjes van deze functionarissen alle verloren zijn geraakt. Burgerschapsrechten, zooals wij die thans kennen, bezat het platteland in vroeger eeuwen niet en had dus geen invloed op de aanstelling van wettelijke overheidspersonen. De volmachten daarentegen werden door de karspellieden bij meerderheid gekozen; ze kunnen beschouwd worden als een soort plaatselijk bestuur. Volgens een ordonnantie van de stad waren voor deze betrekking alleen bekwame, eerbare personen benoembaar. De veenmeesters waren stadsambtenaren en hadden te zorgen voor een richtige uitvoering van de voorschriften op de ontginning der venen.
Het was van de stedelijke overheid zeer goed gezien, hiervoor een keuze te doen uit
bekende, achtingswaardige ingezetenen, waardoor wederzijdsch vertrouwen in de
hand gewerkt werd.

gemeentehuis
Het oude gemeentehuis.

EEN WOLVENJACHT.

We kunnen het haast niet geloven, en toch is het waar dat voor ongeveer 25Ojaar
onze buurt soms nog onveilig gemaakt werd door wolven. De zuid-oost-hoek van
onze provincie was toen heel schraal bevolkt, geheel Westerwolde telde toen niet
meer dan 9000 zielen, en de vele woeste gronden boden voor dit ongedierte menig
veilige schuilplaats. In 1722 richt de drost van Wedde, P. Muntinghe, een schrijven,
tot al zijn karspelen. Hierin deelt hij mee, dat hij herhaalde klachten ontvangen heeft van ingezetenen onder Sellingen, dat aldaar gedurende de laatste dagen verscheidene runderen en paarden door een of meer wolven op ’t veld zijn verscheurd en opgegeten.
De drost stelt zich voor een generale wolvenjacht te organiseeren en geeft daarbij de
noodige instructies. We geven zijn publicatie weer, maar in de taal van onze tijd.
Art. 1. Zodra zich wederom een of meer wolven binnen de Heerlijkheid Wedde en
Westerwoldingerland vertonen, zullen de ingezetenen of de volmachten van het karspel, waaronder de wolf gezien is, daarvan ten spoedigste kennis geven aan het Gericht ter plaatse, met nauwkeurige opgave van aangerichte schade.
Art. 2. Na deze bekendmaking zal de dag van de te houden wolvenjacht terstond worden vastgesteld, waarvan dan aan alle volmachten van de karspelen en schansen behoorlijk aanschrijving zal worden gedaan, waarna dezen met hunne ingezetenen, uit ieder huis tenminste één weerbaar man, zonder verzuim opkomen om te assisteren.
Art. 3. De verst afwonende ingezetenen zullen zich tijdig op weg begeven naar het karspel, waar de schade is aangericht en verder naar de streek, waar men denkt, dat de wolf zich ophoudt; op aanwijzing van de volmachten scharen ze zich naast de andere karspellieden op het veld, om verder op te marcheeren, teneinde een groten kring te formeeren. Art. 4. Bij het uittrekken zal een ieder zich hebben te voorzien van een twee-tands hooivork, mestgaffel of ander dienstig en handig werktuig om de wolf te kunnen keren; zij, die met een schietgeweer weten om te gaan, nemen een fiksche snaphaan of jachtroer mee, benevens kruit en lood. Art. 5. Niemand van de lieden, op ’t veld geschaard, mag de kring moedwillig verlaten of verbreken, daar vóór- of achter waarts te wijken, bij de breuke van één pond groot. Art. 6. Geen vrouwen en kinderen zullen mee mogen optrekken of in de kring staan; dezen zullen terstond vandaar gejaagd worden.
Art. 7. De plaats, waar ongeveer de kring het dichtst gesloten dient te worden, zal zo mogelijk op harden grond plaats vinden, hetzij op ’t veen of in ’t veld, en zal worden aangeduid door een hulststruik, een afhangende wimpel of enig ander van verre zichtbaar teken, hoog in de lucht aangebracht. Art. 8. Zodra de wolf in den kring wordt ontdekt, zullen de manschappen aaneengesloten voorwaarts gaan en hem de doortocht beletten; als het aantal mannen groot genoeg is en het terrein het toelaat, zal de kring verdubbeld worden. Art. 9. De volmachten hebben te zorgen, dat de beste schutters, zooveel mogelijk op een distantie van 40 a 50 treden in het voorste gelid van den kring worden verdeeld, om de wolf, zich opdoende, des te secuurder te kunnen treffen.
Art. 10. Is de wolf terneer geveld, dan zal hij in het kerkdorp, waaronder het veld gelegen is, waar hij doodgeschoten is, aan een hogen staak worden opgehangen, zonder dat de schutters, die hem getroffen hebben, op hem enige aanspraak mogen maken of hem vervoeren naar elders. Art. 11. Niemand mag op deze jacht een hond meenemen op verbeurte van één ducaton. Art. 12. Niemand zal gedurende de wolvenjacht bij den optocht het naderen en sluiten van den kring, in geen geval zijn geweer op eenig lopend of vliegend wild mogen lossen, dan alleen op de wolf bij de breuke van 2 pond groot,

en verbeurte van het roer, dat niet onder 5 zilveren ducatons zal kunnen ingelost worden, onverkort alle verdere recht en actie van den Heer Luitenant Houtvester van Stad en Lande, in deze competeerend.

wedderklap
De Wedderklap.

ceresbrug
De Ceresbrug.

kerksingeltje
Hier het ’aloude’ Kerksingeltje bij de Wedderklap.

sigarenwinkel
De oude sigarenwinkel van Bomeo Bakker. De man in uniform is
tramconducteur Bruining getrouwd met Albertje Krul.

turfschip
Het turfschip gaat door de ’Wittingsdraai’ vlak bij hotel Dijkinga.

HARM JANS MIDDEL (1755 – 1820 ).

We gaan in gedachten terug naar de Patriottentijd. Stadhouder Willem V beleeft geen rustige regeeringsdagen. Op de Prinsgezinden kan hij rekenen, maar de Patriotten maken hem het leven zeer lastig. ’Weg met den Stadhouder’ , is ten laatste de leuze van zijn tegenstanders. Had hij maar de grote macht van de vele patricische familiën kunnen breken, van de zoogenaamde regentenkaste, die op alle voorname en winstgevende betrekkingen beslag legde, veel wrok en onheil zouden voorkomen zijn, maar hij was een weifelende persoonlijkheid en miste de gave om de gemoederen te beheerschen.
Burgemeesteren en Raad van Groningen verzoeken in 1785 de ingezetenen van Wedde en Westerwoldingerland, Bellingwolde en Blijham, met het oog op een mogelijken vijandelijken inval, zich vertrouwd te maken met de wapenen en zich van officieren te voorzien uit de meest ’begoedigden’, die ook het meeste belang hebben bij het behoud van het vaderland. Van de verschillende kansels in het gebied van de stad wordt deze bekendmaking afgekondigd. Ook Pekela dient aan deze oproeping gehoor te geven, als een van de voornaamste karspelen in de buurt. Men richt dus ook hier een ’genootschap voor exercitie’ op, een soort schutterij, die weldra geheel onder invloed van de Patriotten kwam te staan. Harm Jans Middel sluit zich er ook bij aan en verwerft de rang van Vaandrig. Middel was in 1774 schuitvaarder geworden van Pekela op Groningen.
Op zijn tochten naar de stad kwam hij met verschillende mensen in aanraking en de
ideeën der Patriotten hadden bij hem gretig ingang gevonden. En de oproeping van
de Eenrumer roervink, de predikant Bacot, tot de burgerij van Groningen, zal op zijn vurig gemoed diepe indruk gemaakt hebben:
’Op, Gruno’s burgerij, ’t is lang genoeg geslapen!.
Op, op! gedenk uw plicht, uw vrijheid, goed en bloed!
Rijs uit uw droom en grijp naar ’t schitterend krijgsmanswapen,
Door d’ oefening van ’t geweer herleve en blijke uw moed!’
Maar de Patriotten zouden het onderspit delven; de Pruisische Koning, zwager van
de Stadhouder, kwam de Prinsgezinden te hulp en een leger van 20.000 man drong
tot in het hart van Holland door. De rust was weldra hersteld, nadat hier en daar
ongeregeldheden waren voorgevallen. Het is wel opmerkelijk, dat een beweging tot het herstel van de stadhouderlijke macht in onze kolonie zo vroegtijdig ontstond; of die een gevolg was van de samentrekking van Pruisische troepen aan de oostgrens der Nederlanden in het laatst van Juli 1787, hebben we niet kunnen nagaan, maar zeker is, dat wel een week of zes voor den daadwerkelijken bijstand der Pruisen, Pekela het tooneel werd van ongewone drukte: de zoogenaamde Oranjekraaiers lieten zich toen op hun beurt gelden. In het Rijksarchief te Groningen wat snuffelend in de Groninger courant van dien
tijd, vonden we het volgend berichtje:
’Voorleden Woensdagavond, 18 juli, ging het in Boven Pekela vrij erg met het roepen van Oranje; men dreigde eenige huizen omver te halen, bijzonder het huis van Com. Kok en
H.J. Brouwer, die eerste luitenant onder het Genootschap is; hierop wierd aanstonds een detachement tot assistentie gezonden met order om bij het Middelste Verlaat halt te houden, totdat men gevaar zag; doch dien nacht is er niets voorgevallen. Zoodra die van de Boven Pekel hoorden, dat een detachement van ons genootschap bij het Middelste Verlaat zich geplaatst had, zeide een van de muitemakers: ’Nu heb ik er den duivel van, want die kapitein is het om het even, of hij één of duizend voor zich heeft’.
Donderdag kwam er tijding van Com. Kok, dat alles op de been was, verzoekende assistentie, waarop een omzegginge geschiedde;
de vigilantie van het genootschap om op te komen, was zoo groot, dat niet meer dan twee zijn achter gebleven, en zoo vertrokken zij om 3 uur zeer courageus met oogmerk naar de Boven Pekel te marcheeren, doch bij het Middelste Verlaat komende, vernam men als voren, dat er niets te doen was; met liet aldaar een wacht, die Vrijdagavond vernieuwd is en zoo tot heden toe. Tusschen Zaterdag en Zondag nacht is een Klaas Oldenburger, een der muitemakers, gevat. Men vertrouwt, dat dit wat schrik onder het canalje verwekken zal. De Pekelder keezen zonk al heel gauw de moed in de schoenen en ze wisten verdere rustverstoringen niet te keeren. ’t Wordt ook rumoerig in Beneden Pekela.
Men roept: ’Oranje boven’. ’Weg met de Patriotten’. Een troep schreeuwers verzamelt zich voor de woning van koopman Wiert Meijer. Deze sluit zijn winkeldeur en  weet zich in stilte op tijd in veiligheid te brengen. De menigte groeit aan en neemt een dreigende houding aan. Men bonst op ruiten en deur en roept: ’Doe open’. Maar de deur blijft gegrendeld, totdat een der belhamels met een paar krachtige trappen den toegang tot het huis heeft vrij gemaakt. Daar dringen verscheiden mannen naar binnen. Men merkt al spoedig, dat Meijer er vandoor is. De winkel moet het nu ontgelden. Laden en bakken worden leeggestort, kruiken en flesschen stuk gegooid. Onder luid getier slingert men ten slotte alles, wat men grijpen kan, naar buiten tusschen de muitzieke menigte. En als men in een oogenblik van stilte de verwoesting overziet, roepen velen:
’Nu naar Middel! Dien moeten we hebben’.

En als de joelende menigte bij Middel’s huis is aangekomen beleeft men een herhaling van ’t geen zoo even gebeurd is. Men forceert de voordeur en stormt naar binnen.
Op verzoek zijner vrouw heeft Middel zijn woning bijtijds verlaten en een onderkomen gezocht op eenigen afstand bij een goeden vriend. Men doorzoekt het huis, doch die vervloekte oproerkraaier is nergens te vinden. En Middel’s echtgenoote is niet in staat de woestaards tot bedaren te brengen. Ze wordt aangegrepen en vreeselijk mishandeld.
Haar eenjarig kindje plaatst men op een stoel boven den vlammenden haard.
Met een forschen ruk onttrekt de moeder haar kind aan een vreeselijke marteling. Gelukkig dat een paar mannen nu partij trekken voor de hevig ontstelde vrouw.
De meubelen worden kort en klein geslagen. Den inhoud van de kasten werpt men over de vloer en door een verbrijzeld raam naar buiten. En daar vermaakt men zich met het verscheuren van de linnen goederen. Eenige heethoofden zijn nog steeds onvoldaan, omdat men den gehaten vaandrig niet in handen gekregen heeft.
Een hunner overstemt het algemeen lawaai met zijn uitroep: ’We maken een strookerel, en dat is Middel’. Wat een gejubel over zoo’n prachtigen inval. Al heel spoedig hebben een paar rappe handen een man van stroo vervaardigd. ’Hier is Middel’, klinkt het luid, ’wat moeten we met hem?’. En van vele kanten roept men: ’Ophangen, ophangen!’
En korten tijd daarna bengelt aan de Karspelklap onder daverend gelach een stroopop.
En om Middel zijn verdiende loon te geven, doorschieten een paar der mannen,
van snaphanen voorzien, den nagemaakten Patriot Gelukkig voor Middel, dat hij buiten schot is, want anders zou er bloed gevloeid hebben, ’t Was reeds laat op den dag, toen in Pekela de rust weerkeerde. En de komende dagen wisten de Oldermannen der gildebuurten de gemoederen in bedwang te houden en betrekkelijk spoedig
was de vijandschap in het Karspel bedwongen. Middel is in zijn tijd zonder twijfel een persoon van invloed geweest in Pekela. Uit hetgeen we van hem weten, moeten we wel afleiden, dat hij een ondernemend man was. Zijn veerschuit schijnt hij al vroeg van de hand gedaan te hebben. In 1790 richtte hij heel in ’t benedeneind van Pekela een lijmziederij op, waarmee hij ’t niet gelukkig getroffen heeft. Hij werd in 1795 eigenaar van een kaarsenmakerij die hij verbouwde tot een logement, later aanzienlijk vergroot door een andere eigenaar en als zoodanig het vroegere hotel Dijkinga. In de Groninger courant van 11 aug. van dat jaar lazen we de volgende advertentie:
’De burger Harm Middel, wonende bij het eerste verlaat tot Oude Pekela, maakt aan
’t geëerd publiek bekent, dat hij sedert May Herberg houd en ook bekwame gelegenheid heeft gemaakt om Passagiers met Rijtuigen te logeeren,hebbende Stalling en groen Land’. In den Franschen tijd werdhet gemeentehuis er ook in gevestigd. Zo zien we Middel dus optreden als hotelhouder. Op een goede klandizie was hij natuurlijk zeer gesteld,
maar dronkaards kon hij in zijn zaak toch niet best dulden. Aan een der wanden van
de gelagkamer kon men op een geschilderd bord het volgende lezen:

Waarschuwing.
Jenever, wijn of brandewijn
is somtijds wel eens medicijn,
Wanneer men ze gebruikt met maat;
Maar gulzigheid en overdaad
in d’ een of ander sterken drank
Maakt beide: ziel en lichaam krank.

In 1813 schonk Middel als aandenken aan zijn vrouw Magdalene Rentes Broersema
een groote lichtkroon aan de Hervormde kerk in Beneden Pekela. Gedurende zijn
kasteleinschap droeg de stad Groningen hem het veenmeesterschap op.
Middel was dus wel een man met een veelbewogen leven.

reintsema
Een fraaie foto van de voormalige Reintsema’s brug bij de aloude Veendijk.

VROEGERE HUMOR TIJDENS DE RAADSVERKIEZINGEN.

Een man met groote geestesgaven
Als DUBBEN, gaat te hard mij draven;
Zijn scherpziend oog blikt mij te ver,
Ik woon op aard, niet op een ster.
Een BRONS kleur heb ik ook niet graag
Die kleur is mij wat al te vaag.
Ik stem daarom op den commandant
Der schutterij, zo heel parmant
Als hij niet handelt al te zot,
Maar ’t geld kon houden in den POTT
En KOERS kan houden in den raad,
En alles doet met juiste maat
Van alles is dus dit het slot,
Ik stem J. KOERTS en WILLEM POTT.

Oude- Pekela 29 oktober 1910.
Bij de jl. zondag plaats gehad hebbende herstemming tusschen twee leden voor het
Isr. Kerkbestuur alhier, waarbij de heer Moos de Leeuw werd herkozen, deed zich
een klein incident voor. Uit de stembus werd een dichterlijke ontboezeming van een
der stemhebbende leden voor den dag gehaald.

Ik kom hier om te kiezen
Doch wil me niet verkniezen;
Ik stem in deez verlichte eeuw;
Op Mozes de Leeuw.

Aldus het rijmpje. De voorzitter van het stembureau verklaart deze stem voor ongeldig; anderen bewezen dat ze geldig is. Grote beweging onder de vergaderden.
Staande de vergadering werd het advies ingeroepen van een in de buurt wonende deskundige, die nu de zaak verder zal behandelen.

Oude- Pekela, oktober 1907.
Dit menschenkind heet IZAK FRANK,
Is nooit bestoven door den drank,
Die toch zoo menig brengt ten val.
Neen, IZAK loopt wel overal
Om pennen, potlood, inkt, papier,
Schrijfboeken lang niet zonder zwier,
Aan brave burgers te verkoopen,
Nooit ziet ge hem beschonken loopen
Eerlijk en braaf steeds in zijn werk,
Bezoekt hij trouw de Joodsche Kerk,
En schoon hij kent geen woord latijn….
Hebreeuwsch spreekt hij als een rabbijn.

HARM KLASENS POTJEWIJD (1738 – 1814)

De ingezetenen van Pekela zullen in vroeger tijden, als het rumoer van den oorlog  dichtbij was, wel eens bange oogenblikken doorleefd hebben. Toen de Bisschop van Munster in 1672 door Westerwolde trok en er krijgsverrichtingen in de buurt van onze kolonie voorvielen, dreigde het gevaar, dat een afdeeling van ’t vijandelijk leger naar hier zou afzakken, doch gelukkig bleef men hiervan verschoond. Op dezelfde wijze zaten de Pekelders in 1795 in angst, toen Engelsche soldaten in de buurt heinde en verre schrik verwekten. We zullen even in ’t kort meedelen, hoe hier in de buurt een Engelsch leger zich kon ophouden. In 1793 hadden Engelschen, Pruisen, Oostenrijkers en Nederlanders aan de Franse Republiek den oorlog verklaard. De bondgenoten streden in de Zuidelijke Nederlanden, nu België, maar moesten voor hunne tegenstanders wijken.
Voor de Engelschen schoot er niets anders over dan een aftocht naar het noorden.
In verschillende afdeelingen zwierven ze door ’t oosten der Nederlanden, zich onderhoudend ten koste van de streek, waar ze zich ophielden. Ook Westerwolde had van hun afpersingen te lijden; voor plundering en brandstichtingen deinsden ze niet terug. Ook in Pekela droeg men al gauw kennis van de nabijheid van die vreemde soldaten.
De volmacht H.J. Potjewijd riep de karspellieden in de school bijeen. Hier besprak men het dreigend gevaar en overlegde men, wat er gebeuren zou, als de Engelschen hier een inval deden. De volmacht werd als onderhandelaar aangewezen. Wat men vreesde, gebeurde; een afdeling ruiterij trok Pekela binnen. Potjewijd was spoedig op zijn post; moedig trad hij de Engelschen tegemoet en had een onderhoud met hen bij ’t logement Franken, later café Reininga. De Engelschen hadden booze plannen; de plaats zou in de asch gelegd worden, als binnen één uur tijds niet de zekerheid bestond dat eenige duizenden guldens als schatting zou opgebracht zijn. Over ’t bedrag van de afkoopsom werd eenige tijd beraadslaagd, en hierbij scheen Potjewijd stijf op zijn stuk te staan; ’zooveel en niet meer’. De aanvoerder van de ruiters was op eens alle overleg moede, liet Pekela’s
vertegenwoordiger boeien en vastbinden, aan den staart van een der paarden.

Zo werd Potjewijd als gijzelaar weggevoerd naar Wedde, waar men hem voor de onderhandelingen zeker wel meer gedwee zou vinden. Voor 6000 gulden tenslotte kon de brandstichting en plundering afgekocht worden, en een afgezant der Engelschen kwam hiervoor bericht brengen bij Jan Starke. En deze, bijgestaan door mannen als Wester, Molanus a Doedens en Egbert Geerts, wist het in dien tijd waarlijk geen klein bedrag van 6000 gulden spoedig in aandeelen bij elkaar te brengen. Deze som werd den Engelschen aanvoerder ter hand gesteld en Potjewijd keerde als vrij man in zijn woonplaats terug. Aan zijn vastberadenheid had men het te danken, dat de Engelschen woord hielden en Pekela ongemoeid lieten.
Ze zakten hierop naar Bellingwolde af, dat toen van roofzieke soldaten te lijden had.
Potjewijd was voor de zee bestemd en had als zeeman vele reizen gedaan. Op middelbare leeftijd bleef hij aan den wal en vestigde zich hier als kruidenier. Op een van zijn reizen in Amsterdam zijnde, in 1776 kwam hij met dokter Angelbeek in aanraking, die hij wist over te halen, zich als geneesheer in Pekela te vestigen. Reeds een 10-tal jaren vroeger, dus in 1766, was een andere Amsterdammer, en wel Harm ten Berge, naar Pekela gekomen als heelmeester, die ook de kunst van kappen en barbieren in praktijk bracht.
In 1810 vinden we als geneesheren in Pekela vermeld: H. Smid en W.J. ter Schouw
en als heelmeester: D. ten Berge, J.C.W. Schutter, P.N. Kappenborg, J.H. Angelbeek
en J. de Jonge. Het verhaal van de ontvoering van Potjewijd in 1795 leefde onder diens nazaten, die nog in Pekela hebben gewoond, we denken aan de dames Potjewijd, die hebben gewoond aan de H.W. straat tegenover de pakhuizen van Piest (Santé),
als overlevering voort.

broodventer
Kent u hem nog de bekende broodventer van broodfabriek ’ De Hunze’,
Het is Geert Sasker getrouwd met Trientje Hensema en ze woonden vroeger op de
Zeepziederswijk te Oude Pekela. De foto is gemaakt voor de toenmalige ’Kroeg’,
van Eitje Holvast bij de Boswijksdraai.

DE KERKEN.

Het was in de 80 jarige oorlog, toen onze kolonie haar eerste bewoners ontving.
Krijgverrichtingen vielen sedert 1594 hier in de buurt niet meer voor. In dat jaar hadden de beide stadhouders Prins Maurits en Willem Lodewijk Groningen ingenomen, waardoor toen onze gehele provincie van ’t Spaanse juk bevrijd was. Grote veranderingen grepen toen plaats. Met de macht van de katholieke kerk was het gedaan, terwijl de aanhangers van de nieuwe godsdienst (die van Calvijn) vrijelijk hun kerkelijke gemeenten konden stichten of uitbreiden. Enige katholieke priesters sloten zich bij deze gemeenten aan, om
als voorgangers op te treden. Een Provinciale Synode kreeg het druk met de regeling van verschillende kerkelijke zaken, waartoe ook het onderwijs gerekend werd.
De regering van ons gewest, voortaan Stad en Lande genoemd, verhief de Gereformeerde Kerk, later veelal de Hervormde geheten, tot Staatskerk, daar alleen haar leer geduld werd en alleen haar leden benoembaar waren voor openbare betrekkingen.
De 25 kloosters in onze provincie werden geseculariseerd of aan ’t gewest getrokken en uit de opbrengst van hun rijke goederen stichtte men het kloosterfonds ter ondersteuning van de erkende kerken en haar predikanten. Sedert Groningen Westerwolde gekocht heeft, dus van 1619 af, behoort geheel Pekela tot het gebied van de stad en de zorg der stedelijke regering strekt zich dan ook uit over onze kolonie; het heeft zich niet onverschillig getoond, waar het gold de jonge gemeenschap bij haar verdere ontwikkeling te leiden. Op verzoek van Clock, bijgestaan door enkele andere plaatsgenoten, was de stad bereid steun te geven tot het bekomen van lokaliteiten voor godsdienstoefeningen en onderwijs. In 1640 stelt
ze een schuur voor de kerkelijke gemeente beschikbaar en benoemt ze als eerste predikant Joh. Wirichius op een salaris van 400 gulden met vrij woning en enkele geringe emolumenten. Als koster en schoolmeester stelt ze dan aan Willem Willems tegen een jaarlijks traktement van 100 gulden. Uit het kloosterfonds van Ter Apel zouden deze traktementen betaald worden. Onze kolonie breidde zich snel uit, waardoor behoefte gevoeld werd aan een nieuw, ruim kerkgebouw, dat in 1683 gesticht werd. De stad gaf voor de bouw een subsidie, doch het grootste deel der kosten moest door onze ingezetenen zelf gevonden worden. Deze kerk heeft in de loop der tijden nog al wat veranderingen ondergaan, zoals in 1783, toen ze met de helft der ruimte vergroot werd. Deze verbouwing nam de stad voor haar rekening, onder voorwaarde, dat de opbrengst van de verkoop en de verhuring van de nieuwe zitplaatsen voor haar was. In de Franse tijd verviel het recht van zegelen voor de predikanten; in 1812 werd Mr. S.C.H. Piccardt als notaris te O-Pekela benoemd, die zijn functie waarnam tot 1862, waarna N-Pekela als standplaats voor diens opvolger werd aangewezen. In 1843 droeg de stad haar rechten op de kerkelijke goederen te O-Pekela over aan de hier bestaande Hervormde gemeente. Bij deze overdracht deed ze tevens afstand van ’t collatierecht. Sedert dit jaar wordt de predikant door de gecombineerde vergadering van kerkvoogden, notabelen en kerkeraad beroepen. Bij de aan vang van de 18e eeuw had onze kolonie zulk een uitgebreidheid gekregen, dat men de bouw van een tweede kerk overwoog. De stad beschikte goedgunstig op ’t verzoek van een aantal ingezetenen van Boven Pekela tot stichting van een Hervormde kerk en een school.
In 1704 kreeg deze stichting haar beslag, zodat in dat jaar onze kolonie feitelijk in 2 kerkdorpen of karspelen verdeeld wordt. Als enige tegemoetkoming in het salaris stond de stad de helft van ’t sluisgeld van ’t bovenste verlaat, dat is twee stuiver van ieder vaartuig, aan de predikant af. In 1756 verandert ze deze toelage in een jaarlijkse subsidie van 250 gulden. Ook de Boven Pekelder predikant werd zegelaar; zijn cachet vertoonde een kerk, waarom heen de woorden: Het zeegel van Nieuwe Peekei. In de 18de eeuw komt er op kerkelijk gebied een kentering; de regering van Groningen verlaat haar eigengerechtigd standpunt en neemt een vrijgeviger houding aan jegens andersdenkenden. Het eerst waren het de Luthersen, die van deze verandering profiteerden; in 1760 mochten dezen zich in de stichting van een eigen kerkgebouw verheugen. De Katholieke kerk te O-Pekela, gewijd aan de H. Willibrordus, ontstond in 1783. Bij de bouw van dit bedehuis had men te voldoen aan de eisen van het plakkaat van 1731, uitgevaardigd door de staten van onze provincie. Volgens dit plakkaat mocht de kerk niet aan de hoofdweg staan, vandaar dat ze aan de wijk een plaatsje vond;
de pastoor was verplicht bij zijn in functie-treding trouw te zweren aan de voorschriften van de burgerlijke autoriteiten. Bij afkondiging van de godsdienstvrijheid in de eerste jaren van de zogenaamde Franse tijd werd dit plakkaat natuurlijk waardeloos.
De tegenwoordige Katholieke kerk en pastorie dateren van het jaar 1896.

HET ONTSTAAN VAN DE STATIE OUDE PEKELA.

Vanwege de voordurende groei van het aantal communicanten denkt men al omstreeks 1735 over een tweede statie in deze omstreken. Daartoe verschijnt Aartspriester Aegidius Le Groz nu eens ’s nachts, dan weer overdag, in de omgeving van Winschoten om de gelovigen geestelijke bijstand en opbeuring te verlenen. Tijdens deze tochten leggen zowel de gereformeerden als de drost van Oldambt ( o.a. door zware geldboeten) hem moeilijkheden in de weg. Zo denkt hij rond 1750 in de landstreek Westerwolde een veiliger arbeidsterrein te vinden in Winschoterzijl, met goedvinden van de drost van Wedde. Maar tijdens een bijeenkomst overvallen enige honderden boeren en hun knechten hem en zijn gehoor waarbij rake klappen vallen;de Aartspriester ontsnapt ternauwernood. Mede op zijn aandringen richten een aantal gelovigen uit Pekela een verzoekschrift tot de Raad van Groningen om toestemming tot godsdienstuitoefening in hun woongebied. De Raad wil echter eerst de bouwplaats zien, dus kunnen de Pekelders weinig anders doen dan een stuk land kopen met daarop een bouwvallige schuur ( voor 1.100 gulden ). Een deputatie uit de stad neemt de situatie ter plaatse op en geeft mondelinge goedkeuring. De predikanten komen er achter en gaan stevig dwarsliggen, waarna de Groninger Raad, uit vrees voor oproer onder ’t gemeene volk’, de vestiging op de lange baan schuift. Nu leggen de Katholieke Pekelders hun verzoek voor aan de Algemene Staten, die het- na inwinning van advies bij de drost van Wedde- afwijzen. Ondertussen knapt men de verkrotte schuur wat op en komt er een afgezonderde kamer, waarin de priester kan overnachten. Hiervan krijgen de gereformeerden lucht en zij trekken de juiste conclusie dat de roomsen vaste voet pogen te verkrijgen. Zij stoken het volk op en halen het door giften en beloften er toe over de schuur en de kamer te verwoesten. In de nacht voor het feest van de H. Bartholomëus 1771 wordt de schuur verwoest ’met zulk een helsche razernij, dat de eene steen niet op den anderen bleef. De klacht bij het gerecht ingediend, wordt niet bepaald grondig onderzocht: de grootste belhamels zoekt de drost er uit en één van hen verbant hij uit het Oldambt. Als omstreeks 1772 stadhouder Willem V de provincie bezoekt richten de Katholieken Wortelboer en Poker persoonlijk een request tot de prins, maar nooit hebben zij antwoord gekregen. Zijdelings heeft men gehoord, dat het verzoek in de Raad in  Den  Haag  door Zijne Hoogheid  van  de hand  is gewezen. Eindelijk, in  1783, krachtens een resolutie van de Heren Burgemeesters en de Raad van Groningen, kan met de bouw van een kerk in Pekela worden begonnen. Op 5 november leidt Aarts­ priester B. van Kruissen de eerste H. Dienst voor een menigte van 3 a 4 duizend personen. Conform het plakkaat van  1731  staat de ’kerkschuur’ een  eind  van  de hoofdweg af, in de roomse wijk. Niet alleen de Pekelder bevolking is blij maar ook de Winschoter Katholieken omdat zij nu maar één uur naar de kerk behoeven te lopen tegen vroeger vier a vijf uur. Spontaan bieden ze aan het levensonderhoud van de pastoor te verzorgen.
Tot 1795 mogen de gezindten, die niet hervormd zijn, kerkdiensten houden in gebouwen die niet als kerk herkenbaar zijn; in steden woon- of pakhuisen, op het platteland schuren  of huiskapellen  bij adellijke behuizingen. Toch  duurt het tot 1795 voor er sprake is van een rooms-katholieke emancipatie.
Tijdens de Bataafse Republiek  (1795—1805) wordt vrijheid  van  godsdienst ingesteld, alle plakkaten en resoluties uit het ’oude stelsel’ zijn niet meer van toepassing. In  1795  ontstaat de statie Veendam en 1802 volgt Winschoten. De Katholieken kunnen nu bouwen zonder toestemming van de burgerlijke overheid. Tussen 1796 en 1840 verrijzen 150 katholieke kerken en 66 nieuwe staties.
Onder de regering van Koning Willem I blijft de vrijheid van godsdienst bestaan, maar in 1824 bepaalt hij bij Koninklijke Goedkeuring dat geen nieuwe kerken gebouwd, herbouwd  of gewijzigd mogen worden  zonder Koninklijke Goedkeuring vooraf. De regel dat kerkgebouwen van andersdenkenden geen toren en klok mogen hebben, blijft gehandhaafd. De Katholieken kunnen pas echt herademen bij het herstel van de Bisschoppelijke Hiërarchie in 1853.  In 1845 zijn kerk, pastorie en aangrenzende schuur aan reparatie toe en de begroting vermeldt een bedrag van f 4800,–.

Het kerkbestuur richt een verzoek om financiële steun aan de Koning,
die een toelage van f 1800,- verstrekt, en aan de Provinciale Staten van Groningen,
die een subsidie van f 700,– verlenen.

Op 16 juni 1845 vindt uitbesteding van het werk plaats ten huize van Egbert Cornelist Grol op de hoek van de roomse wijk, onder leiding van W.L. Hasselbach, opzichter bij de waterstaat te Groningen. Voor f 4350,- sleept J. Kranenburg , houtzaag-molenaar te
Oude Pekela, met als medestanders E. Steenhuizen te Veendam en P. Kolk uit Oude Pekela, de opdracht in de wacht. Uitwendig mag de kerk, nog steeds op voorschrift van de burgerlijke overheid, niet op kerk of tempel lijken. Dus monteert men, in plaats van twee ramen boven elkaar als in een huis van twee verdiepingen, een rij hoge ramen  met een  rond  tuimelraampje erin. Het koepeltje met een klein  klokje boven  de pastorie wordt vervangen  door een  torentje met een  spits achter het kerkdak; daarin bengelt een zwaardere klok (220 kg.), door kapitein Uil voor f 200,- uit Petersburg meegebracht. Inwendig verandert ook het een en ander: de vloer van blauwbakken stenen maakt plaats voor een houten vloer en het plafond is nieuw gestucadoord. Een  nieuw altaar met trap  en  beelden  van  St. Petrus en Paulus zijn  geschonken  door het kerkbestuur van  de kerk  in  de Guldenstraat te Groningen. De beelden van Maria en Josef koopt pastoor Wreesman bij E. Wiegman te Zwolle voor f 200,- waarvan  f 150,- door een  anonieme gemeentenaar is ge­ schonken. De totale verbouwingskosten bedragen uiteindelijk f5.121,42. De kerk floreert, valt uit enkele zijdelingse berichten op te maken. In 1850 wordt het rooms-katholieke kerkhof aangelegd en als in 1863 de straatweg door Oude en Nieuwe Pekela (in 1855 zijn de burgerlijke gemeenten O. en Nw. Pekela ingesteld) wordt aangelegd, zorgen een aantal parochianen via een  ’Penningsvereeniging’ dat al in 1864 de weg wordt doorgetrokken naar het kerkhof. Vanwege het groeiende aantal parochianen en het chronisch ruimtegebrek bouwt men in Nieuwe Pekela op een uur afstand ( te voet ) van de Moederkerk een nieuwe kerk, die in 1862 in gebruik wordt genomen. Het kerkje in Oude Pekela is rond 1908 afgebroken; van de stenen zijn nog 20 woningen gebouwd. De schuur is bewaard gebleven als woning voor personeel.

DE BOUWGESCHIEDENIS VAN DE ST. WILLIBRORDUS.

Als pastoor Eekman in 1890 in Oude Pekela in dienst treedt, treft hij een vervallen  kerk en pastorie. Ook de financiële positie is slecht: een schuld van f7000,– .
De meeste gemeentenaren zijn tegenstanders van een nieuwe kerk, want
dit kwam hun te diep in de beurs’. Nu is dat verre van verwonderlijk gezien de economische malaise die al in 1855 is begonnen. In 1890 doen zich onder landarbeiders in het Oldambt ongeregeldheden voor die revolutionnair aandoen. In 1892 staat de Sociaal Democratische Bond onder leiding van Domela Nieuwenhuis en anarchistische tendenzen zijn niet te ontkennen. De burgerlijke overheid van Sappemeer, beducht voor wanhoopsdaden van de kreperende arbeidersklasse in de veenkolonie, versterkt de plaatselijke politiemacht door het detacheren van een groep huzaren. Confrontaties blijven niet uit. In een dergelijk gespannen klimaat stuurt Eekman op taktische wijze op de nieuwe kerk aan; twee jaar lang geschiedt geen enkele reparatie aan de kerk en stelt hij dat er geen sprake kan zijn van een nieuwe kerk, er is immers geen geld.
Dan spreekt de rijke ondernemer F.L. Drenth, gewezen scheepsbouwer, later papierfabrikant, de historische woorden:
’Pastoor begin maar, ik zal u nooit verlaten’.

Het kerkbestuur, bestaande uit de pastoor en de parochianen G.B. Savenije en
W. Honneveld, koopt 16 juni 1892 voor f 4000,– huis en tuin van de protenstantse weduwe R.H. Wiegman, op voorwaarde dat het huis pas na haar overlijden mag worden afgebroken. Als in 1894 de eerste spade voor de fundering van de nieuwe kerk in de grond staat, sterft zij, uiterlijk nog goed gezond. Vrijwel direkt wordt het huis afgebroken, want het staat op de plaats van het huidige kerkplein.
In 1892 wordt een bouwcommissie samengesteld, bestaande uit de meest gefortuneerden van de gemeente; F.L. Drenth, G. Flinker en J. Feldbrugge Jzn. Daarna kondigt Eekman via de preekstoel het plan voor de nieuwe kerk af en spoort de gemeentenaren aan tot bijdragen. 450 parochianen tekenen in vooreen bedrag van 31.309 gulden ( meer dan de helft hiervan komt voor rekening van zes welvarende parochianen ). Kerkbestuur en Bouwcommissie komen 15 februari 1893 opnieuw bijeen en kiezen als architekt Nicolaas Molenaar. Hem dragen zij op tekeningen te maken voor een nieuwe kerk en pastorie tot een bedrag van f 45.000,- . Daarbij vermeldt de Bouwcommissie dat de St. Bonifatius Dokkum, van P.J.H. Cuypers, het meest in de smaak is gevallen en de opdracht is dan ook die ’na te bouwen’. Molenaar verkent het terrein en stuurt twee tekeningen, maar de kosten zijn te hoog: 58.958- gulden.

De bouwplannen gaan de ijskast in; het wachten is op gunstige ontwikkelingen. De parochianen zijn nogal ongeduldig en willen waar voor hun geld, De bouwcommissie besluit dan eerst maar de pastorie te bouwen. Eekman wijst op de stijging van de onkosten, maar zowel Kerkbestuur als Bouwcommissie achten dit geen bezwaar, want deze kosten zijn weer omlaag te brengen door de pastorie te laten bouwen door metselaars uit Oude Pekela. Nicolaas Molenaar maakt op verzoek een aparte tekening voor de pastorie en begroot de kosten op f 13.800,-.
Kerkbestuur en Bouwcommissie keuren het plan goed, hoewel allen het bedrag hoog vinden. G. Flinker is het oneens met de gang van zaken en bedankt als lid van de Bouwcommissie. De uitbesteding vindt plaats op 20 februari 1894.
De hoogste van de tien inschrijvers (f 18.400,–) valt uit de toon, de zes laagsten schelen elkaar juist 1000-gulden. Kerkbestuur en Bouwcommissie onderzoeken de handtekeningen van de borgen ( G. Flinker en K. Bronts, logementhouder in Oude Pekela ) en ook de soliditeit en bekwaamheid van de twee laagste inschrijvers, K. Fruitema

en E. van de Ende; aan hen wordt het werk gegund. Al spoedig blijkt er bedrog in het spel te zijn: in een ondoordacht ogenblik is de borgtekening van Flinker op het inschrijfbiljet van K. Fruitema geschied door zijn zoon H. Flinker. De besturen houden zich buiten deze kwestie, de aannemers en borgen moeten deze zaak zelf maar oplossen. De oude Flinker honoreert de handtekeningen van zijn zoon en stelt zich, met tegenzin, borg, maar op voorwaarde dat hij andere aannemers krijgt: J.J. Koerts Jz. en W.J.C. Pott, houthandelaars in Oude Pekela. De eerste aannemers gaan moeizaam akkoord. De besturen honoreren de wijzigingen in het procesverbaal van 6 maart 1894 en opzichter vanwege het Kerkbestuur wordt H.H.J. van Eysden. Maar ook de uitvoering en aflevering gaan slecht: de nieuwe aannemers zijn slechts leveranciers en laten het werk over aan derden, allen uit Oude Pekela. Dezen zijn niet erg bekwaam, want het timmerwerk is slecht afgewerkt en het hout niet al te droog. ’Door dit alles en nog meer’, zegt Eekman, is de pastorie pas in april 1895 ( vijf maand te laat ) gereed en moet G. Flinker op de aannemingssom 6000 gulden bijbetalen. Ieder kan zien dat het gebouw geen f 20.000,– waard is. Pastoor Eekman verzucht dan ook: ’Begrijpe, wie het begrijpen kan’.
Ondertussen is alweer een flink bedrag opgemaakt en moet een nieuwe geldbron voor de bouw van de kerk worden aangeboord. Het kerkbestuur besluit tot het plaatsen van een obligatielening van 30.000 gulden (120 aandelen van 250- a 214% per jaar) waarop zeven parochianen intekenen en daarmee de lening volledig is geplaatst. Op 11 juli 1894 besluiten Kerkbestuur en Bouwcommissie Nicolaas Molenaar opdracht te geven tot het bouwen van Kerk en toren volgens de tekening van 25 juni 1893.

Met Molenaars toestemming zal het Kerkbestuur onder opzichter van Eysden de fundering zelf leggen, welke op op 1 dec. 1894 klaar is. Het hele terrein is 2J4 meter diep uitgegraven tot op de zandplaat en met zand weer opgevuld. De uitbesteding vindt plaats op 3 oktober 1894; er zijn acht inschrijvers, waarvan de hoogste voor f 46.000,-, en de laagste voor f 43.481,50. Deze bedragen liggen ver boven de begroting van f 40.000,- en wordt daarom niet gegund. Gesprekken met één van de laagste inschrijvers en de heer Nicolaas Perquin, die juist Cuypers St. Martinus Groningen bouwt, leiden op 18 november eindelijk tot een beslissing. Perquin krijgt de opdracht voor f 40.000,- nadat Molenaar ’beteekening en bestek’ heeft vereenvoudigd, wat betekent dat er is bezuinigd op de versiering en dergelijke. De winter van 1894-1895 is streng en langdurig en door de sterke dooi in het voorjaar staan de steenovens onder water. Op 2 nov. 1895 bezorgt de deurwaarder namens het Kerkbestuur de heer Perquin een brief met de volgende strekking: op 1 nov. zou de kerk volgens afspraak gereed moeten zijn ( elke dag te laat kost 25- gulden ). Maar de kerk is nog lang niet klaar: de toren moet nog voor de helft worden ingevoegd en de leibedekking is nog niet te zien; een deel van de kerk moet nog van binnen en van buiten worden gevoegd en een deel nog gestucadoord. Ook de vloer is nog niet in orde. Als de bouw eenmaal begint, wordt de kerk snel en zonder al te veel problemen aan het Kerkbestuur afgeleverd op 17 dec. 1895. De kosten zijn 10.000 meer dan begroot en Nicolaas Molenaar verdient 5 pet. van het bedrag: voor de pastorie is dat 674,75 en voor de kerk 2000- gulden. De zeven parochianen die intekenden op de obligatielening waren: F.L. Drenth ( 83 stuks is 20750- ) G.B. Drenth ( 5000-) J. Feldbrugge ( 2000- ) A.J. Eekman ( 1500- ) G.B. Savenije Wortelboer Gz; en B.G. Meyer ieder één obligatie van 25O- . Om het gehele bestek en de gebruikte steen en houtsoorten te vermelden zou veel te veel ruimte vragen, ik wil dan ook volstaan met de belangrijkste punten uit de voorwaarden G.B. Van de stand der verrekening wordt door de aannemer in overleg met de opzichter, bij het einde van elke week, een staat opgemaakt en door beiden ondertekend, de architekt toegezonden.
In geval van verschil, geven beiden daarvan kennis, ieder afzonderlijk,
een schriftelijk verslag en wordt bij de weekstaat ingediend.
Weekstaten welke door de aannemer geweigerd zijn te ondertekenen moeten door hem, als aangetekende brief aan de architekt worden verzonden.

EENHEIDSPRIJZEN.

De eenheidsprijzen bedoeld in Q 452 der A.V. zijn voor deze werken:

1M3 metselwerk voor het trasraam beschreven 15,00.
1M3 „ „ „ buiten opgaand werk van klinkers in specie 16,00.
1M3 metselwerk voor het opgaande binnenmetselwerk 12,00.
1M3 gebakken profilsteen in portlandcement 30,00.
1M3 hardsteen 110,00.
1M3 morleysteen 80,00.
1M3 vurenhout voor balklagen, bekapping enz. 32,00.
1M3 grenenhout 40,00.
1M3 fijn hout (eiken) voor paneelwerk, lijsten enz. 200,00.
1KG grof gesmeed ijzer voor ankers, bouten enz. 0,14.
1KG fijn „ „ „ hekken, fleurons, kruisen 0,40.
1KG gegoten ijzer voor roosters enz. 0,18.
1KG zink met soldeer 0,38.
1M2 leiendak 1,30.
1M2 broeiglas in lood 4,75.
1 uur werkens voor een ambachtsman 0,18.
1 uur „ „ „ arbeider 0,12.

Onder genoemde prijzen zijn begrepen het transport, het stellen, het voegen, het
pleisteren, het verven, het onderhoud, winst enz. Bij minder werk worden de prijzen
met 5 pet. verminderd. De direktie behoudt zich het recht voor om de materialen
tegen verrekening te doen verwisselen, als ook die te doen gebruiken, welke niet in
het bestek voorkomen. De prijzen worden alsdan door de direktie bepaald.

SLOTBEPALINGEN.

Indien er geschillen omtrent het werk of anderzins mochten voorkomen tusschen de direktie en den aannemer, zal op kosten van den aannemer en het kerkbestuur voor ieder de helft het proces-verbaal van aanbesteding, met bestek en teekeningen gezegeld en geregistreerd worden, waarna van weerszijde een deskundige scheidsman zal worden benoemd om te beslissen; zullende door deze twee bij gemeen overleg of in gebreke van dien door Z.D.H. den Aartsbisschop van Utrecht een derden scheidsman worden benoemd, aan wiens uitspraak beide partijen zich moeten onderwerpen, zonder in hooger beroep te kunnen komen of tot de Rechtbank hunne toevlucht te mogen nemen.

’s Gravenhage, 6 aug. 1894.   Nies Molenaar, Architect.

LIJST VAN HERSTELLINGEN.

Voor zover nog na te gaan. Verschillende niet schriftelijk vastgelegde factoren spelen een zeer grote rol bij beslissingen aangaande het al of niet door laten gaan van reparatièn, de financiële toestand van Bisdom en Parochie, de verhouding ( al of niet gespannen ) tussen Parochie en Bisdom, meestal pastoor en aartspriester, de prioriteiten van zowel Parochie als Bisdom ( financiële verplichtingen elders), de kwaliteit van de aannemer
(in welke mate is hij een beunhaas wil hij goed werk afleveren of wil hij slechts zo veel mogelijk uren maken en zo zijn winst opschroeven)? en tenslotte speelt
de landelijke economische situatie ook mee.

1897— De glasbrander F. Nicolaas en zonen brandschilderden de drie middelste ramen van het priesterkoor. Jos. Meijer krijgt opdracht de vier deuren der kerk te lakken, de hele pastorie van buiten te verven en de uitgevallen voegen der muren te herstellen.
1898— Bouw van een ijzeren hek rond kerk en pastorie.
1904— Het bovenste gedeelte van de toren ( vooral rond de wijzerplaten der klok ) moet opnieuw worden gevoegd. Tevens komt er een leidekker om de daken van de toren, kerk, sacristie en pastorie na te zien.
1905 Trasraam van de kerk enz. voor zover mogelijk verder invoegen en het hek rond pastorie en kerk laten verven.
1910- Herstel van het kerkdak.
1912— Grondig herstel van de eikenhouten deuren van de kerk; ook beschildering van de catechismuskamer en het kerkportaal. Ijzeren fietsenrek geplaatst.
1915— Architect Kroes uit Amersfoort wordt uigenodigd om de kerk te inspecteren en de onkosten voor reparaties te berekenen van het uitwendige van kerk en toren..
1916— De heer Kroes aan het Bisdom Utrecht voorgedragen als restaurateur,
kosten f 3000,- . Ondertussen zijn de prijzen van de materialen flink gestegen, volgens de architect tijdelijk. De restauratie wordt uitgesteld omdat de kosten inmiddels tot f 6000,– zijn opgelopen. Een leidekker wordt gevraagd voor inspectie van de daken en zo nodig reparatie daarvan. Eén der schoorstenen is hersteld en centrale verwarming is op komst.
1917— Kleine reparaties aan tuin en pastorie door timmerman Sijpkes.
1918— Sijpkes kijkt de schoorstenen van de pastorie na en voorziet de kerk aan de noordzijde van nieuwe voegen. De bomen vormen een belemmering voor het drogen der kerkmuren; het plantsoen rond de kerk verdwijnt;
Sijpkes betegelt het oppervlak. Weer reparaties aan het voegwerk.
1919— Het uitwendige van de kerk gerestaureerd voor f 2500,- onder leiding van architect van Elmpt uit Groningen worden aan de westzijde de muren bewerkt met een nieuw proc
édé vochtbescherming en van binnen worden deze muren bepleisterd.
Reparatie van de toren voor f350,-.
1920— Terrein van de kerk verhoogd met wit zand om de fundering beter af te dekken; de afvoerbuizen zijn nagezien en waar nodig hersteld.
1921— Aanbesteding glas- en schilderwerk, gegund aan J. Meijer voor f 1870,- het lood- en zinkwerk aan N. Klapdoor voor f 1220,- . Kosten mastiek, ook bij Klapdoor te Winschoten voor f 2,20 m2. Pastorie geschilderd, gevel aan de straatkant geschoond en deuren geolied.
1922— Elektrisch licht aangelegd in de kerk.
1925— De leidekker heeft zijn taak verricht.
1927— Leidekker Langeland uit Winschoten biedt aan een dakoppervlak van 250 m2 te verzorgen voor f 9000,- . Besluit: slechts de hoognodige reparaties laten doen. Het bisdom keurt een lening van f3000,- goed voor reparaties aan kerk en pastorie, onder leiding van architect Jan Kruyer teNieuwe Pekela. Later in het jaar wordt de lening verhoogt tot
f 3500,- . Het archief van architect Kruyer is verloren gegaan tijdens de November
storm van 1973.
1930- Daken en toren nagezien en gerepareerd.
1931 — Kerk en pastorie beschilderd en een gedeelte van de kerk ingevoegd.
1934— Drie gebrandschilderde ramen in het priesterkoor hersteld, voor f 450,–.
Nieuwe verwarming op kolen naar idee van architect Kruyer. Voor bekostiging van de kolen zijn regelmatig collectes nodig in de 30-er jaren.
1936— Offerte voor reparatie toren en kerkdak door de Ridder, uit Groningen voor f 645,- en firma Langeland uit Coevorden voor f 595,- aan de laatste gegund.
1940— Door de strenge winter 1939/40 heeft de kerktoren dermate geleden dat onmiddellijk herstel nodig is. Er zal een bedrag aan het Bisdom worden gevraagd, een collecte in de parochie gehouden en een lening van f 1500,- afgesloten.
Er is een grote scheur gekomen in één van de steunberen van de kerktoren door de vorst, het gevaar voor neervallende steenbrokken is niet denkbeeldig en de steunbeer staat naast de ingang van de kerk. Ook constateert de architect dat hoogstnoodzakelijk de hele toren moet worden ingevoegd (alles voor f 2000,-). Architect Kruyer krijgt de opdracht tot herstel op 20 mei 1940.
1943— J. Meyer maakt schilderwerk klaar voor f 330,-.
1946 – Drie nieuwe torenklokken geleverd door de firma van Bergen te Heiligerlee
(de oude klokken waren door de bezetters weggeroofd).
1947— Een lening van f 6000,- gesloten voor de restauratie van kerkdak en toren.
1949— Leidekkers behandelen kerk en toren. Aankoop van 600 m2 (20.000 leien)
tegen de prijs van f 9712,- en 5 jaar garantie; levering door A.A. Bogaerts, importeur van dakleien, het leggen van de leien geschied door J.H. Mulder, leidekkersbedrijf in Groningen voor 2 offertes t.w. A. voor f 17882,- en B. voor f 9712.- welke is gekozen, is niet meer na te gaan. En zo ging men door met reparaties, alles te vermelden heeft geen zin, en zou ook
te veel ruimte in beslag nemen. We nemen nog een paar belangrijke punten uit het ons ter beschikking staande verslag en wel de volgende:
1965— Collecte in Oude Pekela voor torenuurwerk en wijzerverlichting.
Het gemeentebestuur stelt naderhand jaarlijks f 100,- ter beschikking voor de wijzerverlichting. Aanleg van een nieuwe centrale verwarming op olie (f 15.000,-). Bediening vanuit de sacristie, twee thermostaten in de kerk.
Capaciteit 174000 kcal/h en een verplaatsing van 14000 m3/h.
1966— Langdurige besprekingen met het Bisdom over de vraag wat voordeliger is:
restauratie of nieuwbouw. Voorlopig wordt het kerkdak gerepareerd door
leidekkers van de firma Bijsterveld te Utrecht (250 m2 voor f 15.174,40).
1970— Herstel van de kerkramen die zijn ingegooid door de jeugd.
1973— Offerte renovatie van het kerkdak voor f 43.000,- door B.V. Bouwbedrijf
K.T. Stijkel en Zn. te Winschoten wordt niet op ingegaan.
1976— Begroting restauratie der kerk opgemaakt door het bouwbureau van het
Bisdom Groningen f 1.117.500,-.
1977- Reparatie torenspits voor f 3000,– . Hoe het verder gaat worden met dit fraaie bouwwerk in onze plaats, daarvan valt nog niets te zeggen. Reparatie is niet mogelijk, gezien de hoge kosten, afbraak is niet gewenst, al het mogelijke, in samenwerking met het gemeentebestuur wordt in het werk gesteld, maar voorlopig is het afwachten voor de parochianen en hun prachtige St. Willibrordus.

VERZEKERING VAN DE ST. WILLIBRORDUS.

Gebouw verzekerd voor 2.158.000,-.
Pastorie 584.000,-.
Inventaris 446.000,-.
Opruimkosten 45.000,-.
totaal  3.233.000,-.

rooms_katholieke_kerk
De Rooms Katholieke Kerk.

HET ORGEL.

1831— Van de parochiekerk Meppen (Hannover) een orgel aangekocht met 14 registers voor 530-. De vaas die boven op het orgel zat, paste niet.
Pastoor Wilkens haalde hem eraf en gaf hem een bestemming als doopvont.
1847— Orgel gerepareerd door P. van Oeckelen uit Groningen voor f 367,- de zangers droegen f 100,- bij.
1888— Orgel gebouwd in Leeuwarden, door C.B. Adema en Zn.

Dit orgel gaat als de nieuwe kerk klaar is, in 1895, dienst doen en staat er nu nog. Indien de kerk een restauratie krijgt, zal ook het orgel worden behandeld.
Zo niet, dan blijft het orgel in de huidige staat.

DE NEDERLANDS HERVORMDE KERK

hervormde-kerk
De Nederlandse Hervormde Kerk

In 1683 werd aangevangen met de bouw van de nu nog in vergrote vorm aanwezige kerk. De kerk kwam in 1685 gereed. Het was een rechthoekige zaalkerk met aan de langszijden vier ramen en dan de korte zijden twee ramen. De ingang bevond zich aan de westzijde.
De deur, die thans in de toren zit, sloot de ingang af. Op de kerk prijkte een torentje, waarschijnlijk  ongeveer in  dezelfde vorm als het boveneinde van de tegenwoordige toren. In 1698 werd er een klok in gehangen. De stad Groningen besloot in hetzelfde jaar een  uurwerk  te schenken  (stadsresolutie ) 17  januari 1698. Dit torentje heeft niet lang  op  het dak  gestaan. In  de stadsbesluiten  ( stadsresolutie 2  september 1715) wordt melding gemaakt van een ’rapport’ van een ‘edele heer Borgemeester Wichers en sijne edele assessoren’ die op 3 juni van dat jaar een plaatselijk onderzoek ingesteld  hebben, ’om de ontramponeerde (in  slechte staat verkerende) toren  in  de beneden Pekel of te repareren of te removeren ( verwijderen )’. Op 2 sept. 1715 werd derhalve ‘ besloten dat gemelte toorn van de kercke affgebraght en wederom aan het einde op gelijcke hooghte en fatsoen geset sal werden’. Hiervan getuigt het jaartal dat op de sluitsteen boven de toegangsdeur van de toren is aangebracht. De toren in zijn huidige vorm stamt uit 1804. Dit blijkt uit de ge­ denksteen aan de westzijde boven de toreningang, waarop is vermeld:
‘Herbouwd in het jaar MDCCCIV volgens het besluit van Burgemeester L. Beckerringh  en  raadsheren  J. de Drews en  W.W. Jullens in  het rentmeesterschap  van W.J. Wichers.
Door den Stadsbouwmeester H. Verburgh’. De kosten vermeld in dit rapport van rentmeester Wichers bedroegen 3039 gld. 2 st. en 4 dt.
Op  28  augustus  1871  werd op  een  kerkelijke vergadering genotuleerd, dat de toren alweer bouwvallig was en dat de wens leefde de toren aan de burgerlijke gemeente over te dragen, gezien de hoge kosten van onderhoud. In 1873 besloot het college van kerkvoogden en notabelen een subsidie aan de gemeente te vragen en werd over
overdracht niets meer vermeld. In 1874 of 1875 is reparatie werk uitgevoerd aan de torenbekroning en is de luidklok van de bovenste zolder verhuisd naar de plaats waar hij nu nog staat. Het bestek werd gemaakt door architect Bouma, aan de hand van een door hem gemaakt ontwerp. De kosten bedroegen f 2000,–.
In het midden der 18e eeuw was de kerk alweer te klein. De steen in de oostwand achter het orgel duidt op de vergroting, die in 1783 heeft plaatsgevonden.
De kerk werd ongeveer met 1/3 deel naar het oosten vergroot. De kosten werden door de stad gedragen. Volgens de heer A. Pathuis, oud- archivaris van het Rijksarchief te Groningen was er nog een andere reden voor de vergroting. Oude Pekela was afhankelijk van de mestaanvoer. De schippers die hiervoor zorgden waren overwegend Rooms-Katholiek. De stad Groningen liet onder druk van deze schippers een kerk te Oude Pekela
bouwen en omdat de hervormden hierover ontstemd raakten, heeft de stad Groningen
als tegenprestatie de hervormde kerk laten vergroten. De extra verkregen zitplaatsen
zouden bij verkoop meer opgebracht hebben dan de vergroting van de kerk heeft gekost.

EXTERIEUR.

Aan het exterieur is in de 19e eeuw nog een portaal aan de oostzijde toegevoegd.
Op 19 juni 1844 is dit portaal uitbesteed voor f 560,- . In 1851 werd besloten de noordelijke ingang te verplaatsen naar het pas aangebouwde oostelijke portaal, dat tot die tijd alleen diende als toegang naar de oostelijke gaanderij. In het zelfde jaar werd eveneens besloten aan de zuidzijde van de toren een portaal te maken om via dit portaal de westelijke gaanderij te kunnen bereiken.

portaal-oostzijde
portaal-oostzijde

plattegrond
Plattegrond van de kerk gemaakt in 1925.

Op deze tekening staat de tweede gaanderij, die boven de nog aanwezige gaanderij
aan de westzijde in 1865 is aangebrachi.

De gaanderij werd enige jaren geleden helaas verwijderd.

INTERIEUR

Het oudste meubilair, hoofdzakelijk banken aan de noordzijde voor de preekstoel,
stamt uit de 17e eeuw. Dit meubilair is mogelijk ouder dan de kerk.

Bij een nauwkeurige beschouwing blijkt namelijk dat de details sterk van bank tot bank verschillen terwijl veel details doen denken aan de renaissance- periode van 1620—1660.
Mogelijk is dit meubilair afkomstig uit de kerken uit de stad. Het grootste gedeelte van het meubilair is in 1783 aangebracht. Latere toevoegingen zijn kopieen van het 18e eeuwse meubilair. Hierdoor is moeilijk na te gaan welk meubilair in de 19e eeuw is gemaakt. De preekstoel is vermoedelijk 19e eeuws.

Het klankbord is echter ouder (18e eeuw?).

bank
Detail van een bank voor de restauratie.
preekstoel
Preekstoel voor de restauratie.

In 1844 is het maken van de oostelijke gaanderij uitbesteed voor een bedrag van f 510,-.
De westelijke gaanderij is in 1790 aangebracht. In 1851 bleek deze in gebrekkige toestand te verkeren. Het vernieuwen van de gaanderij, de hoofdbalk en twee nieuwe ijzeren draagkolommen werd geraamd op f 550,- . In 1851 werd tevens een lambrizering tegen de binnenmuren aangebracht op de plaatsen die tot dan toe met dodekop ( donkerrode verf) bestreken waren. Vermoedelijk is omstreeks die tijd ook een houten vloer gemaakt over de oude stenen vloer, die sinds de bouwtijd in de kerk lag ( steenformaat 5,5 x 13 x 26,5).
De bakstenen bevloering was in 1838 nog intakt, want een toen aangestelde, kerkbediende (koster) moest iedere week de vloer aanvegen en er daarna wit zand op strooien. Twee maal per jaar en wel ’s weeks voor het heilige avondmaal in december en in de week van paschen’, moest hij ook de hele kerk uitschrobben’. Het strooien van zand en het schrobben van vloeren was gebruikelijk bij stenen vloeren. In 1864-1865 werd op de oostelijke gaanderij het nu nog aanwezige orgel geplaatst. Om het verlies van zitplaatsen te kompenseren werd in 1865 besloten een tweede gaanderij aan de westzijde aan te brengen boven de bestaande gaanderij.

ORGEL

Op 20 april 1864 werden enige bestekken voor orgels bestudeerd door het college van kerkvoogden en notabelen. Bijna unaniem werd door de aanwezigen gekozen voor het orgel met een vrij pedaal van de ’Heer van Oeckelen’. Daarop werd besloten een tekening van het orgel te bestellen. De kosten bedroegen f 5800,– . Het door Van Oeckelen gemaakte bestek is nog in het kerkarchief aanwezig. Op de windladen zullen worden geplaatst de negentien navolgende stemmen als dispositie: Manuaal of Hoofdwerk.

– Prestant ; 8 voet
– Boudon ; 16 voet
– Holpijp ; 8 voet
– Octaaf ; 4 voet
– Speelfluit ; 4 voet
– Quint ; 3 voet
– Octaaf ; 2 voet
– Mixtuur ; uit twee voet, drie, vier en vijf sterk gehalveerd.
– Trompet ; 8 voet gehalveerd

Boven Manuaal

– Prestant ; 8 voet
– Gedekt ; 8 voet
– Fluit ; 4 voet
– Viola di Gamba ; 8 voet
– Woudfluit ; 2 voet
– Klarinet ; 8 voet
– Sub-bas ; 16 voet
– Bazuin ; 16 voet
– Trombone ; 8 voet
– Violon ; 8 voet

De orgelkas is van grenehout. Het lijstwerk aan het orgelfront en het omamentwerk
voor de pijpen terzijde van de kas is fraai gesneden.
Op de orgelkas zijn twee gesneden adelaars en een harp geplaatst.
De heer Worp, organist in de Martinikerk te Groningen, werd met het toezicht bij het plaatsen van het orgel belast. Aan het orgel is ruim een jaar gewerkt.
Zondagmiddag 22 oktober 1865 werd het ingewijd en bespeeld door de heer Worp.

orgel
Het orgel na de restauratie

PLAFOND EN DAK

De kerk heeft een houten zoldering gehad, die aan de onderzijde blauw is geweest.
In de kap zijn nog restanten van deze zoldering en balklaag te vinden.
Het vloerhout was 3,5 cm dik. De balken lagen h.odi. plm. 1,20 en hadden een afmeting van plm. 23 x 28 cm. Aan de uiteinden waren geprofileerde 17e eeuwse sleutelstukken aangebracht, waarvan zich er nog twee in de kerkkap bevinden. In 1851 werden de kap en zoldering geïnspecteerd. Omschreven werd dat: ’Het zelve bestond uit beste zware oplangen rustende op beste platen en geschraagd door een uitmuntende grenen vliering of gebint
. De dakpannen waren met strodokken waterdicht gemaakt maar deze dokken konden ’door de veelvuldigen fledermuizen niet onder de pannen gehouden worden’. Hierdoor was lekkage ontstaan, ’die al vrij wat nadeel aan de zolder en zelfs aan sommige balken had terwege gebracht’ . Besloten werd ’het geheele dak nu stijl met zoogenaamde duims vuren planken te bekleden’, waarvan de kosten geraamd werden op f 550,- terwijl voor extra dakpannen en latten f 100,- begroot werd. Vervolgens werd besloten de grenen zolderbalken te vervangen door 9 stuks 4 duims ijzeren trekstangen. Ook moest een ’gestukadoort ‘verwulf aangebracht worden. Van deze uit te voeren werkzaamheden werd op 19 mei 1851 een aanbesteding gehouden, waarbij het volgende was omschreven: Het maken van een gestukadoord verwulf, het inbrengen van ijzeren balken, het verplaatsen van de ingang der kerk in het nieuwe einde, het vergroten en vernieuwen van de oude galerij in het westeinde der kerk en het maken van een portaal tot opgang na de genoemde galerij, zijnde een en ander in een bestek vervat en aangeboden’. Het tweede bestek bestond uit het maken van een houten dakbeschieting. De kerkvoogden hielden deze uitbesteding bij inschrijving en afslag. Belovende aan de laagste inschrijver van het eerste bestek vijf gulden en die van het tweede bestek twee gulden vijftig cents’ .
De laagste som van het eerste bestek was f 1845,- en van het eerste bestek f 780,- .
Hierna gingen de kerkvoogden bij afslag het werk aanbieden. Het werk werd gegund aan Jochem Pieters van de Laan, timmerman-baas te Oude Pekela, die de werkzaamheden genoemd in het eerste bestek zou uitvoeren voor f 1790,– en die van het tweede bestek
voor f 770,-. De benodigde gelden voor al deze verbouwingen aan in- en exterieur werden verkregen door het uitgeven van aandelen (totaal f 3200,-) Elk aandeel was f 200,- .
Men kon ook een half of een kwart aandeel kopen, de rente was 4% ’s jaars.

UURWERK EN LUIDKLOK

In 1698 werd door de stad Groningen in de kerktoren een uurwerk geplaatst.
De ’quitantie’ betreffende de aankoop van een reeds bestaand uurwerk voor
Oude Pekela is bewaard gebleven. Hieruit bleek dat Stadsbouwmeester’ Mattias Kruijff
een orlogie (uurwerk) soo gebruqkt is geweest in de toren tot Baffelt (Baflo) heeft aangekocht van de heer Jargers ’en dat voor de somma van drie en sestigh guldens’.
Dit is hetzelfde uurwerk, dat nu nog in de toren aanwezig is. Volgens de uurwerk –
kommissie van de Stichting Oude Groninger Kerken is het een uurwerk met laatgotische karaktertrekken en is het te dateren omstreeks 1580.
Het uurwerk bestaat uit een gaand- en een slagwerk. Het gangsysteem was oorspronkelijk een waag, die later is vervangen door een lepelspil. In de stijlen zijn de moeten van het vroegere gangsysteem nog zichtbaar. Het frame doet in sterke mate denken aan de uurwerken in de kerken van Tinallinge (1545) en Losdorp (eind 16e eeuw).
De vier hoekstijlen zijn vierkant, in het midden zijn ze tot een achtkantige vorm uitgesmeed. De beëindiging ervan is een eenvoudige knop. De houder voor de lepelspil eindigt in een vleugelachtig smeedwerk, net als bij de genoemde uurwerken te
Tinallinge en Losdorp. Een bijzonderheid is de palling van de beide grondraderen,
die i.p.v. op de spaken op de assen werkt. Het uurwerk is door de fa. Koek te Midwolda (Old) gerestaureerd en van een elektrisch opwindmechanisme voorzien.
Eveneens werd in 1698 een luidklokje in de toren opgehangen. Dit is mogelijk hetzelfde klokje, dat in 1828 nog in de toren hing. Een plaatselijke onderwijzer maakte toen namelijk de volgende aantekeningen:
Opschrift van de klok: Anno DNI – MCCC-LXXXVI (1486)
Sancta Anna bin ich gheheeten
gude lude leten mi gheten.

Er op afgebeeld was de H. Nicolaas (beschermheilige van handelaars, zeevaarders en
marskramers), versierd met een bisschoppelijke mijter. Om zijn hoofd was halvemaansgewijze geschreven ’St. Nicolaas’ . Verder was Maria met het kind afgebeeld.
Om haar hoofd stond ’Ave Maria’. De klok was in Leek gevonden. Zij was volgens de onderwijzer te klein voor de toren van het nabij gelegen Midwolde. Omstreeks 1840 is dit klokje vermoedelijk gescheurd, wat blijkt uit de yolgende verhandeling: ’Burgemeester en Wethouders der stad Groningen. Gezien een memoire van de Rentmeester der venen, gedagtekent 11 dezer daarbij te kennen gevend, dat de luid en slagklok welke zich in de toren van Oude Pekela bevint voor korten tijd is gescheurt en dien ten gevolge zal moeten hergoten worden’. Na gehouden ’deliberatie’ kreeg de rentmeester der stadsvenen opdracht om bij klokgieter A.H. van Bergen te Midwolda de gescheurde klok te laten omgieten tot een nieuwe klok. Deze klok moest in de toren worden geplaatst, ter hoogte van de nok van het kerkdak. De luidklok had het opschrift:
‘A.H. van Bergen en Zoon me fecerunt te Midwolde, provincie Groningen, anno 1840’.
De doorsnede aan de onderkant was 83 cm, de hoogte was 70 cm. Op de voorzijde stond het wapen van de stad Groningen. De klok werd in de tweede wereldoorlog door de Duitsers geroofd. In 1947 werd door de fa. van Bergen te Heiligerlee een nieuwe klok gegoten, die het opschrift heeft: ’Aangeboden door de leden der Ned. Herv. Kerk

te Oude Pekela in het jaar 1947 ter vervanging van de door de Duitsers weggehaalde
klok tijdens de oorlog van 1940-1945’.

luidklokje
Luidklokje in de toren

GRAVEN IN EN OM DE KERK

In enkele gevallen kon men vroeger (tot 1829) in de kerk begraven worden.
Meestal is de ruimte in de kerk beperkt, zodat alleen aanzienlijken zich een dergelijke ter aarde bestelling financieel konden veroorloven. In 1740 werden door de stad Groningen de volgende regels opgesteld:
– In de kerk mochten zonder toestemming van de stad geen doden begraven worden,
met uitzondering van de predikant of leden van zijn gezin. Bij toestemming moest
voor een begraving 50 gulden ten behoeve van de armen betaald worden.
– In de kerk moest een graf minimaal drie voet (plm. 1 meter) uit de muur blijven.
Het moest 5 voet diep; 6% voet lang en 3% voet breed zijn. ’ Alles in ordentelijke
rechte rooilijnen.’.
– Het graf moest weer met zand toegedekt en met stenen belegd worden.
– Bij de begraving onder banken of stoelen (toen kennelijk ook in de kerk aanwezig)
moest alles weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht worden op straffe van
3 gulden ten behoeve van de armen.
– Op het kerkhof moest men eveneens 5 voet diep begraven worden en moest men
4 voet uit de kerkmuur blijven.

De kluftmeester moest hierop toezien. Bij in gebreke blijven moest een pond breuke
(boete) betaald worden, waarvan de helft voor de kluftmeester was. Een kluftmeester was iemand, die door de stad Groningen aangesteld werd en die o.a. belast was met bemiddeling in geschillen. Bij de restauratie zijn vier zerken in de kerk aangetroffen.
Van twee zerken van plus minus 1750 zijn de opschriften onleesbaar. Eén der zerken is van de in Pekela overleden dominee Petrus Mees en zijn echtgenote, het opschrift luidt:
’Gij vraagt wien dekt deez dubble zerk Een kundig leraar grijs in ’t werk Aan Pekal A’s gemeente. En warsch van alle weidschen lof Rust hier totdat weer uit dit stof, Verrijze zijn gebeente. Zijn echtgenoot ligt aan zijn zij, In haren Heer gestorven.
Zij was aan armen mild en goed, Wacht met haar man om Jezus bloed.
Het heil door Hem verworven. De weleerwaarde zeergeleerde heer Petrus Mees, Predikant in de Oude Pekela, Geboren den 13e mai 1707.

Predikant geworden den 1 nov. 1733
Overleden den 8 juli 1785. Mejuffrouw AFIJN THEMMEN deszelfs huisvrouw, Geboren den 30 meert 1705, Gehuwd den 7 febr. 1734. Overleden den 5 aug. 1776’.

De verder in de kerk aanwezige zerk is van een veenmeester. Het opschrift luidt:
’Anno 1720 den 12 seb. in Christelijck in den Heere ontslapen de eersame ELTYE JACOBS in zijn leven veenmeester in de Pekel A. Zijn ouderdom van 64 jaren en 3 maant
verwagtende met al geloovige en zaal(ige) opstandige door Christum Jesum’.

Onder de zerk staat het volgende rijmpje:
Hyr leit en rust nu in dit graf De (die) raedt en troost en droeven gaf.
Dat niemant schijn an hem gedenkt.
Of wenst hem toe dat Godt hem schenkt.
De vreught daar hij zijn cinderen al met croonen en beschenken sal’.

Twee zerken (onleesbaar) zijn als drempels gebruikt en wel voor de westelijke toegangsdeur en voor de toegang naar de noordelijke portaal. Bij dit portaal liggen nog  twee 18e eeuwse zerken met onleesbare opschriften terwijl aan de zuidzijde van
het portaal de tot nu toe oudste aangetroffen zerk ligt. Het opschrift luidt:

’Anno 1717 den 1 september is de deughtsame ANNA EEDES
huisvrouw van REYNDT DEKGKS de RUITER. Christelijke in
de Heere ontslapen. Haares ouderdoms 45 jaaren verwaachtende
een salige opeerstandige door Jesum Christum onzer Heeren amen’.

Onder aan het zerk stond ook een rijmpje:

’Wie Jesum Christum reght bekent
Heeft alle haar tijt wel angewent
Want Ghristus is mijn leven
En het sterven is mijn gewin’.

De buiten aanwezige oude zerken zijn mogelijk bij het aanbrengen van de houten vloer in het midden van de vorige eeuw uit de kerk verwijderd. In de kerk zijn twee gedenkstenen aangebracht. De oudste zit achter het orgel verscholen en houdt de herinnering levend aan de verbouwing van 1783. Op de steen wordt het volgende vermeld:

’Ter gedagtenis van de vergrootinghe deser kerke onder
het bewind van burgemeester L. Trip en raadsheren W.H. Loman
I.D. Quintus en B.D. van Idsinga in het rentmeesterschap
van A.S. Werumeus, volgens raadsbesluit van den
6-den van wiedemaand (juni) des jaars 1783 door den bouwmr. G. Kuyper.

Verder is op de steen een zesregelig vers van L. Trip de burgemeester der stad
Groningen opgenomen nJ.:

Stads dochter Pekel A door ’s hemels vasten zegen
Der vaderen hoope ontgroeid, Viert ’t eeuwfeest van Uw kerk.
Gods wenk vergroot haar vak, de stad vereert U het werk
Kus moederlief de hand, waaruit gij ’t hebt verkregen
En offer Gode Uw hart, ten cijns van ’Heiligdom
Uw volkrijk nakroost zie naar grooter tempel om’.

De beeldspraak moeder- dochter is ontleend aan het oude kerspelzegel van Oude Pekela. In 1607 heeft de stad Groningen aan de predikanten van het Oldambt en Westerwolde het zegelrecht geschonken. De dominees mochten verschillende akten van verkopingen en wilsbeschikkingen aan de onderzijde van de akten voorzien van een zegel. De afdruk van het Pekelder zegel vertoont een vrouw, voorstellende de stad Groningen, die een meisje, Pekela, aan de hand geleidt. Aan haar linkerarm hangt het stadswapen, terwijl op de opgeheven hand een vogel geplaatst is. Om deze figuren leest men:

’S.V.D. OUDE PEKELA (segel van de Oude Pekela) en verder GRONINGAE
CURA’ (Groningen zorgt ervoor).

Het huidige wapen van Oude Pekela is in 1852 aangenomen. De tweede gedenksteen is tegenover de preekstoel in de noordwand aangebracht. Hierop staat te lezen:

’ln zoo kleen een getaale ook van riddermaatighe
oft eedelboortighe mannen als men bij ons vindt,
staat des te min de faam der andre te verwaarlozen.
Hooft.

Het dankbaar Pekela aan de nagedachtenis van Hendrik Wester, een voorbeeld van reine Godsvrucht, nederige deugd en uitgelezene bekwaamheden. Gering van afkomst, was hij groot in verdiensten als grondlegger van het verbeterd onderwijs hier ter plaats, voorheen onderwijzer, naderhand opziener der scholen, en vereerd met het broederschap van de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Overleden te Oude Pekela den 19 febr. MDCCCXXI (1821).

Hendrik Wester is in 1752 te Garmerwolde geboren en onderwijzer geweest te
Pekela van 1784 – 1801. Daarna werd hij schoolopziener. Als schoolhervormer en
schrijver van schoolboekjes, heeft hij grote naam gemaakt.

munt
S.V.D’ Oude Pekela – Groning AE. Cura
grafzerk01
Een grafzerk uit 1720 van de in de kerk begraven veenmeester ELTYE JACOBS.
grafzerk02
Een grafzerk uit 1720 van de in de kerk begraven veenmeester ELTYE JACOBS.

RESTAURATIE 1975 -1976.

Kerk en toren zijn de laatste jaren sterk in kwaliteit teruggelopen. Vooral de torenspits verkeerde in bouwvallige staat. De houten vloeren in de kerk waren verzakt en plaatselijk vergaan. Op 28 april 1975 werd door het ministerie van C.R.M. per brief aan de kerkvoogdij van Oude Pekela meegedeeld: ’dat voor de restauratie thans ter beschikking staat een te verwerken subsidiabel bedrag van f 497.647,– .
De restauratie werd aangevangen op 1 augustus 1975 onder leiding van architectenbureau Ir. P.B. Offringa te Groningen, terwijl als aannemer bouwbedrijf Koning te Stadskanaal werd ingeschakeld.

RESTAURATIE VAN DE KERK

Begonnen werd met het herstel aan het kerkdak. De in 1851 aangebrachte dakbeschieting was geheel vergaan. De daksporen en het bintwerk verkeerden daarentegen nog in goede staat. Na herstel hiervan werd op een horizontaal regelwerk een nieuwe beschieting gespijkerd. Voor bescherming tegen stuifsneeuw en zware regenval werd over de beschieting een ventilerende plasticfolie aangebracht. De blauw geglazuurde oude dakpannen werden herlegd. Als afdekking van hoekkepers en nok waren recentelijk nieuwe vorstpannen aangebracht. Op oude foto’s was zichtbaar dat op de nok en kepers lood had gezeten. Daar een afdekking van lood beter past bij de oude pandekking dan nieuwe glimmende vorsten werd besloten, opnieuw lood toe te passen. Het gebouw had gietijzeren goten, die alleen het water van de dakpannen opvingen. Om ook het water van het dakbeschot op te kunnen vangen, werd besloten bredere houten goten aan te brengen met een bekleding van koper. De profilering aan de neuslijst is afgeleid van de profililering van de ijzeren goten. Het exterieur van het kerkgebouw verkeerde in goede staat. Plaatselijk werden enige reparaties verricht. Aan het interieur van de kerk werden grondige herstelwerkzaamheden verricht. Het op riet gestukadoorde plafond werd met koperen schroeven aan de rachels onder het stucwerk opnieuw goed bevestigd. Het stukadoorwerk op de wanden moest plaatselijk verwijderd en bijgewerkt worden. Het meubilair en de houten vloeren werden verwijderd, omdat herstelling ter plaatse niet mogelijk bleek. De kerkvoogdij voelde weinig voor handhaving van het bestaande meubilair, omdat de banken een erg ongemakkelijke zithouding hadden en omdat men het kerkgebouw voor meer doeleinden wilde gebruiken. De voorkeur ging uit naar stoelen, omdat men die naar behoeven kan verwijderen en plaatsen.
Munumentenzorg en de architekt voelden niet veel voor een ’bankloze kerk’.
Na uitvoerig overleg kwam men tot een compromis waarbij een gedeelte van de banken gehandhaafd bleef. De banken rond de kansel werden vervangen door 200 stoelen.
Een aantal 17e eeuwse banken waren helaas dusdanig vergaan, dat restauratie niet meer mogelijk bleek. De nog goede onderdelen werden gebruikt voor de gehandhaafde bankenblokken. De herplaatse banken zijn alle uit de 18e en 19e eeuw.
De kansel werd iets in oostelijke richting verschoven. Op de 17e eeuwse banken werd onder de gele kleur nog een rode kleur aangetroffen. Plaatselijk waren de panelen met witte biesjes afgezet. Besloten werd de huidige kleurstelling te handhaven om niet in conflict te komen met de kleur op de orgelkas. Deze is altijd zwart geweest, passend bij een gele bankenbeschildering. In de kerk hingen geëlektrificeerde kronen.
Deze zijn door de firma Korthuis te Warffum opnieuw omgebouwd tot kaarsenkronen.
De vloerafwerking heeft een kleine wijziging ondergaan. In het middenpad werden nieuwe Wezer zandsteentegels gelegd. De grafzerken, die tijdens de restauratie werden aangetroffen, zijn ter plaatse van de kansel gelegd. Door het aanleggen van steenachtige paadjes naar de tegen de noordmuur herplaatste banken is de vroegere opstelling van de banken blijvend zichtbaar gemaakt in de vloer. De westelijke gaanderij, die vroeger bereikbaar was via een aanbouw aan de toren, is nu via een trap in de kerk toegankelijk gemaakt. Achter de lambrizering is onopvallend een convectorverwarming geplaatst.

banken
Banken die tegenover de preekstoel stonden.

RESTAURATIE VAN DE TOREN

De spits van de toren verkeerde in bedenkelijke staat. Deze werd gedemonteerd.
In de werkplaats van de aannemer werd een nieuwe spits gemaakt. Op 19 maart 1976
werd hij feestelijk herplaatst. Aan de noordzijde van de toren zat ter plaatse van de balustrade een oude wijzerplaat. Deze kon niet meer worden hersteld. Op de nieuw gemaakte wijzerplaat is dezelfde beschildering aangebracht, als die welke in 1891 werd opgezet op de aangetroffen wijzerplaat. De zuidzijde van de toren droeg een zonnewijzer uit 1832. Ook hierop zijn de oorspronkelijke kleuren teruggebracht.
Met de restauratie van kerk en toren was een bedrag van f 650.000,–gemoeid, hiervan
was f 550.000,- subsidiabel. Kerk en toren zijn op 26 oktober 1976 plechtig overgedragen aan de Kerkvoogdij der Nederlands Hervormde Gemeente te Oude Pekela.

torenspits
De spits van de toren.
dorpsschoonheid
Wedderwegwijk.

Bij de Ned. Herv. Kerk kon men vroeger dit prachtige stuk dorpsschoonheid aantreffen, het was op de hoek van de toen nog niet gedempte Wedderwegwijk. Deze huizen stonden achter de veeschuur van Izaak de Leeuw, een apart wereldje zonder auto’s en fabrieken, maar met vele herinneringen aan het verleden van de ontginningstijd….

DE ANDERE KERKEN IN ONZE DORPSGEMEENSCHAP

De Israëlieten hadden in vroegere tijden in onze kolonie meer vrijheid van beweging dan wel elders. Toch hadden ze hier soms ook wel moeilijke dagen. Enige jaren na 1700 verbood de stad het verblijf der Joden in haar gebied, dus ook hier. Maar velen, die naar Oost-Friesland uitgeweken waren, kwamen al gauw weer terug en werden oogluikend geduld. Maar die hier oorspronkelijk niet gewoond hadden, werden in ’t midden der 18e
eeuw weder uitgedreven. Men denkt, dat omstreeks 1700 hier de Israëlitsche begraafplaats reeds werd aangelegd, zodat deze een der oudste Joodse begraafplaatsen in
t noorden van ons land is, ouder zelfs dan die in Groningen. Vroeger werden dan ook Groningers in Pekela wel begraven. De Israëlieten hielden, voor de bouw van hun eerste synagoge in 1791, achter de woning van mej. Boelen naast het toenmalig gemeentehuis, hun samenkomsten ten huize van zekere Luitje Mulder.
De tegenwoordige synagoge is van ’t jaar 1884. ’t Gemeentebestuur van ’t district
O. – en Nw. Pekela deelt aangaande de kerkelijke toestand in onze kolonie in 1808 aan de drost van Winschoten mee, dat de Hervormde kerk in O. Pekela kan bevatten 650 personen, de Katholieke kerk 525 personen en de Synagoge 189 personen.
Voor wat betreft de Joodse gemeenschap- die in onze plaats toch ook ruimschoots was vertegenwoordigd- zullen we in een apart hoofdstuk in dit boek de aandacht verder gaan vestigen. Volgens ’t aardrijkskundig woordenboek van Van der Aa (1847) is het bestaan van een christelijke afgescheiden gemeente te Nw. Pekela in 1843 vergund. De eerste Gereformeerde kerk te O. Pekela werd in 1861 op ’t Nieuwdiep gebouwd. Later is deze kerk verder naar ’t centrum der gemeente verplaatst en het laatst hernieuwd in 1894 (ook later zijn er nog diverse verbouwingen geweest bij de huidige kerk die staat in de buurt van de toenmalige strokartonfabriek Erica). In 1877 ontstaat te O. Pekela de Evangelisatie Vereeniging Genootschap tot verbreiding der Waarheid, welke in 1889 overgaat in een Vrije Evangelische, aangesloten bij de Bond van Vrije Evang. gemeenten. De kerk dezer vereeniging dateert van 1877. De Evangelisatie Vereeniging in en ten bate der Nederl. Herv. Kerk is in 1906 opgericht. De leden dezer vereniging vergaderden eerst in ’t lokaal van P. Bloem, later in de winkelbehuizing van W. Dethmers, totdat ze in 1916 een nieuw gesticht kerkgebouw in gebruik konden nemen. Ook het Leger des Heils bezit hier sedert een aantal jaren tot op heden een eigen verenigingsgebouw.

Lijst van de voorgangers der verschillende kerkelijke gemeenten in Oude Pekela.

Herv. Predikanten:
1640- 1663 – J. Wirichius
1663 – 1691 – A. ten Have
1692- 1721 – W. Rustinga
1722 – 1733 – W. Uchtman
1733 – 1785 – P. Mees
1786 – 1808 – E. Meurs
1809 – 1845 – M.J. Adriani
1847- 1859 – G.W. Sannes
1859 – 1866 – B. Drijber
1866 – 1892 – Dr. A. Boon– tijdens Ds. Boon waren tweede predikanten:

1871 – 1877 H. van Veen Jr.
1877 – 1879 A. Kamp
1879 – 1881 Dr. A.L. van Hoorn
1881 – 1884 W. Beekhuis
1893 – 1895 – H.A. Redingius
1896 – 1898 – D. Buurma
1898 – 1901 – F. Tammens
1902 – Dr. H.D. Hellema
1936 – 1943 – Ds. P.J.v. Leeuwen
1943 – 1944 – G.M.B.A. Thoden v. Velzen
1944.1945 -Chr. Glas
1945 – 1950 – C.J.v. Royen
1950- 1956 -K. Mulder
1956 – 1965 – L.C. ten Bruggenkate
1965 – 1976 – J. Uitenthuis
1976 – tot heden J.A.v. Mierlo-v. Kuipers

PASTOORS:

1783 – 1802 • H. Hendriksen
1802- 1817 -P.L. Coks
1817 – 1822 – J.H. Sevenster
1823 – 1832 – H.J. Wilkens
1832 – 1840 – J.F. Hemmes
1840- 1841 -RJ.Coops
1841 – 1864 – D.A. Wreesman
1864- 1890-G.J. Volkering
1890 – 1906 – J.A. Eekman
1906- 1908 -H.J. Vinke
1908 – 1917 – V. Weenink
1917 – 1927 – J.G. Padberg
1927 – F.C. Tombrock, Hegge, Otten, Oude-Hendrikman, Bootsma (tot heden)

GEREFORMEERDE PREDIKANTEN:

1861 – 1864 – B.J. v/d Berg
1864 – 1893 – G.H. Deddens
1894 – 1900 – F.G. Petersen
1901 – 1910 – A. Roorda
1911 – 1916 – T. Rispens
1917 – 1920-S.W. Bos
1921 – 1939 -J.D. Heersink
1940 – 1946 – H. Hamming
1946 – 1950 – D.J. Modderaar
1952 – 1957 – J.H. Binnema
1960 – 1963 – J. Nieuwsma
1965 – 1970 – J. Jeuring
1973 tot heden Ds. v/d Linde

LAATSTE ISRAËLITISCHE LEERAREN: in volgorde

S.H. Hirschel
S. Bachrach
A. Goudsmid
D.v. Buuren
A. Elburg

1930 – L.K. Nieweg
na dien tot de oorlog rabbi Tonckman.
Verder was hier niets te achterhalen daar de archieven verdwenen zijn.

VOORGANGERS DER EVANGELISATIE VEREENIGING:

1906- 1911 -J. Rijks
1912 – 1914 – K. Asmus
1914 – 1919 – M. de Koningh
1920- 1924 – K. Hilverda
1924- 1962 -H.v/d Veen
1962 – 1970 de heer Stolk
1970 tot heden de heer D. Woltinghe

VOORGANGERS VRIJE EVANG. GEMEENTE:

1877 – 1882 -G.B.Hondius
1882- 1884-C.B. Hoekstra
1884- 1886 -H. Linthout
1886 – 1889 -J.Voogt
1889 – 1900 – S. Douma
1901 – 1912-H. Stavenga

2 jaar vacant.

1914- 1917-P. Maris
1918 – 1923 -M.v.d. Vis
1924 – 1926 – Waardenburg
1926- 1928 -D.W. Veldkamp
1928 – 1929 – A. Corstanje
1932 – 1938 – P. de Boer (hulpprediker)
1938 – 1946 – T.H. Penninga
1946 – 1949-M.v/d Vis
1950 – 1959 – M.F. Dekkers (hulpprediker)
1960- 1965 -J.I.v. Wijk
1965 – 1970-J.H.Karelse
1971 – 1973 – J. Schotanus
1974 tot heden L. v/d Molen

kerkkoor
Het kerkkoor. In het midden de dirigent de Heer Langeraap en voorzitter H. Vrieze, secr. Mevr. Winckler en penn. G. Brunink Sr. Met ’hoge hoed’ predikant Dr. H.D. Hellema.

ELTJE JACOB ELTJENS

Een van de oudste geslachten, in Pekela woonachtig, is familie Eltjens. Aan een vertegenwoordiger van dit bekend geslacht zij dit hoofdstuk gewijd aan E.J. Eltjens,
die van 1732 tot 1818 leefde, zoon van Jacob Eltjens en Frouwe Doedens, gehuwd
met Helena Huisinga. Als stadsveenmeester, in 1765 aangesteld als opvolger van zijn vader, heeft Eltjens in onze kolonie grooten invloed uitgeoefend. In belangrijke aangelegenheden,die Pekela betroffen, won men dikwijls zijn advies in. Zoo werd in 1768 zijn oordeel gevraagd over
t aftappen van t Hoetmansmeer in Boven Pekela en in het hierop door hem uitgebracht rapport deelde hij mee, op welke wijze de droogmaking zijns inziens het best kon geschieden. Eens op t Westerleesche veen op de jacht zijnde, ontmoette hij een wolf, die blijkbaar op een andere kennismaking met onzen jager niet
gesteld was, want Isegrim maakte dat hij uit de voeten kwam. Een nagezonden kogel trof geen doel. Eltjens stond bij zijn plaatsgenooten in hoog aanzien; zijn eerlijk en rondborstig karakter hadden hem talrijke vrienden bezorgd. Als vele van zijn tijdsgenooten was hij een godsvruchtig man, die trouw zijn kerkelijke plichten waarnam. En toen hij op hoogen ouderdom was gestorven, gaf Hendrik Wester op zijn wijze het gevoelen weer, dat de Pekelder gemeenschap bezielde bij ’t verscheiden van dien braven burger.
Van Wester
s hand verscheen toen bij Oomkens te Groningen:

Nagedachtenis van den Heer

ELTJE JACOB ELTJENS
IN LEVEN STADS EERSTEN VEENMEESTER, INGENIEUR EN OUD
OUDERLING DER HERV. KERKGEMEENTE IN DE OUDE-PEKELA.

Geen stevige eik,hoe vast geworteld in den grond,
Die ooit het knagen van den tand des tijds weerstond,
Zoo kan geen sterv’ling ook de macht des doods ontwijken;
Zoo blijft een kerkhof als bezaaid alom met lijken;
Zoo maaide onlangs de zeis des doods ook Eltjens af,
En liet zijn stoflijk deel ten prooi van ’t sombre graf.

Beween hem, nageslacht doch matig ook uw treuren;
Des vromen dood geeft stof het hart weer op te beuren;
Gelijk een rijpe garv’, geoogst ter goeder uur,
Voor Najaarsvlagen wordt beveiligd in de schuur,
Zoo werd hij, afgeleefd, ook thans bij God geborgen
In ongestoorde rust, bevrijd van moeite en zorgen.

Denk, hoe hij Jezus’ leer met al zijn hart beleed;
Hoe nauwgezet hij zich van zijn verplichting kweet,
En door het waar geloof, met stille deugd verbonden,
Genade zocht bij God, op echte bijbelgronden:
Zijn oog gevestigd hield op ’t offer van Gods Zoon,
Zijn toevlucht nam door Hem tot Gods genadetroon.

Herinnert u den man, die nooit zich van zijn lippen
Een onbezonnen klacht in onspoed liet ontglippen;
Die, effen van gemoed, tevreden met zijn lot,
Zijn hart zelfs onder ’t leed nog dankbaar hief tot God
Wiens zielsrust, ongeschokt, nog kenlijk is gebleken
Wanneer zijn leemen hut reeds bijna was bezweken.

Oprecht gelijk een duif, zoo needrig als een kind
Was hij van ieder, die hen kende, alom bemind.
Hoe onberispelijk, neen, voorbeeldig was zijn leven,
Het wel te doen zijn lust, Gods wil te doen zijn streven
Zijn ongeveinsde deugd verwekte alom ontzag.
Lichtzinnigen, gevoelt wat Godsdienst al vermag.

Hoe zalig is hun lot, die in den Heere sterven,
Al moeten zij, wat hun hier dierbaar was, nu derven,
Verlost van ’t zeedlijk kwaad, bevrijd van moeite en kruis
Heeft Jezus plaats bereid voor hen in ’s Vaders huis;
Ook volgen hen weldra de vruchten van hun pogen,
Hier welgevallig in des Vaders gunstrijke oogen;
Ja, ’t goede zaad, door hen hier tot Gods eer gezaaid,
Wordt, welgerijpt, hierna met vroolijkheid gemaaid.

Gelukkig ieder, die geen dood behoeft te schroomen,
O, letten wij toch op het einde van den vromen,
Komt, volgen wij zijn spoor, en eenmaal wordt ons lot
Aan dat van hem gelijk: de zaligheid bij God.

familie_eltjens_boerderij
Familie eltjens boerderij
boswijkdraai
Bij de Boswijkdraai.
waarheidsbrug
Bij de Waarheidsbrug.
polak
De winkel van Moos Polak.

SCHEEPVAART

De verlenging van ’t Pekelderdiep naar ’t Westen hield gelijken tred met den voortgang van de veenexploitatie. In ’t begin van de 18e eeuw, toen de scheiding tusschen de beide karspelen Beneden en Boven Pekela tot stand kwam, had men het kanaal reeds verder dan de toen gestichte Hervormde kerk doorgetrokken. In 1717 bouwde men het bovenste verlaat, nadat het vaarwater over een afstand van een 40 plaatsen breedte opnieuw was verbeterd; omstreeks 1760 was het diep tot de zuiderkolonie reeds bevaarbaar.
In 1765 begon Groningen bij Bareveld met de graving van ’t Stadskanaal.

Het heeft betrekkelijk lang geduurd voor deze vaart met het Pekelderdiep verbinding kreeg; eerst in 1877 werd de zoogenaamde dam over een afstand van 2 km. doorgegraven; bij deze gelegenheid werd ook de koppelsluis gebouwd. Het benedenste verlaat, oorspronkelijk gelegen onmiddellijk naast de Wedderklapbrug, verplaatste men in 1725 een weinig verder naar ’t oosten en werd in verband met de steeds grooter in de
vaart komende schepen tevens verwijd; doch ’t zou spoedig blijken, dat deze verruiming van weinig beteekenis was, daar vele groote tjalken en smakken, van buiten komend, voor deze sluis bleven liggen, om de ladingen turf in te nemen, die men per praam, per bok of per tas aanvoerde. In enkele drukke tijden van ’t jaar lag het beneden dit verlaat vol van groote schepen, om hun beurt voor een lading af te wachten.
Volgens de condities, waaronder Groningen het bovenste verlaat verpachtte,
zou 4 stuiver sluisgeld geheven worden van een met turf geladen schuit; een vlotpraam,
waarvoor niet apart geschut behoeft te worden, betaalt bij de doorvaart niets.
In 1747 is pachter, of zooals het in een officieel stuk heet, trekker geworden
Pauwel Hindriks voor 300 gld. In 1742 is het tarief volgens stadsbesluit bepaald voor een
tjalckschuite het benedenste verlaat doorvarend op 1 gld, 10 st, een snabbeschuite op
1 gld, 5 st. een geboeyde tasche op 1 gld, een ongeboeyde tasche op 15 st,een vriesche schuite op 15 st, en een praam op 10 st. Veenmeester Eltjens heeft van 1 juni 1746 tot uit. mei ’47 de opbrengst aan sluisgeld bij ’t benedenste verlaat gecontroleerd, en deelt mee, dat de ontvangst over de 12 maanden heeft bedragen totaal 1640 gld, 15 st, de uitgaaf 196 gld, 12 st, zoodat de zuivere opbrengst bedroeg 1453 gld, 3 st. Uit deze bedragen blijkt ten duidelijkste, hoe uitgebreid in de 18e eeuw hier de turfvaart was; het aantal van 2500 schepen, dat deze sluis per jaar passeerde, is zeker niet te ruim geraamd. De verbinding met Groningen dateert al van de eerste jaren van de ontginning onzer kolonie; immers ’t Winschoterdiep was in 1635 gegraven. Om dienzelfden tijd werd de Rensel aanmerkelijk verbeterd. De met turf geladen schepen vertrokken voor een groot gedeelte door de in 1707 gebouwde Statenzijl over den Dollard naar Emden, om daar te lossen of strekten hun tocht verder uit langs de noordwestelijke kust van Duitschland naar de een of andere groote haven. Deze reizen langs de kust ontwikkelden zich tot zeevaart; onze schippers begonnen ten laatste de vaart op Engeland en de Oostzee.

En met de vaart wijzigde zich ook de lading; wat de hoogste vracht gaf, werd natuurlijk vervoerd. De behoefte naar meer zeewaardige schepen werd toen steeds meer gevoeld. Berend Stoffers was de eerste Pekelder kapitein, die naar Petersburg voer; deez belangrijke gebeurtenis, die in 1780 voorviel, werd hier druk besproken. Gelijk reeds is opgemerkt, verrichten de predikanten van O. en Nw. Pekela vroeger notariswerk; ze maakten dus acten op, zegelden die en schreven ze in een zoogenaamd protocol in.
De verschillende protocollen van de predikanten hebben een plaats bekomen in ’t Rijksarchief te Groningen; ze bevatten ook veel zoogenaamde koopbrieven van schepen, voor ’t jaar 1800 betreft het kleine vaartuigen als pramen, maar ook groote inzonderheid onder den naam van snabbeschuiten, tjalken of smakschepen, alle van hier bestaande werven van stapel geloopen. Enkele jaren vóór 1800 begon men in Pekela met den bouw van grooter zeeschepen, tweemasters, de koffen, sterke rondgebouwde vaartuigen met een groote mast met raas en bezaansmast. We schrijven in ’t kort een der vele koopbrieven af, uit het protocol van 1798.

LJ. de Jonge, Mr. Scheepstimmerman, verkoopt aan Lammert P. Piebes en Suzanna Hendriks, Ehelieden en aan schipper Pieter Wessels Onstwedder en Geertje Swiers Ehelieden een kofschipshol ’De Goede Hoop’, frisch van de bijl, voor 6980 gld.

In verband met den toestand van de overdekte Statenzijl, moet het vaartuig eerst naar buiten gebracht worden, om daar van masten en tuigage voorzien te worden.
Aan touwwerk werd geleverd voor de som van 2297 gld. 15 st., terwijl de rekening van den blokmaker bedroeg 700 gld, en die van den smid H.J. Wortelboer 1040 gld.
16 st. en die van den zeilmaker P.R. Brons 1360 gld 10 st.
Dat de eenmasters ook vrij groote schepen waren, valt uit den prijs wel af te leiden;
immers een der protocollen vermeldt, dat in datzelfde jaar 1798 voor een smakschipshol, frisch van de bijl, de som van 4750 gld. betaald werd en voor een ander dergelijk schip, zooals het van de werf kwam, het bedrag van 6000 gld.
Het heet, dat Lammert Pijks alhier de eerste Pekelder kof bouwde en wel in 1792,
bestemd voor kapitein J. Mulder, en B.P. de Weerd in 1801 het eerste piekschip.
De schoeners komen eerst later in de vaart; het eerste schoenerschip liep af van de
werf van H.K. de Wijk, in 1749, en wel het schip ’Eefke Marie’ voor kapitein R.S.
Pinksterboer. Met de scheepvaart ontstonden tal van bedrijven: werven, smederijen, blok- en mastmakerijen, touwslagerijen en zeilmakerijen. Vele neringdoenden, als winkeliers en manufacturiers, profiteerden van de welvaart van onzen schippersstand.
In 1795 vinden we melding gemaakt van 13 werven in onze kolonie, ’t Gemeentebestuur deelt in een zijner missives aan den drost van Winschoten mee, dat in 1810 in geheel Pekela aanwezig zijn 16 scheepstimmerwerven, waarop toen wegens algemeene malaise totaal maar 16 knechten werkzaam zijn, en verder één zeilmakerij met 2 knechten, ’t Aantal hier gedomicileerde kapiteins bedraagt 131, waarvan de meeste afwezig zijn; ’t aantal kleine kustvaarders 42 en dat der binnenschippers 25. ’t Aantal hier thuis behoorende zeeschepen bedraagt 60. Uit deze offïcieele gegevens valt wel op te maken van welk een groote beteekenis de scheepvaart voor onze kolonie moet geweest zijn bij ’t begin van den Franschen tijd. In ’t woordenboek van Van der Aa van 1847 lezen we, dat om dien tijd in geheel Pekela aangetroffen worden 13 werven, die schepen van 100 tot 200 last afleveren; ’t aantal hier behoorende koffen,smakken en tjalken bedroeg toen 90.
In ’t verslag der gemeente O. Pekela van 1851 is sprake van 10 hellingen, waarop in dat jaar 11 zeeschepen gebouwd zijn. Nog in 1863 spreekt men van een vrij bloeiende zeevaart; in beide Pekela’s bestaan dan 60 reederijen met totaal 160 schepen. Om dezen tijd en in de hierop eerstvolgende jaren bevoeren Pekelder kapiteins alle zeëen der wereld; ondanks het moeilijke en gevaarvolle leven van de zeelieden waren de verdiensten maar gering; zoo genoot een kapitein omstr. 1860 een jaarlijksche bijdrage van ruim 600 gld., de gage van den stuurman bedroeg per maand 35 gld. van elk der beide matrozen 28 gld., van den lichtmatroos 20 gld., van den tweeden lichtmatroos 12 gld, en van den kok 32 gld. In 1892 is ’t aantal werven zeer geslonken; in Nw. Pekela treft men nog 1 aan en in Oude Pekela nog een zeven-tal. De tijd van Napoleon was zeer ongunstig voor onze scheepvaart; kwam er in die dagen eens eenige opluchting, onze schippers waagden zich terstond weer op zee. Zoo deed B. Pothuis in 1802 een reis naar Frankrijk en verraste zijn familie bij zijn thuiskomst op een paraplu, in ’t buitenland gekocht. Zoo deed de eerste regenscherm haar entrée in Pekela. De huisgenooten van Pothuis durfden zich met het vreemde gevaarte niet in ’t publiek vertoonen, maar de dochters van advocaat Bruins leenden het dikwijls en pareerden er mee bij den weg; zooals vanzelf spreekt, hadden ze dan veel bekijks.
In den Franschen tijd stelden de Pekelder schippers zich om de zoete winsten van den smokkelhandel aan groote gevaren bloot: vele schepen voeren onder vreemden vlag en wisten zoo de Engelsche marine te verschalken. Bij aanhouding in zee viel er op de scheepspapieren menig keer aanmerking te maken en verbeurdverklaring was dan ’t gevolg. Bij wintertijd waren onze zeelieden, behoudens enkele uitzonderingen, geregeld
thuis en wisten zich het verblijf alhier dan zoo gezellig mogelijk te maken.
In 1767 vereenigden de schippers van Beneden en Boven Pekela zich tot een sociëteit.
De zeemanscolleges, te Nw-Pekela bestond de Voorzorg, te O. Pekela De Trouw, leverden de leden menige amicale samenkomst. Aan deze colleges was een fonds verbonden ter ondersteuning van weduwen en oude behoeftige zeelui, terwijl jongelieden geholpen werden bij hun uitrusting naar zee. Het zeemansleven wordt dikwijls met vele gevaren bedreigd. Menig Pekelder gezin heeft in den loop der tijden het verlies van dierbare verwanten te betreuren gehad. Hoe vaak gebeurde het niet, dat bij de een of andere ramp op zee, de zeeman groote stoffelijke schade leed. Het Oude Pekelder compact ontstaan in 1712, en opgeheven in 1838, was een onderlinge verzekering; alleen bij totaal verlies van ’t vaartuig, hetzij in volle zee of bij stranding, keerde het uit.
Ieder lid was verplicht assurantie te nemen van niet minder dan 1000 gld. In tijden, dat de kas ruim voorzien was, besloot men tot extra uitkeringen; het voordeeligste jaar was 1816, toen ieder van de 25 leden 250 gld ontving. Het lot van den zeeman  hangt van vele omstandigheden af; het is wel gebeurd, dat een varensgezel, dien men voor verongelukt hield, op een goeden dag in blakende gezondheid weer kwam opdagen. Zoo verscheen opeens weer voor een 40 tal jaren te O. Pekela een matroos na een afwezigheid van 20 jaar, zonder dat hij in al dien tijd iets van zich had laten hooren. Bij zijn terugkomst werd de zwerver door zijn vrouw met open armen ontvangen. Enkele jaren na den Franschen tijd verloor kapt. K.A. de Groot, te Nw. Pekela zijn schip in de Noordzee.

Een deel der bemanning werd gered, een drietal opvarenden, waaronder de kapitein, zouden bij dit ongeluk omgekomen zijn. Later kwam uit Amerika het bericht van De Groot, dat hij met de beide anderen door een Amerikaansch vaartuig uit de golven was opgepikt. Wat een blijdschap en verrassing bij de betrokken families, die in zulk een pijnlijke onzekerheid verkeerden.

schip
Schip

kuiper
Scheepshelling ’Kuiper’ op de plaats waar nu de strokartonfabriek ’Britannia staat.

KAPITEIN G.B. KOLK

In ’t voorgaand hoofdstuk herinnerden we er aan, dat het zeemansleven zoo wisselvallig en vaak zoo gevaarlijk is. Als de herfst veel ruw weer bracht en de stormwind langs de kusten joeg, zat menig Pekelder gezin in angst en dacht aan zijn verwanten, die op zee met de elementen te worstelen hadden. Wie weet, hoeveel van Pekela’s ingezetenen hun graf in de golven gevonden hebben. We mogen gerust aannemen, dat ook hier gelijk elders, menig kloek zeeman thuishoorde, die onder de helden van de oceaan een eereplaats inneemt. Zulk een zeeman was de kapitein, wiens naam boven dit hoofdstuk staat. Den 26 Nov. 1807 hield Pekela’s Nut een buitengewone vergadering bij kastelein Middel. Op verzoek van zijn hoofdbestuur te Amsterdam zou een gouden medaille met loffelijk getuigschrift uitgereikt worden aan Kap. G.B. Kolk. Den 27 Febr. van 1806 was het zeer stormachtig weer. Bij het eilandje Juust aan de Oostfriesche kust lagen twee visschersvaartuigen voor anker. Beide scheepjes sloegen los en dreven de Eems op.
Met klein zeil op trachtte men de haven van Delfzijl te bereiken, doch men werd in zijn verwachting teleurgesteld. De schepen dreven de haven voorbij en liepen toen groot gevaar tegen de steenglooing van den dijk verpletterd te worden.
Een kleine dreg werd uitgeworpen en daarna seinde men om hulp. Aan den kant hadden vele toeschouwers zich verzameld. Doch wie kon redding bieden? Acht mensenlevens stonden op het spel; alleen spoedige hulp zou ze kunnen redden.
En kapitein Kolk, die zich onder de toeschouwers bevond, nam een kloek besluit.
Hij weet een 4 tal van zijn matrozen te bewegen met hem een poging tot redding te wagen. Men springt in de boot, en met reuzenkrachten roeit men tegen de wilde zee
ën in.
Zal men den strijd winnen? Men twijfelt aan den wal en men houdt zijn hart vast, als het schijnt, dat de boot tusschen de woeste golven in de diepte verzinkt.
Eindelijk bereikt men een der Vaartuigen. Doch helaas, aan boord van deze schuit ontbreekt het noodige touw, om een verbinding met de boot tot stand te brengen.
En Kolk keert terug om een tros te halen. Andermaal onderneemt hij den onzekeren tocht. En gelukkig, hij weet het visschersvaartuig behouden binnen te brengen. Ook het andere scheepje landt op dezelfde wijze in veilige haven aan. Eere aan de vijf dapperen, die hun eigen leven waagden, omdat van anderen te redden. Op plechtige wijze zal Kolk nu op dien 26 Nov. gehuldigd worden. Om 3 uur in den namiddag vertrokken de nutsleden uit hun vergaderlokaal naar de Herv. Kerk, het nutsbestuur met Kolk in hun midden voorop. In het bedehuis plaatste voorzitter, de bekende schoolopziener Wester, zich voor de lessenaar. Vele andere ingezetenen waren mede opgekomen, om deze plechtigheid mee bij te wonen. Een zangkoor onder leiding van meester B. van Dijk, liet zich eerst hooren. Gezongen werden de verzen 12 en 13 van Ps. 107:

Zij,die de zee bevaren
Met schepen, rijk bevracht,
Zien op de groote baren
Gods wijsheid, gunst en macht;
Daar leeren zij de daan
Des Heeren klaar bemerken,
En in de diepe paan
Zijn groote wonderwerken.
Hij wekt met slechts te spreken
Een stormwind voor hun oog;
Dan beeft het al, dan steken
De golven ’t hoofd omhoog.

Nu ziet men ’t schip de lucht,
Dan weer den afgrond naad’ren;
Hun hart geeft zucht op zucht,
Hun bloed verstijft in d’adren
Zij dansen, wagg’len vallen,
Gelijk een dronken man;
De wijsheid van hen allen,
Hoe groot, bezwijkt er van.
Doch toen zij, in ’t gebed,
Tot Israëls Heer zich wendden,
Heeft hen zijn arm gered
Uit angsten en ellenden.

Na dezen voorzang hield de voorzitter een treffende rede over het onderwerp:
’Hulpvaardige menschlievendheid’. Vol aandacht luisterde de talrijke schare, want het was Wester wel gegeven zijn gehoor te boeien. Nadat de spreker geëindigd had, zong wederom het koor, waarop de secretaris van ’t Nut, J. de Jonge, kapitein Kolk tot voor den president geleidde. En opdat een ieder in de gelegenheid was den held van den dag beter te kunnen zien, ging deze op een stoel staan. Onder zeer toepasselijke woorden bracht Wester den redder van een 8-tal schepelingen alle hulde en overhandigde hem hierbij een gouden medaille met een vereerend getuigschrift. Zeer onder den indruk van ’t oogenblik bracht Kolk dank aan ’t Nutsbestuur en inzonderheid aan den geachten voorzitter Wester.
Na de voordracht van een fraai gedicht en den slotzang van Van Dijk’s koor was deze plechtigheid afgeloopen. Naar huis ging men nog niet, maar in ’t gewoone lokaal van Middel bleef men met Kolk en de zijnen nog een paar uurtjes gezellig bijeen.

gasfabriek
De oude gasfabriek aan de gaswijk, reeds jaren verdwenen.

zuidhofswijk
Hier een foto uit het boveneind der plaats, het is de Zuidhofswijk, omstreeks 1913.
Let op het stroschip en de bolpraam in het Pekelderdiep.

losdagen
Schip Pietertje losdagen….

ENKELE AANTEKENINGEN UIT HET LOGBOEK VAN KAP. GRAS

Voor we de periode van de scheepvaart van vroeger gaan afsluiten, plaatsen we nog
enkele documenten uit de boeken van de oude zeekapiteins die hier vroeger hun
domicilie hadden. We hebben hier enkele stukken uit het logboek van kapitein Gras,
die hier heel vroeger een drukke scheepvaart beoefende op de wereld zeeën.
Deze stukken mogen in dit boek ’Uit Pekela’s Verleden’ niet ontbreken zo dachten wij.

Kapitein Gras voer vroeger met de schoener ’Helena’.

helena
Aantekeningen uit het logboek van kap. Gras
aantekeningen01
Aantekeningen uit het logboek van kap. Gras
aantekeningen02
Aantekeningen uit het logboek van kap. Gras
aantekeningen03
Aantekeningen uit het logboek van kap. Gras
aantekeningen04
Aantekeningen uit het logboek van kap. Gras

Als een zeekapitein vroeger zijn kleren kocht, dan was het bedrag wat moest worden betaald maar een ‘schijntje bij wat het nu is. Zie bijgaande notas w.o. die van een compleet kostuum, colbert, pantalon en vest, alles tesamen voor f 15,25.
De nota’s zijn van het jaar 1883 en wel van de maand mei.

nota01
De nota’s zijn van het jaar 1883
nota02
De nota’s zijn van het jaar 1883

nota03
De nota’s zijn van het jaar 1883
nota04
De nota’s zijn van het jaar 1883

koopman
Het vroegere huis van koopman R. Jansen 1913

winkel
Naast het oude gemeentehuis de winkel van Frans v/d Werff 1913.

prent
En deze oude prent is bij de Hanekampsbrug. 1912

huwelijkscontract
Dit is een gedeelte van het afschrift van een gesloten huwelijkscontract tussen
H.W. Hesseling en Grietje J. Hoitsing, gesloten op 17 oktober van het jaar 1846.

MOLENS

In Pekela is vroeger nog al liefhebberij geweest voor den bouw van molens.
In 1785 wenschte H.J. Klatter een nieuwen pelmolen te bouwen aan de noordzijde van ’t kanaal, tegenover de Herv. Kerk in Beneden Pekela. Toen het muurwerk voltooid was,
en men met den bovenbouw zou beginnen, kwam van het stadsbestuur van Groningen het bericht, de werkzaamheden te staken. Maar Klatter werd meegedeeld, dat hij tot voltooiing mocht overgaan, zoodra hij verklaarde, dat zijn grond, waarop de molen zou verrijzen, geen eigen, maar stadsgrond was. Wat moest Klatter doen?
Zich tegen de machtige stad verzetten, zou blijken vergeefsche moeite te zijn.
Daarom in vredesnaam de gevraagde verklaring maar af te geven. En zoo kon de stad de voldoening smaken haar gebied met een klein stuksken van Pekela’s bodem vergroot te hebben. In 1791 volgt J. Klatter het voorbeeld van zijn naamgenoot en doet een nieuwen roggemolen verrijzen, onmiddellijk bij den Veendijk.
Deze kan men beschouwen als den opvolger van den ouderwetschen standerdmolen,
die er schuin tegenover aan de zuidzijde van ’t kanaal moet gestaan hebben, en die
hoogstwaarschijnlijk de eerste molen in Pekela was, in 1714 door Jacob Takens gebouwd op
t gebied van Westerwolde, want de Pekelders mochten in dien tijd hun koren alleen in dit landschap laten malen, ter bevordering van de molenaars, aldaar, die jaarlijks een zekere pacht aan de stad verschuldigd waren. Gelijk we gezien hebben werd aan het verplicht malen in Westerwolde gedurende de laatste helft der 18e eeuw de hand niet meer gehouden. Het maken van een groot gebouw als een molen trekt altijd de algemeene aandacht en dit deed het vooral in den tijd, waarvan toen werd gesproken. Is men zoo ver gevorderd, dat de as en de hoofddeelen van de wieken naar boven geheschen moeten worden, dan stroomen van alle kanten vrijwillige hulpkrachten toe, om bij den zwaren arbeid een handje mee te helpen. Het verleenen van bijstand werd in den tijd van de gilden als een plicht gevoeld. Aan humor en kwinkslagen ontbrak het bij zulk een gelegenheid niet, vooral niet, als de flesch rondging om den moed er in te houden of zooals men toen zei: ’ Als de molen eens gesmeerd moest worden’.
Toen Klatter eindelijk zijn bouwwerk voltooid zag, meende men den ondernemenden eigenaar een algemeene huldebetuiging niet te moeten onthouden. En
t zou blijken, dat men ook in dien tijd, hoe alledaagsch wij het leven toen ook vonden, dat leven met een poëtisch tintje wist te kleuren. Eenige meisjes in de buurt hadden zich vereenigd en zouden Klatter een eerekroon aanbieden, een naar den smaak dier dagen met knipsels van verschillende kleuren versierd voorwerp. En om geven door vele belangstellende menschen, zongen deze zelf ook rijk-versierde kinderen een lied, dat een gelegenheidsdichter vervaardigd had.

Wel molenaar, is uw bedrijf
Voor elk tot nut en groot gerijf,
Uw molen wekt de Pekeljeugd
Dan billijk op tot gulle vreugd.
Een nieuw gebouw vereischt een kroon;
Dat is men toch van ouds gewoon.
En waarom dan uw molen niet?
Hier is er een, gelijk gij ziet.
Ontvang dit sieraad onzer hand,
Geniet Gods zegen in uw stand.
Dat uw bedrijf voorspoedig ga,
Tot bloei en groei van Pekela.

De 13e aug. 1849 was een ongeluksdag voor onze kolonie. De met riet gedekte molen
aan den Veendijk geraakte in brand. De sterke westerwind joeg een regen van vonken naar den molen tegenover de Kerk, zoodat ook van dezen molen weldra de vlammen opstegen. Ver weg vloog het vuur door de lucht en viel op de boerderij van Kiers aan den ouden Winschoterweg. En ’t duurde niet lang, of ook dit gebouw stond in lichte laaie. Door den hevigen wind viel aan blusschen van de brandende perceelen niet te denken.
Ouden van dagen hebben hunne ouders dikwijls van dat ongeluksjaar hooren vertellen.
De molen bij den Veendijk is niet herbouwd. Bij ’t middelste verlaat lieten Leendert Kok en G. Ebeling een oliemolen stichten, die in 1826 afbrandde en toen vervangen werd door een graanmolen. De oliemolen, die aan de Wedderweg gestaan heeft op het terrein van
P. Hesseling was in 1818 gebouwd door P.B. Kolk en een paar andere ingezetenen.
In 1767 gaf de stad vergunning aan eenige eigenaren voor den afvoer van turf van een driehoekig stuk veen, gelegen aan den kant van Westerlee en in de hierop betrekking hebbende stukken ’Kijlhoek’ genoemd, een wijk door den weg langs ’t hoofdkanaal door te trekken onder voorwaarde in dezen weg over de wijk een klapbrug te leggen.
Een der ondertekenaren van het verzoek is Jan Scholtens, en naar dezen persoon heeft de Scholtjenswijk zeker haar naam ontvangen.
De molen aan deze wijk is door W. Kranenborg in 1817 gebouwd.

onrust
Molen “De Onrust”

Oude Pekela beschikt momenteel nog over een molen nl. de ’Onrust’ ,
bij de Wedderklapbrug, voordien eigendom van de heer B.J. Huizing.
De vroegere molen van de fam. J.C. Vissinga, welke stond in het boveneind der plaats,
is ook door brand verwoest, en met deze brand ging ook de kapitale boerderij van de
fa. J.Z. Smid in de vlammen op. Het was ook toen een spectaculair gebeuren in Pekela.
Het onderstuk van den molen van Vissinga, later bemand door Fruitema en Wolbers staat er momenteel nog. De molen van Huizing is aangekocht door de gemeente

en staat op de lijst van monumentenzorg.

ADVERTENTIES

Nieuwsbladen bestaan nog niet zo heel lang; vooreen 150-200 jaar lazen de Pekelders nog geen couranten. Maar in het laatste gedeelte van de 18e eeuw verschijnen te Groningen, de Groninger- en de Ommelander Courant. Het duurt dan niet zoo heel lang, of genoemde bladen vinden ook hier enkele lezers. En dan worden ook weldra huwelijks- , geboorte- en doodsberichten opgenomen. Hoe die eerste advertenties er uitzien, moge uit de volgende voorbeelden blijken. In de Groninger Courant van 18 Dec. 1795 komt de volgende bekendmaking voor:

Het heeft den Almachtigen God behaagd mijn zeer geliefden
Echtgenoot Jan Hinders Wortelboer door den dood van mij weg te
rukken, met wien ik nu ruim 54 jaren in het Huwelijk hebbe geleefd;
hij had nu den ouderdom van bijna 84 jaren bereikt en overleed
zeer haastig aan de gevolgen van een vallende ziekte en was in
den tijd van 27 uren gezond en dood. Nu geve ik van dit mijn smartelijk verlies door dezen aan alle mijne bekenden en vrienden kennis.
Oude Pekela A. 11 Dec. 1795.
Geessien Geerts Wortelboer
Wedw. Jan Henders Wortelboer.

In het ander blad, de Ommelander Courant, vindt men het volgende bericht:

Het heeft den vrijmachtigen God behaagd, onzen geliefden
Vader Johannes Henderikus Angelbeek, in leven Medicijne
Practiceerende Doctor, heden avond om 11 uur het tijdige
met het eeuwige te verwisselen aan een langdurige
waterzucht en uitterende koorts, in den ouderdom van 72 jaren,
tot mij en mijn zusters grootste droefheid.
Oude Pekela A. 14 Sept. 1798.
Nanno Kranenborg
Teelke P. de Jonge

advertentie-reclame
Hier nog een heel ander advertentie i.v.m. de opening van de zaak van Jan de Boer.

DE FRANSCHE TIJD

Onder de leuze: Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap, kwamen de Franschen de Nederlanden binnen en maakten een einde aan ’t stadhouderlijk bewind.
In Febr. 1795 arriveerden 2000 man van het toegejuichte verlossingsleger infanterie en cavallerie, te Groningen. De Engelschen, die zich in Pekela’s omgeving ophielden, en alom
door hunne afpersingen schrik en ontsteltenis verwekten, werden door afdeelingen
Franschen bestookt en gedeeltelijk tot den aftocht gedwongen.

Ook een troep van de geliefde vrijheidshelden bezocht onze kolonie, waar men de vreemdelingen met blijdschap begroette. Gelijk bijna overal richtte men ook hier een vrijheidsboom op, versierd met strikken en linten, naar de overlevering meldt voor de tegenwoordige boerderij bewoond door de Heer Breemhaar. Een joelende menigte vermaakte zich geruimen tijd al springend en zingend om dit symbool van de algemeene gelijkheid. De vreemde soldaten moeten er maar haveloos uitgezien hebben; gekomen bij het benedenste verlaat, wierpen velen hun versleten hoofddeksels in de kolk en kochten
voor Fransch papiergeld nieuwe hoeden bij Waarsema. Van de eerste jaren van dit
tijdvak valt van onze kolonie weinig te vertellen: ons gemeentelijk archief bevat geen enkel stuk of document van den tijd van vóór 1808. Vóór dit jaar zal hier gelijk elders een plaatselijk bestuur geweest zijn en we vermoeden dat krachtens de Staatsregeling van 1798 H.J. Klatter, Claas Sibrants, Jan Scholtens, H.M. a Doedens, Melle W. Pot en H.K. Potjewijd zulk een bestuur vormden. Van deze ingezetenen kwam ons een schrijven onder de oogen, gericht aan de oldermannen of voorzitters van de hier bestaande verschillende gilden. Dit schrijven schijnt zijn oorsprong te danken aan art. 73 van de Staatsregeling van 1801, waarin we o.a. dit lezen: ‘Iedere stad, District of Dorp heeft zijn eigen gemeentebestuur, ingericht op zoodanigen voet, als door iedere Gemeente ter goed- of afkeuring aan het Departementaal Bestuur zal worden voorgedragen, mits gegrond zijnde op het beginsel van Volkskeuze en een geregelde afwisseling’.

Dat bericht is van den volgenden inhoud:

Geachte Medeburger

Het is op order van eenige gilden dezer gemeente, dat de ondergeteekenden U als olderman van de doodengilde verzoeken om uwe gildebroeders heden middag te 3 uur bijeen te roepen, om hun stem uit te brengen, of deze gemeente voortaan door een nieuw gemeentebestuur zal bestuurd worden, of zoals van ouds hier in gebruik is,
door Volmachten, Schutmeesters en Kluftmeesters.
En hetgeen dan door stemming in uwe gilde besloten is, hedenavond om 5 uur aan de onderteekenden schriftelijk toe te zenden, om hiervan tijdig aan het Departementaal Bestuur per requeste kennis te geven.

Actum O. Pekel A. 30 Aug. 1802.

En dan volgen de namen van het genoemd zestal burgers. Van 1808 af staat het archief der gemeente dus te onzer beschikking en wat we van den Franschen tijd verder mededeelden, hebben we gedeeltelijk daaruit geput. In dat jaar treedt een nieuw gemeentebestuur op voor geheel Pekela, of zooals het ook wel heet voor ’t District Oude- en Nieuwe Pekela.
Dit bestuur bestaat uit de volgende personen: J.T. Klatter, prs. G. Borgesius secr.,
H.M. a Doedens, H. Wester, J. Koerts en K. Dik. Tijdens de regeering van Koning Lodewijk ziet het er in Pekela zeer somber uit. Napoleons voortdurende oorlogen vragen veel manschappen. In 1809 wordt op de Nederlanders een beroep gedaan de Fransche krijgsmacht te versterken. Pekela moet 18 vrijwilligers leveren; dit wordt het begin van al de ellende, aan den toenmaligen militairen dienst verbonden.

De drost van ’t kwartier te Winschoten dringt aan op de instelling van een tweetal werfhuizen. Ons bestuur benoemt een 5-tal wervers, wien een premie van 1 dukaat is
5 gld. wordt beloofd, welk bedrag geleidelijk stijgt tot 8 duk., voor eiken persoon,
die zich voor den krijgsdienst laat opteekenen, terwijl voor de indiensttreding een
handgeld van 75 gld. in uitzicht wordt gesteld. Heel vlot verloopt de werving niet,
maar tenslotte bekomt men toch 18 vrijwilligers. Napoleon had door zijn continentaal – stelsel allen handel met Engeland verboden. De scheepvaart lag toen geheel stil, en als gevolg hiervan ook de scheepsbouw. Dat onze kolonie hieronder te lijden had, wordt ons duidelijk, als we maar denken aan haar aanzienlijken schippersstand en haar aantal scheepstimmerwerven. Doch enkele zeelui wisten door den sluikhandel op Helgoland groote winsten te behalen en zoovele goederen binnen te smokkelen, dat in onze kolonie hierdoor een drietal pakhuizen verrezen.
In 1806 was een belasting op de turf ingevoerd, waardoor de prijs van ’t dagwerk van 15 op 25 gld. rees. Van uitvoer van turf kon haast geen sprake meer zijn. Tot overmaat van ramp had de bevolking eenige nieuwe belastingen op te brengen; zooals de verponding of
grondbelasting, de belasting op deuren en vensters en een inkomstenbelasting.
Geen wonder, dat het aantal behoeftigen en bedelaars sterk toeneemt.
Er zijn ingezetenen, aldus staat in een schrijven aan den drost, die in
één voormiddag aan de deur 8, 10 of 12 stuiver aan duiten weggeven. Velen komen bij ’t gemeentebestuur schreiend hun nood klagen; dat de bedeeling groote afmetingen aanneemt, kan niet uitblijven; deze komt bijna geheel ten laste der verschillende diaconie-kassen, volgens dien tijd daarvoor bij voorkeur aangewezen.
In 1808 worden ondersteund te O. Pekela 112 Hervormden en te Nw. Pekela 124,
verder 51 Katholieken, 31 Lutherschen en 20 Israëlieten. De inkomsten der Hervormde diaconie te Oude Pekela bedragen in 1807, 2194 gld., 11 st., 4 duiten en de uitgaven,
3107 gld., 14 st., 3 d. te Nw. Pekela zijn deze bedragen resp. 4638 gld., 10 st., en 5928 gld., 18 st. In laatstgenoemde plaats is een nieuw armenhuis, waarin 52 personen zijn opgenomen. Als we verschillende bedragen bijeenvoegen over geheel Pekela, dan blijkt,
dat van kerkelijke zijde voor ondersteuning wordt ontvangen 10014 gld., en uitgegeven 12963 gld., en dat op een gezamenlijke bevolking in dien tijd, van 6670 zielen.
Waar alzoo de nood zooveel offers vraagt, blijft er voor andere doeleinden weinig over.
Onderhoud aan huizen en wegen moeten dikwijls achterwege blijven.
De weg door Beneden Pekela is in een groot gedeelte van ’t jaar één modderpoel;
in den wintertijd alleen gelaarsd doorwaadbaar. Het bestuur vraagt den drost
verbeteringen te mogen aanbrengen door ophooging met zand en een voetpad te mogen
aanleggen langs de huizen, door wit geverfde paaltjes van den weg te scheiden.
In 1810 steeg het water in ’t kanaal en de wijken buitengewoon hoog. Op vele plaatsen stond de weg bijna blank, terwijl heele streken landerijen overstroomd waren.
In den wintertijd zag men van den Veendijk tot het middelste verlaat achter de huizen langs
één groote ijsvlakte, waarop druk met schaatsen gereden werd.
In vele richtingen waren banen geveegd en hier en daar kramen opgeslagen. Gelukkig, dat
een enkele keer de hoop de gemoederen weer wat opbeurt, al is het ook kort van duur.
Zoo hadden L. Kok en G. Ebeling in 1799 den moed een oliemolen te bouwen bij
’t middelste verlaat, welke in 1826 afbrandde en daarna vervangen werd door een graanmolen. In 1802 had schipper B. Pathuis een reis ondernomen naar Frankrijk.
De 9 den van Hooimaand van 1810 wordt ons land bij Frankrijk ingelijfd, een
nieuwe periode in ons verleden vangt aan, die men gevoeglijk kan noemen: het
Fransche schrikbewind. En dienzelfden dag ontvangt het bestuur het bericht, de
verschillende godsdienstleeraren aan te zeggen in de kerk te bidden voor het huwelijk van Napoleon met Aartshertogin Maria Louise van Oostenrijk. Alle neringen en hanteringen moeten op den biddag stilstaan. Al gauw komen eenige douanen om visitaties naar koloniale goederen te houden; als contrabande moeten deze alle verbrand worden. Volgens de overlevering hebben deze ambtenaren in den winkel op den hoek van den Veendijk groote schade aangericht. Groningen en Drente vormen nu het Departement van de Wester Eems, aan welks hoofd een perfect staat; een onderdeel van dit gebied is het Arrondissement Winschoten met een onderperfect aan het hoofd; dit arrondissement wordt verdeeld in 5 cantons en deze bestaan weer uit communes of gemeenten. Volgend jaar krijgt de gemeente een nieuw bestuur; tot maire van O. Pekela wordt benoemd P. Huisinga, tot adjunctmaires S. Piccardt en P. Uchtman, en tot municipale raden 20 ingezetenen. De conscriptie of gedwongen krijgsdienst wordt een der grootste rampen onder Napoleons bewind, inzonderheid, doordat zoovele lichtingen tegelijk worden opgeroepen.

Zoo onderscheidt men de klassen 1808, ’09, ’IO en ’l 1 en later volgen nog de klassen 12 en 13. De lichting van 08 bedraagt voor geheel Nederland 3000 man, waarvan t arrondissement Winschoten heeft te leveren 85, t canton Wedde als onderdeel hiervan 19 en O. Pekela 3 man. t Getal lotelingen van de klassen l2 en 13 bedraagt voor deze gemeente 34 en 30, terwijl hiervan dienstplichtig zijn resp. 11 en 12 man.
Vele Pekelder zeelieden houden zich buitenlands op, vooral in Engeland,
en trachten zoo aan den krijgsdienst te ontkomen. In 1812 meldt Huisinga aan den
onder-perfect, dat hier nog steeds 70 mannelijke ingezetenen afwezig zijn.
Een paar keer is de gemeente gedreigd met een inkwartiering van 300 soldaten als straf
voor de slechte gezindheid der bevolking tegen den militairen dienst. De onder-perfect Modderman schrijft aan den maire:
De buitenlands omzwervende consrits zijn als wanwilligen en deserteurs te beschouwen en aangeklaagd als zoodanig, gevonnist
en vervolgd. De eerste voorbeelden ten aanzien van eenige jongelieden uit de klasse
van 1808 kunnen slechts een flauw denkbeeld geven van de verschrikkelijke gevolgen, welke niet alleen de bijzondere famili
ën, maar zelfs geheele gemeenten ondervinden van diergelijke nasporingen. De veldwachter Pieter Jans ontvangt 25 francs belooning voor de aanhouding van eiken loteling of deserteur. Bange oogenblikken breken voor verschillende families aan. Geert Wilt verschijnt op den bepaalden tijd niet te Groningen om ingelijfd te worden. Zijn moeder, een arme weduwe, wordt gestraft met de inkwartiering van 2 soldaten. Door bemiddeling van Huisinga komen de kosten hiervan echter ten lasge van de gemeente. E.E. Pot, M. Jelles, L.H. Mulder, P.L. Pijbes, D.G. Schuur, B.J. Draaijer en anderen worden om dezelfde redenen veroordeeld tot een boete van 1000 francs, en hun vonnis aangeplakt aan de woningen hunner ouders. De commissaris van politie te Veendam vraagt, of J.P. Schuring ook in onze kolonie verblijf houdt.
De maire antwoordt, dat genoemde persoon zeeman is en vroeger te Nw. Pekela woonde; maar sedert 3 a 4 jaar absent is. De ingezetenen worden lastig gevallen met tal van requisities; manschappen en allerlei krijgsbenoodigdheden worden opgevorderd.
Enkele voorbeelden zullen we geven. Aangekondigd wordt een algemeene visitatie naar lotelingen. De vesting Delfzijl zal versterkt worden en verschillende gemeenten hebben hiervoor leveringen te doen; zoo heeft Oude Pekela te zenden eenige werklieden en paarden, verder 2 schepen van plm. 30 ton, met ankers, zeilen, enz. voor
t vervoer van palissaden. Later worden weer 16 paarden gevorderd met 8 boerenwagens, om boomstammen van Ter Apel te halen. Voor hospitaaloppasser beveelt Huisinga aan:
M. Waarheid, W. Frans en B. Abrahams. Zelfs voor Den Helder heeft O. Pekela 2 arbeiders aan te wijzen. De bedoeling is, dat al het geleverde vergoed zal worden; en de verschillende opgeroepen werklieden zullen beloond worden; zoo zijn de verdiensten van de scheepstimmerlieden, gevraagd voor de werven te Rotterdam per dag 2 frs. 10 centimes en 1 fr. 90 c. De oorlogstoestand bracht natuurlijk mee, dat van overheidswege de prijzen van de meeste levensmiddelen werden vastgesteld; de maximum prijzen voor tarwe werden bepaald op 35 frs. per H.L. en die voor rogge op 27 frs.
De onder-perfect bericht het gemeentebestuur, dat Z.M. de Keizer het plan heeft
het Noorden der Nederlanden te bezoeken. Met het oog op een mogelijke komst in deze streken dienen vooraf eenige maatregelen genomen te worden. Huisinga deelt hierop mede, dat een plan voor het ontvangst gereed gemaakt is. Voor ’t Huis der gemeente, dat is het logement van Middel, zal een eereboog geplaatst worden, in welker midden een versierde kroon wordt aangebracht, omgeven door 4 kransen.
Aan de eene zijde zullen prijken de woorden: ’l Héros du Monde’ , en aan de andere:
’Napoleon Le Grande’. Verder zullen van ’t gemeentehuis en den toren de Fransche
vlaggen wapperen, terwijl de vreugdebewijzen verder aan de ingezetenen worden
overgelaten. Voorts worden 30 paarden gevorderd, om als voorspan gebruikt te worden. Gelukkig voor onze bevolking, dat van dit hoog bezoek niets gekomen is. De hooge ambtenaren verstaan de kunst menige gelegenheid aan te grijpen de ingezetenen een bewijs van aanhankelijkheden eerbied jegens den alleenheerscher af te dwingen.

Als de geboorte van een jongen Bonaparte verwacht wordt, krijgt de maire opdracht in alle kerken voor den Keizer en zijn gezin te laten bidden. In de desbetreffende circulaire heet het’ ’Dat de komende gebeurtenis wordt beschouwd als een nieuw onderpand van de zegeningen der Voorzienigheid, over het Fransche Keizerrijk en welke ons het gunstigste vooruitzicht opent voor de vervulling onzer wenschen, voor het huiselijk geluk des Keizers, voor de bestendigheid van Hoogst deszelfs inrichtingen, voor de rust onzer huisgezinnen en voor een lange reeks van voorspoedige en roemvolle dagen’.
De armoede nam in onze kolonie steeds grootere vormen aan, het aantal behoeftigen in de jaren ’ll en ’12 nam voortdurend toe. De slechte economische toestand drukte des te zwaarder, naarmate de levensmiddelen steeds in prijs stegen. Als een bewijs voor den noodtoestand kan dienen, dat de maire aan een paar vrouwen van uitgetrokken zeelieden toestond eens per maand rond te gaan om gaven in ontvangst te nemen.
En zoo verviel een zeekapitein, die in de goede dagen een kapitaal van 20.000 gld. bezat, in dien bangen tijd tot bedelarij. De toen reeds bestaande nutsafd. Pekela nam het initiatief op voorstel Ds. Adriani tot een spijsuitdeeling in den winter van 1812 ’13. Wekelijks werd voor dit doel bij de ingezetenen ongeveer 60 gld. opgehaald. Den 24 Dec. kon de eerste uitdeeling plaats hebben. De eerste dagen kocht men reeds vleesch, kool, wortelen en groene erwten. Besloten werd iederen Dinsdag, Donderdag en Zaterdag te koken, te beginnen 2 keer soep tegen eenmaal groene erwten. Men deelde de spijzen bij porties uit; een portie soep was een hoeveelheid van één kroes, een portie groene erwten een van 3/4 kroes. Een kroes is een oude maat van 2 liter inhoud.

In de soep en in de erwten werd telkens 60 pond vleesch gekookt. 130 Gezinnen, of ongeveer 1/5 deel der bevolking, voorzag men op deze wijze 3 keer per week van een warm middagmaal gedurende 15 week. Deze ondersteuning was nog noodig naast de talrijke bedeelingen van kerkelijke zijde. De ongelukkige tocht van Napoleon naar Rusland gaf in ons land eenige hoop op bevrijding. Ondanks de strenge censuur schijnen in ’t voorjaar van 1813 ook in deze buurt een paar schotschriften tegen den Franschen Keizer verspreid te zijn, immers Huisinga ontvangt bevel naar de verspreiding van een paar manifesten, zooals het heet, een onderzoek in te stellen. Van groote troepenbewegingen in Centaal-Europa hoort men spreken en bedriegen de voorteekenen niet,
dan zijn gewichtige gebeurtenissen op til.

beumee
Dit is een foto bij de Beumee’s brug.
2e van links op de foto is Harm Pothoff, zijn ouders draaiden vroeger deze brug af.

groen-beplanting
Oude Pekela was in vroeger jaren rijk aan groen-beplanting,
vooral de hoge iepen-bomen langs het Pekelderdiep gaven de plaats een prachtig aanzien.
Deze foto is gemaakt in de buurt van de Beumee’s draai.

ALS FRANSCH SOLDAAT

De vroegere H.L. de Wijk, hij heeft gewoond aan de H.W. straat in het huis waar nu
F. Dik woont, heeft jaren lang altoos in zijn archief een cahier bewaard waarin de loteling, zijn grootvader H.K. de Wijk, zijn ervaring als soldaat in dienst van Keizer Napoleon meedeelt. Ofschoon dit verhaal niet gewaagt van krijgsmansdaden en bedoelde Pekelder jongeling het kruit misschien niet geroken heeft, vinden we het toch merkwaardig genoeg, om het hier een plaatsje te geven. Zoo goed als woordelijk deelen we ’t hier mede, welwillend voor dit doel afgestaan. In 1810 was ons land bij het Fransche Keizerrijk ingelijfd en waren we dus voor goed Franschen. De conscriptie werd ingevoerd en alle jongelieden, geboren in 1788, 1789 en 1790, moesten dus loten. Hierna volgde de jaarklasse 1812; dat waren alle geboren in 1791, waartoe ook ik behoorde. Ik trok een dienstplichtig lot. Tweederde deel van de dienstplichtigen was bestemd voor den land- en ’t overige deel voor den zeedienst. Ik gaf de voorkeur aan ’t oorlogschip en zoo werd ik met nog 43 anderen uit de prov. Groningen onder geleide van een fourier en een korporaal naar Rochefort, een oorlogshaven in de bocht van Frankrijk, getransporteerd. Na een moeilijke reis van 50 dagen, in ’t barre van den winter, kwamen we aldaar aan, in de kazerne in de Rue du Nord opgeborgen, doch na 10 dagen vervoerde men ons met ons achttienen naar La Rochelle, om daar op ’t wachtschip no 177 ’La bonne espérance’ geplaatst te worden onder kapt. Hude. Dit vaartuig was een kanonneerbrik, bewapend met vier 24 ponders en twee 8 ponds draaibussen en telde 60 koppen. Zoo was ik dus voorgoed Fransch matroos. Op ons schip waren we met ons vijftienen, die geen Franschen van oorsprong waren maar Groningers, Drenten en Oostfriezen. Over onze behandeling aan boord valt niet te klagen, volgens zijn aard is ’t Fransche volk goedhartig, wellevend en opgeruimd. Onze gage was slechts 7 franc of 7 maal 47 ct. per maand; hiermede konden we dus weinig uitvoeren. De kost was eiken dag gelijk; ’s morgens een half pond goed brood met 1/4 flesch wijn; ’s middags 1/2 pond brood, paardeboonensoep en 1/4 flesch wijn. We kregen dus geen vetten Hollandschen kost, maar toch wel gezond voedsel. De genoemde soep vonden we echter alles behalve lekker. Het beetje Fransch, dat ik in Pekela geleerd had, kwam me nu goed te pas; ik kwam door deze kennis bij onzen kapitein en de verdere officieren in groote achting, die nog vermeerderde, toen ik vertelde, dat ik het scheepstimmeren verstond. Hierop werd ik dadelijk als tweede timmerman aangesteld. Nadat ik tot in Maart 1814 op dit schip vertoefd had, was de oorlog zoo ten nadeele van Napoleon gekeerd, dat de geallieerde mogendheden Parijs binnenrukten en den Keizer vervallen verklaarden van den troon. Onze kapitein maakte ons toen bekend, dat we nu binnenkort ons ontslag wel zouden krijgen. Dit was voor ons een blijde boodschap. Den 1 Mei vertrokken we van ’t schip naar Rochefort, waar we nog denzelfden dag des avonds aankwamen. Alle kazernes waren hier bezet met soldaten, die allen op hun paspoort wachtten. Men plaatste ons daarom tot 9 Mei op een oud linieschip.
Eindelijk dan ontvingen we ons congé met een marschroute naar Tours en 9 francs reisgeld, dat is 4 gld. 23 ct.; de afstand tusschen beide plaatsen bedraagt 60 uur, dus we konden beschikken over 3 ct. per uur. Overal waar we kwamen, vonden we des nachts vrije inkwartiering. Te Tours kregen we weer reisgeld tot Orléans en zoo vervolgens tot de Fransch-Belgische grens. Door de zuidelijke Nederlanden en ons land ging het reizen niet
zoo geregeld; soms bood men ons wat reisgeld aan en moesten we maar zien aan den kost te komen; een ander keer kregen we eenig eten, doch des nachts bekwamen we altoos vrij onderkomen met eten en drinken. Onze route ging verder over Bergen, Brussel, Antwerpen, Breda, Utrecht, Amsterdam, Groningen en des avonds 11 uur op 10 Juni van ’t jaar 1814 kwam ik gezond en wel bij mijn ouders in Pekela aan. Ik trof mijn geheele familie, ouders, en broers en zusters, welvarend aan. Dat was van weerszijden een blijdschap. Allen verheugden zich over mijn gelukkige wederkomst. Ik was 1 jaar en 7 maanden afwezig geweest. De schrijver voegde aan ’t vorenstaande nog iets toe over den scheepsbouw in dien tijd, en vervolgt dan: Mijn vader had in 1806 een kofschip voor eigen risico in aanbouw, dat in 1814 met schade van de hand werd gedaan. Nog eenige jaren zou het duren, alvorens de gewone drukte op de werven zou wederkeeren; eerst in 1824 werd de algemeene toestand gunstiger. Toen beloofde het Rijk een premie van 16 gld. voor elke ton van een nieuw schip boven 107 ton ruimte. Nu werden op de werven schepen van 128 ton en meer op stapel gezet, waarvoor wel koopers te vinden waren.

De bloei van vóór 1795 keerde weer terug; de zeevaart bracht in Pekela weer fleur.

VRIJHEID

In den zomer van 1813 had Napoleon, te strijden, tegen half Europa, tegen Rusland, Pruisen, Oostenrijk, Engeland en Zweden. Den 16, 18 en 19 Oktober van dat jaar viel de driedaagsche, bloedige volkerenslag in ’t nadeel van Frankrijk uit. De mare van deze worsteling drong al spoedig tot in ons vaderland door en werd het sein van het verzet tegen den verslagen Keizer. Het Noorden van ons land wachtte niet op ’t geen men in Holland deed, zelfstandig trad men hier op om zijn kluisters af te werpen.
De onderperfect Modderman van Winschoten werd het hoofd van de beweging tegen het Fransch gezag in deze buurt; hij zette de verschillende maires in zijn arrondissement aan, den opstand te proclameeren. Hij reisde de naderende Kozakken te Bunde tegemoet en trok den 14 Nov. met hen Winschoten binnen.
Geheel Pekela geraakte in rep en roer. Wat zullen er een nieuwsgierigen naar Winschoten gestroomd zijn, om die Russen eens te zien, die den nacht liggende bij hun paarden op wat stroo op de straat doorbrachten en zich te goed deden aan heerlijke soep, bereid uit bokking, uien en raapolie. Dc oranjekleur kwam voor den dag en prijkte weldra op menige borst. Onze ingezetenen werden zeer opgewonden en men vreesde een herhaling van wat in den Patriottentijd was voorgevallen, doch met groote moeite gelukte het Huisinga de orde te bewaren. Tot handtastelijkheden met de weinige Franschen die hier waren, kwam
het niet; dezen lieten gaarne het bedwingen van woelige elementen aan anderen over.
Het mag waarlijk wel een wonder heeten, dat alles zoo rustig in zijn werk ging;
In Pekela had men reeds een paar keer openlijk zijn afkeer van al wat Fransch was duidelijk te kennen geven, ’t Was nog maar een half jaar geleden, dat men een der douanen duchtig had afgeranseld, zoodat de man eenige dagen het bed moest houden en een weinig later hadden eenige jongelieden luide ‘Oranje boven
geroepen.
Aan het beleid van Huisinga was het te danken, dat van deze feiten weinig notitie was genomen. De Fransche ambtenaren namen overal bij de nadering der Russen de vlucht. Den 3 Dec. van dat jaar ’13 werden de ingezetenen van de arrondissementen Appingedam
en Delfzijl voor een algemeene bewapening opgeroepen tegen de Franschen, die zich in Delfzijl versterkt hadden. In O. Pekela werden door den landstorm ingeschreven ruim 500 man. Achter den Veendijk op Kerkegrond begonnen de eerste oefeningen onder leiding van 3 instructeurs. Alle avonden was een oud-militair bezig, eenige personen de exercitie te leeren. Maar de burgerij voelde niets voor ’t soldaatje spelen en bleef in massa absent,
als ze voor de oefeningen opgeroepen werd.

Huisinga dreigde met strenge maatregelen tegen de wanwilligen; ook dit dreigement hielp niets en van het verder oefenen is zoo goed als niets terecht gekomen. Toch bleef onze kolonie zich niet geheel afzijdig houden en heeft op andere wijze den strijd tegen de Franschen gesteund. Wat we nu verder mededeelen, heeft uitsluitend betrekking op
Oude Pekela. 41 man uit deze gemeente moesten compareeren te Wagenborgen.
Eenige dagen later werden nog 8 man nagezonden. Onze smeden kregen de opdracht 20 lansen te maken. Alle geweren moesten bij Modderman ingeleverd worden. Eenige kisten werden geplaatst voor de inzameling van vrijwillige giften. En verder verzocht Huisinga ieder naar zijn vermogen voor de troepen bij Delfzijl koren en turf af te staan. Alles wat geleverd werd, zou betaald worden. Kon men de noodige manschappen niet verkrijgen, dan kon de gemeente volstaan met de storting van 500 gld., voor een cavallerist en van 125 gld., voor een infanterist. Modderman was intusschen met eenige honderden manschappen naar Delfzijl vertrokken. Vier schepen van hier gingen naar Termunterzijl voor overbrenging voor troepen over de Eems. Op de ingezetenen werd een beroep gedaan voor ’t afstaan van verschillende artikelen; oud linnen en pluksel voor geblesseerde militairen en burgers, 15000 lange zwarte turven voor Wagenborgen, laken voor kleeding en 500 pond brood voor Nieuwwolda. Naar Heveskes moesten gezonden worden 2 cavaleristen met paard en pistolen en naar Appingedam 10 arbeiders en 3 wagens, bespannen met 2 paarden en voorzien van een conducteur. De wagens en paarden werden geleverd door de landbouwers Houwink, Kiers en Tipkes. Ingezetenen, die buiten  hun plaats aan krijgsverrichtingen deel nemen, ontvangen per dag een soldij van 10 stuivers. Is de gemeente niet in staat paarden te leveren, dan kan ze per maand storten de som van 265 gld. E. Tonckens te Zuidbroek betaalt men 530 gld. voor de verplichte levering van 2 paarden. Voor 3 kanonneerbooten op de Eems vraagt Huisinga 40 a 50 bevaren matrozen tegen een handgeld van 4 dukaten; voor de vrijwilligers van Kap. La Valette te Weiwerd eenige capotjassen. Voor de omliggende plaatsen van Delfzijl was veel noodig. De commandant van deze vesting stuurde een aantal ingezetenen buiten de plaats, om des te meer voedsel voor zijn manschappen ter beschikking te houden. W. Kranenborg verzond voor de troepen 10 en I. Adams 4 okshoofd wijn, U.F. Zuiderveen 3, J.G. Heeres 2 en T.O. Koolman 2 okshoofd jenever.

Eindelijk werd het den commandant van Delfzijl duidelijk dat de macht van zijn Keizer gebroken was en den 20 Mei ’14 gaf hij zich over, en daarbij was bezweken het laatste steunpunt der Franschen in ons land. En in diezelfde maand vierden op alleszins feestelijke wijze onze ingezetenen bij Middel de herboren vrijheid van ons vaderland.
En toen in den loop van den zomer, den 24 Aug. de Souvereine Vorst zijn verjaardag mocht vieren, heerschte er een opgewekte stemming in Pekela. En Huisinga, toen schout en geen maire meer, schreef aan den commissaris van het kwartier Winschoten; ’Alle harten waren opgetogen van vreugde, op ieders gelaat kon men blijdschap en vergenoegen lezen’. En het gebeier der klokken dien dag, vier keer telkens één uur, deed snaren medetrillen in
t gemoed van een opgetogen maar ook dankbare bevolking, na een tijdperk van veel leed; tal van vlaggen, van den toren, het gemeentehuis, de sociëteit en van vele particuliere woningen, gaven de plaats een feestelijk aanzien. Des avonds was er een bijna algemeene illuminatie, als nog nooit gezien. Een schitterend vuurwerk op een goed gelegen stuk land hield nog laat in den avond een groote menigte menschen op de been. De leden van de sociëteit met hun vrouwen vereenigden zich in hun versierd lokaal, toen extra fraai verlicht, waar het buitengewoon gezellig was en waar men genoot van een ’prachtig soupée’ , gelijk Huisinga zich uitdrukte. De algemeene feestroes duurde voort, tot de morgen van den volgenden dag was aangebroken.

grol
Hier het huis van Rieks Grol de fietsenmaker, daarnaast winkel Huizinga,
en verder het belastingkantoor en het huis van aardappelkoopman Bertus Nieland,
dit alles nabij de Wedderklap.

JURJEN KOERTS 1719 -1802

Tot de notabele ingezetenen van Pekela behoorde ook de familie Koerts, eerst
woonachtig te Boven, na den Franschen tijd te Beneden Pekela. De man, wiens naam boven dit hoofdstuk staat, had te Boven Pekela en onder Wildervank gronden aangekocht, waarvan hij later een gedeelte aan de stad Groningen overdroeg. Als vertrouwensman van zijn plaatsgenooten speelde hij in zijn karspel een belangrijke rol; als volmacht berustte verscheidene jaren in zijn handen de uitvoering van vele besluiten. Koerts was niet alleen landeigenaar, maar ook handelsman en als zoodanig kocht hij van de stad de zoogenaamde ’vierde turf, zooals in 1755 in vereeniging met Boelo Doedens 1000 dag-werk turf voor 13875 gld. Bij verkoop van hun brandstof kunnen onze handelaren rekenen op een prijs, die varieert tusschen 15 en 18 gld., zoodat ze onder gewone omstandigheden zeker wel goede zaken zullen doen. Maar in genoemd jaar klagen ze hun nood bij Burgemeesteren en Raad van Groningen, daar door de stremming van ’t Bulsterverlaat de vaart stil ligt en ze hun brandstof dus niet kunnen afvoeren. In ’t door hen gezonden adres aan de stadsregeering noemen ze zich de ’trekkers’ van de turf; in ’t hoofdstuk ’zeevaart’, ontmoeten we dit woord ’trekker’ ook in de beteekenis van pachter. Ook op kerkelijk gebied heeft onze volmacht zich veel bewogen, hij was een der kerkvoogden van ’t karspel Boven Pekela. Jurjen Koerts was gehuwd met Hindrikje Alberts, die in den zomer van 1796 op 79 jarigen leeftijd overleed.

Hij zelf stierf den 24 Juli 1802 in den leeftijd van 83 jaren.
Een zerk dekt op ’t Nieuwepekelder kerkhof hun beider stoffelijk overschot.
Het volgende gedichtje komt er op voor:
Een grijsaard, van zijn vroege jeugd
Aan werkzaamheid gewoon,
Die door oud-vaderlandsche jeugd
Een schat verkreeg ten loon.
De veenkoloniën bloeien deed,
Getrouw was in zijn stand;
Zijn vlijt en krachten heeft besteed
Tot heil van stad en land;
Die nuttig bleef voor velen tot zijn dood,
Ligt hier begraven naast zijn echtgenoot.

HENDRIK WESTER

wester
Begraafplaats Hendrik Wester

Hendrik Wester werd in 1752 te Garmerwolde geboren. Zijn ouders, Roelf Wester en
Wieke Hindriks, behoorden tot den landbouwersstand. Voor het boerenbedrijf gevoelde hij geen roeping en zoo kwam het, dat hij op 17 jarigen leeftijd als winkelbediende, te Groningen in betrekking ging. Na een verblijf van 3 jaren in de stad, noodzaakte ziekte hem naar het ouderlijk huis terug te keeren. Om dien tijd was de schoolmeester van Ten Boer overleden en diens weduwe verzocht den jongen Wester voor haar de school eenigen tijd te willen waarnemen. Wester meende dit verzoek niet te mogen afwijzen en de stap, dien hij toen deed, was de eerste schrede op een eervolle levensbaan.
Zijn verblijf te Groningen was hem niet onvoordeelig geweest; zijn kennis was toegenomen, maar toch begreep hij goed, dat er aan zijn algemeene ontwikkeling veel ontbrak. En de hoogte, waartoe hij zich heeft opgewerkt, had hij aan volhardende studie te danken. Een denker als Wester gevoelde al heel spoedig, dat het toenmalige onderwijs nog op een lage trap van ontwikkeling stond. Nadat hij te Ten Boer een vaste aanstelling bekomen had, begon hij al heel gauw verbeteringen in zijn school aan te brengen; hij vond het onderwijs van zijn tijd veel te werktuigelijk; hij bracht een geheel anderen geest in de school; hij regelde zijn lessen naar het bevattingsvermogen der leerlingen, waardoor de
jeugd zich voor het onderwijs ook meer interesseerde, wat gunstig werkt op de goede orde in de school. En wat iets nieuws in dien tijd was, Wester verbande het dialect uit de school en voerde de Nederlandsche taal in. De stad Groningen benoemde hem in 1783 als schoolmeester te Oude Pekela op een salaris van 180 gld. met vrije woning en de opbrengst van het schoolgeld. In het volgend jaar trad hij hier in functie.
De dagschool telde toen 160 leerlingen, de avondschool 80. Eerst werd hij bijgestaan door den bekwamen ondermeester J. Abbinga, maar toen het aantal leerlingen zich uitbreidde, weldra tot 200 in de dagschool, voorzag hij zich van een tweede leerkracht. De meesters in dien tijd hadden een zware dagtaak te vervullen; ze stonden voor groote klassen en gaven geregeld drie keer daags les; van 9 tot 11 1/4 van 1 tot 3 1/2

en van 5 tot 7. In 1785 huwde Wester met Annechien Doedens, een lid van een notabele Pekelder familie. De taak, die hij in Ten Boer op zich genomen had, de verbetering van ’t onderwijs, zette hij met succes in onze kolonie voort. Van zijn hand verschenen achtereenvolgens verschillende nieuwe schoolboeken. ’Een Geschiedenis van ’t Vaderland’ werd door de Nutsmaatschappij met goud bekroond. Wester wordt door zijn tijdgenooten een oprecht Christen genoemd. Ds. M J. Adriani zegt in zijn redevoering, in de Hervormde Kerk te O. Pekela uitgesproken ter nagedachtenis van Hendrik Wester: ’Zijn godsdienstige smaak, van tijd tot tijd door eigen nadenken, door ’t vlijtig lezen van godsdienstige schriften, vooral in de laatse jaren, van de nieuwste en beste schriftverklaarders, maar boven alles door een gezet en oordeelkundig bijbellezen, gedurig verbeterende, was hij in staat om niet alleen elders, maar vooral in deze gemeente nuttige, stichtelijke en somtijds voortreffelijke kerkredenen te houden bij afwezigheid van den leeraar’. ’Den huiselijken godsdienst verzuimde hij nimmer, en van denzelven liet hij zich door geen beletselen noch bezigheden terug houden; het gebed beschouwde hij als den eersten plicht des Christens, als de geschiktste voorbereiding tot eiken plicht, tot iedere taak van werkzaamheid, en als de zuiverste bron van vertroosting’. Zijn school, de hoofdschool van Pekela genoemd, kreeg in breeden omtrek een zeer gunstigen naam. Geen wonder, dat uit naburige plaatsen ouders hun kinderen hier ter school zonden en dikwijls bij Wester in den kost deden. In ‘Stichtelijke gezangen en versen’ van Wester komt een gedicht van 11 coupletten voor, getiteld:
‘Afscheid aan vier mijner leerlingen’. Het eerste couplet luidt:

‘Beminde viertal kweekelingen
Ik kan mijn schrijflust niet bedwingen:
Ik bied mijn afscheidsles u aan
Wijl gij gereed staat te vertrekken.
Och, mogt u die tot nut verstrekken
Hoe gaarn zou ik u ’t wel zien gaan

Het geheel ademt een zeer godsdienstigen geest;
als bewijs hiervan nog de volgende woorden:

Zoekt vroeg het aangezicht des Heeren;
Wilt dikwijls in zijn huis verkeeren;
’t Blijft eeuwig waar: die zoekt die vindt
Leest veel Gods woord, leest goede boeken,
Bidt veelmaals in verborgen hoeken
Die bidt, ontvangt,
’t zij man of kind.

westerschool
Hendrik Westerschool bij het postkantoor

Wester voerde hier het meerstemmig gezang in. ’t Gerucht van deze nieuwigheid drong tot ver in de omgeving door. Een inwoner van Blijham, graag willende weten wat voor zingen dat wel was, vervoegde zich op een Zondagmorgen bij Wester aan huis met de beleefde vraag: ’Of meester hem toch eens een versje vierstemmig wilde voorzingen’.
Natuurlijk noodigde Wester hem uit in den loop der week aan de school eens terug te komen. In 1801 bij de invoering van een Rijks-schooltoezicht, werd Wester tot schoolopziener benoemd. In deze betrekking heeft hij in breeden kring veel goeds voor de school gedaan. De regeering erkende zijn groote verdiensten door hem te benoemen tot Broeder in de Orde van den Nederlandschen Leeuw.
Verscheiden jaren achtereen was Wester lid van den kerkeraad. Hij overleed aan een
ouderdomskwaal; 7 jaar tevoren was zijn vrouw gestorven. Hun echt was kinderloos;
nazaten van den bekenden schoolman treft men in Pekela dus niet aan. In ’t voorjaar van 1826 werd van onbekende zijde een tombe geplaatst op ’t graf van Wester;
het bleef voor enkele van Westers vrienden geen geheim, dat de schenker hiervan niemand anders was dan de uitgever Oomkens te Groningen. Dit monument in 1894
vervangen door een ander, het tegenwoordige, waarvan de kosten zijn bijeengebracht
door de Nutsdepartement Groningen en Oude Pekela en tal van onderwijzers in
onze provincie. De voorstanders van goed onderwijs mogen de woorden overwegen,
die er op voorkomen: ’De nakomelingschap volmake, wat hij begonnen heeft’.
En dezen zelfden wensch kan men lezen onder de urn, die in de Martinikerk te Groningen ter eere van Wester is aangebracht. En in den muur van de Herv. Kerk tegenover den predikstoel te dezer plaatse blijft een groote gedenksteen de herinnering levendig houden aan een der grootste mannen, die tot dusverre in Pekela geleefd hebben. In de voormalige bovenzaal van hotel Nienoord prijkte een mooi door de heer Steenbeek te Groningen geteekend portret van Wester, door den heer Suringa aldaar in 1894 aan ons Nutsdepartement geschonken.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat Wester een kind van zijn tijd was, maar de meeste zijner medeburgers in ontwikkeling en beschaving ver vooruit. Het volgende,
aangehaald uit zijn redevoering bij gelegenheid van de herdenking van het 25 jarig bestaan van ’t Nutsdep. Pekela in 1809, werpt een helder licht op zijn vooruitstrevende denkbeelden. ’Sedert de zuivere Hollandsche uitspraak in het lezen onzer moedertaal alom in de scholen is ingevoerd, begint men thans bijna overal te walgen van het ouderwetsch geteem, bij vele ouden nog in gebruik.

Dit heeft weer invloed op het spraakgebruik.
Onze gewestelijke volkstaal krielt van barbaarsche woorden, die geen beschaafd Hollander verstaan kan; maar sedert verscheiden jaren begint men die, vooral in fatsoenlijke gezelschappen, hoe langer hoe meer te verbannen, en met zuiverder woorden onzer welluidende moedertaal te verwisselen.
Hoe veel meer beschaafdheid in ’t spreken hoort men thans in ons gewest en ook in
onze plaats dan eertijds. Er begint dus meer en meer een kiescher smaak te heerschen.
Het een en ander heeft een merkbaren invloed op de zeden en gewoonten.
Ook hierin begint men een meerdere beschaving te bespeuren. Op onze bruiloften b.v. en andere blijde plechtigheden, begint men allengskens meer de wilde sprongen,
verzeld met een woest geschreeuw, zoo onteerend voor de redelijke menschheid, te
verwisselen met regelmatige en bevallige dansen naar de streelende toonen van een
welluidend speeltuig’. Naar mate de volksverplichting en volksbeschaving veld winnen, moet ook het belachelijk bijgeloof achteruit deinzen. Hoe gering is thans het aantal heksen en spoken onder ons in vergelijking van vorige tijden. Dit gespuis, het licht niet kunnende verdragen, schijnt elders in duisterder oorden thans verblijfplaats gezocht te hebben; althans het durft zicht in deze meerverlichte dagen niet zoo openlijk meer vertoonen. Waar vindt men nu zulk een algemeene vrees voor kwade voorteekenen van allerlei, zelfs van den belachelijksten aard als voorheen? B.v. voor het gehuil der honden, voor het geroep der uilen, voor ’t getik der torretjes, wormen, als van een horologie, voor het geplaag der nachtmerrie en andere zotheden. Hoe veel minder geld wordt er naar de wikwijven gebracht en hoe zeer verliezen thans de waarzeggerijen haar gewicht’.

Alle onderwijzeressen t.w. mevr. Jansen Rienks juff Siemons, juff Bisschop-van
Heuvelen en juff Oppentocht zijn reeds overleden- zo ook vele schoolvrienden die
hier op staan. Bovenste rij vierde van links, is G.J. Brunink, de samensteller van dit boek.

DE GEMEENTE OUDE PEKELA IN HET JAAR 1851

We nemen enkele gedeelten over uit het verslag van den toestand der gemeente
O. Pekela over ’t jaar 1851 en deelen daarbij enkele getallen mee, op zichzelf een dorre
opsomming, maar die den lezer aanleiding geven tot vergelijkingen met hedendaagsche toestanden, en dan wordt die opsomming zeker interessant. Het zielental der gemeente bedraagt 4179, het aantal kiezers voor Gemeenteraad en Prov. Staten 78 en voor de Tweede Kamer 164. Het dagelijks bestuur bestaat uit den burgemeester T. Borgesius, tevens secretaris, en de wethouders Mr. S.C.H. Piccardt en J.G. Heeres; behalve de beide laatstgenoemden zijn leden van den Raad; H.K. de Wijk, H. Gelms, W. Dik, D. de Jonge,
W. Pott, P.R. Brons, H.T. Kranenborg, D.P. Kolk en de burgemeester.
De gemeente-huishouding is in 1851 op vrij wat eenvoudiger en minder kostbare leest geschoeid dan die van onzen tijd. Naast een totale ontvangst van f 6121,2216 staat een totale uitgaaf van f 6075,3616. Op enkele belangrijke posten vestigen we de bijzondere aandacht: de hoofdelijke omslag bedraagt f 2300,–, het onderwijs kost f 1465,- en het geheele gemeentebestuur f 621Er zijn gemeentescholen, die samen 518 leerlingen tellen; ’t aantal onderwijzers is in ’t geheel 7, zoodat één onderwijzer gemiddeld 74 leerlingen voor zijn rekening heeft. In de afd. landbouw komen eenige belangrijke gegevens voor; men moet hierbij in aanmerking nemen, dat het gebruik van kunstmest nog onbekend is.
De koopwaarde der landerijen varieert tusschen 350 tot 750 gulden en de huurwaarde tusschen 8 tot 36 gulden de h.a. Gebruik en opbrengst van den grond:

4 bunder tarwe – 80 mud – per bunder 20 mud
200 bunder rogge -4800 mud – per bunder 24 mud
49 bunder gerst – 1225 mud – per bunder 25 mud
80 bunder haver – 2400 mud – per bunder 30 mud
45 bunder boekweit – 1350 mud – per bunder 30 mud
2 bunder erwten – 34 mud – per bunder 17 mud
13 bunder boonen – 390 mud – per bunder 30 mud
89 bunder aardapp. -10680 mud – per bunder 120 mud
16 bunder koolzaad – 320 mud – per bunder 20 mud

De bijenteelt schijnt nogal rendabel geweest te zijn; er is gewonnen 3800 kg. honing
en 175 pond was. Op de 3 veemarkten zijn ten verkoop aangebracht: 161 paarden,
1216 koeien en 1229 varkens. Het aanwezige hoogveen heeft geleverd 200 dagwerk –
turf tegen den prijs van 20 tot 24 gld. het dagwerk. In deze gemeente hebben patent
als schipper 18 personen; hunne schepen hebben een inhoudsgroote van 648 ton.
Op de 10 werven zijn in ’t afgeloopen jaar 11 zeeschepen gebouwd. Het hoofdstuk
’armwezen’ geeft ons den indruk, dat het midden der vorige eeuw voor onze gemeete geen rooskleurige tijd geweest is. Veel is gedaan ter leniging van de armoede.
De ontvangsten van de 4 diaconieën zijn in het geheel f 5096,331Z en de uitgaven f5025,04. Door deze instellingen zijn in ’t geheele jaar door onafgebroken bedeeld 163 personen en tijdelijk 93, totaal 256 personen-. De commissie tot wering van ’t bedelen op Nieuwjaar heeft f 394,19½ bijeen gebracht en daarvoor uitgereikt 3573 Nederl.
pond roggebrood, 5¼ mud aardappelen, 5 ¼ mud boonen en f 111,66 in contanten.
De commissie van nijverheid, die door het verschaffen van spinwerk en het touwpluizen aan 101 personen gedurende de wintermaanden werk heeft verschaft, heeft voor aankoop van grondstoffen en werkloonen, benevens enkele administratiekosten, uitgegeven het bedrag van f 1097,56. Het zeemanscollege ’De Trouw’ heeft aan 80 onvermogende jonge lieden de eerste uitrusting naar zee verschaft ten bedrage van

f 194,- . Tenslotte vermelden we nog, dat het verslag opmerkt, dat Pekela’s schutterij op papier zeer goed in orde is en met inbegrip van de reserve uit 143 weerbare mannen bestaat. Wat zal men zich hier veilig gevoeld hebben bij zulk een geduchte strijdmacht.

bekende
Op deze foto enkele bekende Pekelders uit de mobilisatie van 1914-1918.
Van rechts naar links: Egbert Schut; Abraham Stutvoet; Berend Bos; N.N. en de man met de sigaar

is Koert Dieterman, de vroegere bakker naast drogisterij Bödeker.

KLUFTEN EN GILDEN

Beide vereenigingen worden soms met elkaar verward; het doel, dat beide beoogen,
is niet hetzelfde. In het Landrecht van Westerwolde komt in art. 173 voor:
’De richter zal een iegelijk aanzeggen tot het maken van dammen, bruggen, wegen, stegen en kraaien vangen bij de breuke van 5 schellingen aan den Heer’.
Dit voorschrift heeft betrekking op verplichten arbeid, waarvoor belanghebbende
ingezetenen zich beschikbaar moeten stellen. Een zekere bekendheid heeft gekregen een willekeur, waarnaar de kluften in Beneden en Boven Pekela ’zich zullen moeten reguleeren’. Deze verordening van 17 Aug. 1728 regelt het een en ander betrekkelijk het kluftwezen. Beneden Pekela was in 8 kluften verdeeld. Den arbeid, dien men belangeloos voor de gemeenschap moest verrichten, noemde men het meint- of meentwerk.
We zullen uit genoemde willekeur, die uit een 9- tal artikelen bestaat, het voornaamste aanhalen. Moet er meintwerk verricht worden, dan zal de kluftmeester, dus de persoon, die aan het hoofd van een kluft staat, hiervan aan een ieder van zijn kluft aanzegging doen, en de kluftgenooten bijeenroepen, om met elkaar over ’t werk overleg te plegen.
Een ieder zal op den dag van meintwerk op den vastgestelden tijd en de bepaalde plaats aanwezig zijn of in zijn plaats iemand zenden bij verbeurte van 12 stuivers, indien er een geheelen dag gearbeid moet worden, of van 6 stuivers voor een deel van den dag, ten profijte van degenen, die wel werken; weduwen zullen met den halve breuke kunnen volstaan. De kluftmeester wijst een ieder diens werkzaamheden aan; wie dan zijn arbeid weigert, verbeurt 3 stuivers. De kosten van het meintwerk worden over alle kluftgenooten gelijkelijk omgeslagen. Voor elke kluft wordt een ’bezetcedel’ opgemaakt, dus een lijst van de kluftgenooten, die dienst moet doen bij de inning van de ’bezetting’ of den omslag. De gilden, ook doodengilden genoemd, ontstonden in O. Pekela in 1780.
Op voorstel van den volmacht Geert Starke wees elke kluft een persoon aan voor een commissie ter regeling van het gildewezen. Deze commissie verdeelde Beneden Pekela in 12 gilden en stelde een reglement op, het Gildeboek, waarin artikelen voorkwamen over hulp bij ’nood, dood of versterf en andere handreikingen’. Ook het voornaamste uit het Gildeboek zullen we mededeelen. In elke gilde zullen 3 opperlieden met meerderheid van stemmen gekozen worden; een olderman, een heuveling en een jongerman.
Elk jaar treedt de olderman af. Niemand mag zijn bediening weigeren bij de breuke van 6 car. gld. Schippers buitenlands vertoevend zijn vrijgesteld.
De heuveling is plaatsvervangend bestuurslid. Aan contributie wordt geheven van een huurman 6 stuivers en van een eigenaar 1 gulden. Bij ziekte is de naaste buurman verplicht hiervan kennis te geven aan den olderman. Moet er gewaakt worden, dan worden hiervoor de naaste buren aangewezen bij de breuke van 15 stuivers.
Mannen waken bij mannen en vrouwen bij vrouwen.
Bij een sterfgeval zorgen de buren voor de geheele regeling; voor het maken van het
’heenekleed’, het doodskleed, het afleggen van den doode en voor het kisten.
Al deze diensten waren vriendendiensten en werden niet betaald.

Bij de begrafenis werden alle gilden vertegenwoordigd. Uit het sterfhuis werd voor een ouden doode ½ ton en voor een jonge doode ¼ ton bier gegeven.
Daags na de begrafenis was er bij een der buren gelegenheid voor het bier drinken. Eigenaardig is ook het verbod om bij de begrafenis te vloeken, te zweren, te zingen,
te schelden, verwijtingen te doen of een spel aan te richten. De grenzen van de gilden vindt men nog terug in de grenzen van de 12 wijken, waarin O. Pekela was verdeeld. Nieuwe Pekela’s 11 gilden waren op dezelfde wijze geregeld.

soldaten
Korporaal G. Brunink (vroeger brievenbesteller) met zijn sectie soldaten voor detent.
De man met de pijp is Berend Vrieze, en het kleine mannetje (derde van links) is Wiecher Niezen.

G. BORGESIUS VAN 1787 – 1852

Als we de geschiedenis van Pekela nagaan, ontmoeten we in verschillende tijdperken den naam Borgesius. Immers de lotgevallen van de familie Borgesius hangen dikwijls nauw samen met die van onze kolonie. Reeds in 1650 maken we kennis met
prof. J. Borgesius, die samen met eenige anderen eenig veen koopt van de stad Groningen. Deze geleerde was professor in de wiskunde aan de Groninger hoogeschool, hij werd mede een der stichters van de Borgercompagnie.

Hij overleed op jeugdigen leeftijd in 1652.
In de eerstkomende jaren na den Franschen tijd speelt G. Borgesius in onze kolonie een voorname rol. Geboren te Vriescheloo als zoon van een predikant J. G. Borgesius en A.G. Eltjens van moederszijde een kleinzoon van den bekenden E.J. Eltjens, was hij oorspronkelijk voor de wetenschap bestemd, doch werd door zijn grootvader voor het ambt van veenmeester opgeleid. Evenals deze gevoelde hij veel voor de beoefening van de wiskunde vakken; hij wist zich naam te maken als landmeter en meer dan eens riep men zijn bemiddeling in bij verschil van meening over de grenzen van landerijen.
Vanwege de stad Groningen verrichtte hij eenige keeren de tienjaarlijksche meting van alle veenplaatsen in onze beide zustergemeenten. Vele jaren bekleedde hij de betrekking van stadsveenmeester. Een man als G. Borgesius kwam voor de benoeming van menig openbaar ambt in aanmerking; langen tijd was hij lid van het gemeentebestuur van
O. Pekela en kerkvoogd van de Ned. Herv. Kerk.
Bij zijn tijdgenooten stond hij om zijn groote toewijding voor zijn veelvuldige werkzaamheden in hoog aanzien. De stadsrentmeester had dikwijls zijn voorlichting
noodig en uit enkele adviezen en rapporten, die deze dan ontving, zullen we eenige aanhalingen doen. In 1809 meldde B. o.a. het volgende:
Een veenplaats alhier van 450 roeden lengte en 20 roeden breedte heeft de oppervlakte van 9000 vierk. r. of 30 deimt. Stel de diepte van ’t zwartveen op 5¼ voet of 11 klem, dan kan deze plaats opleveren 2700 dagwerk turf. Onder gewone omstandigheden kan zulk een plaats in 68 jaar vergraven zijn. Een dergelijke eigen plaats zou 30 x 150 gld.
of 4500 gld. moeten kosten; voor een stadsmeier zou deze plaats op 30 x 80 gld. of 2400 gld. moeten komen. Over het Pekelderdiep schreef Borgesius in 1811 o.a.:
De stad Groningen erkent voor het Hooge Gerechtshof aldaar den 29 Aug. 1650 verkocht te hebben 24 lotten veen in ’t vooreinde van Pekela en daarbij op zich genomen te hebben de A van de lotten af tot aan Ulsda tot een bevaarbaar kanaal te graven, maar later zal ze met de eigenaren van deze verkochte lotten en de overige eigenaren van Pekela dat kanaal onderhouden. Voor de hergraving in 1728 heeft de stad vereischte kosten a 5 perc. voorgeschoten en later terug ontvangen de som van 25000 gld., na verloop van 14 jaar, blijkens Resolutie Burg, en Raad d.d. 10 Febr. 1742.
In 1778 is door de Pekelder ingezetenen het diep bij de Aeise Klapbrug, thans de Blijhamsterbrug, Winschoter-Hoogebrug en op andere plaatsen gebaggerd; de stad heeft hiertoe een douceur van 1000 gld. gegeven. Hoe de loonen van de veenarbeiders in 1809 waren, blijkt uit de volgende publicatie van dat jaar: Het gemeentebestuur van de
O. – en Nw. Pekela brengt ter kennisse van de ingezetenen, dat de daghuren der veenwerkers gedurende den loop van dit jaar zijn bepaald als volgt:
het graven van 1 dagwerk turf op 21 st., het bonken op 19 st., het buitenwerk op 16 st.,
het dijken op 15 st., het vuren op 11 st. en het zandschieten op 18 st.
Het wasschen van één hemd voor de veenarbeiders op 1% st. en één nacht slapen op 1 st.
Het bestuur waarschuwt iedereen meer aan de veenarbeiders te geven of van hen te
nemen, onder wat naam ook, alsmede om aan hen meer sterken drank te geven bij het aansnijden van den put dan een halve kroes jenever; zullende een ieder, die hiertegen handelt, volgens een willekeur van Burg, en Raad van Groningen gestraft worden.
Opdat niemand onwetendheid voorwende, zal deze bekendmaking van de predikstoelen in deze gemeente als vanouds gepubliceerd worden.
Na het einde van den Franschen tijd in 1815 heerschte er nog eenige jaren lang in onze kolonie groote malaise. Aan een door G. Borgesius ontworpen adres aan Koning Willem 1 over verlichting van de lasten wordt steen en been geklaagd over grooten achteruitgang in Pekela in vele zaken. Huizen en landerijen zijn zeer in waarde verminderd, tot 20,25,30 perc. of meer. Een best gelegen plaats, groot 45 gras of 33 % deimt met behuizing, waarvoor voor enkele jaren vergeefs 10.000 gld geboden werd, bracht op bublieke verkooping door Mr. Piccardt 10 Jan. 1823 op 2275 gld. en werd voor dit bedrag gegund.
De prijs van de landerijen is gemiddeld 50 gld. per gras. Mede werd om dezen tijd verkocht in ’t publiek de woning van KI. Dijkema gelegen nabij het middelste verlaat, zijnde een voormalige zilversmederij met grooten tuin voor 250 gld.; een ander huis, van Wed. L. Bok, waarin een winkelzaak en waarvan 2 aparte zijkamers werden verhuurd en waar achter een groote tuin, ging voor 435 gld. van de hand. Bij deze aanhalingen uit genoemd adres, gunnen we den lezer nog een blik in onze gemeentelijke huishouding van dien tijd. In 1820 bedroegen de totale ontvangsten van O. Pekela 3751 gld. waarin begrepen een hoofd, omslag van ongeveer 1200 gld. en de uitgaven 3719 gld. 6 stuivers.
De gemeente ontvanger E. Wildeboer deponeerde als borg 400 gld. en ontving als belooning 5 perc. van de ontvangsten. En veldwachter P.J. Bülten moest zich tevreden stellen met een jaarlijksch salaris van 100 gld. In 1826 regelde de raad opnieuw eenige traktementen waardoor het salaris van Burgemeester Huisinga bepaald werd op 200 gld. dat van de secretaris op 275 gld. en dat van elk der assessoren of wethouders op 60 gld.
En in dien tijd kostte een 6 ponds roggebrood 48 cent.
De zoon van G. Borgesius, was T. Borgesius, als burgemeester de opvolger van Huisinga en als zijn vader bekwaam in het landmeten; met gunstig gevolg legde hij zelfs het examen als landmeter af. Als goed kenner van veenkoloniale toestanden luisterde men graag naar zijn oordeel, als dit gevraagd werd. Het door hem geschreven boekje over de ontginning van de veengronden trok algemeene aandacht en werd in een paar talen overgezet. Niet alleen voor de wetenschappen, ook voor de kunst in ’t algemeen hebben vele leden van de familie Borgesius veel gevoeld. Evenals zijn vader beoefende ook burgemeester Borgesius de schilderkunst.

opzichter
Sebo Hensema geb. 25-5-1837 – overleden 104-1935
Antje Molanus geb. 19-12-1846 – overleden 27-1-1931

Beide zijn begraven in Oude Pekela naast de Ned. Herv. Kerk en ze woonden vroeger in het eerste huis op de Wedderweg. Beide waren jaren werkzaam bij voormelde
G. Borgesius, hij als opzichter – veenbaas en zij als dienstbode.

DE VERBINDING MET DE BUITENWERELD

Of onze kolonie in vroeger tijden ook bezoek van vreemden ontving, zooals o.a. van elders woonachtige zakenmenschen, hebben we niet kunnen nagaan; wel viel ons op, dat er b.v. in den Franschen tijd geklaagd werd over stilte in onze plaats, mede het gevolg van het geringe bezoek van vreemden. Hoe stond Pekela in die tijd in verbinding met de buitenwereld? Het schuitveer van hier op Groningen via Winschoten dateert van 1728.
Het reglement voor de twee trek- en vrachtschuiten varende van Pekela op Groningen v.v., is natuurlijk door de stad ontworpen, ’t Bestaat uit 15 artikelen. Een weinig zullen we er uit mededeelen. Het schreef voor: ‘Dat de vaart alleen zal worden bevaren en bediend met 2 trek- en vrachtschuiten, waarvan de eene tegenwoordig toebehoort aan Claas Westerbrink voor de helft, Derk Huisinga en Jan Tjaards voor ¼ en Jurjen Tiddens voor het overige ¼ en tweede schuit aan Claas Sijtskens voor de eene en Ewke Smit en Jacob Eltjens voor de andere helft, en zulks voor den tijd van 20 jaren, aanvang nemende 1 Nov. 1728. ‘Het is andere personen verboden binnen gem. tijd tusschen Winschoten en Pekela met een vrachtschip waren of koopmanschappen over te brengen, bij de breuke van vier daalder telken reize te verbeuren, die zij bevonden worden, eenig vracht daarop
aangenomen te hebben’. ‘Personen en goederen, die van Pekela met de schuit naar Groningen vervoerd worden, moeten in Winschoten overgaan in de Winschoter schuit, uitgezonderd de vrouwen, kinderen en huisgenooten, op den tijd, dat de Pekelder schippers den dienst waarnemen’. De schuiten voeren af van ’t middelste verlaat en kwamen daar ook weer terug, de eene des Maandags van 1 Oktober tot 31 Maart ’s morgens 7 uur, de overige 6 maanden ’s morgens 5 uur, de andere des Donderdags om dezelfde tijden. Ze moesten te Groningen denzelfden dag arriveeren, voor het sluiten van den boom bij verbeurte van één daalder. Van Groningen vertrok de eene schuit des Woensdags en de andere des Zaterdags op dezelfde uren als hiervoor van haar vertrek uit Pekela is gemeld. De vracht voor een ton boter bedroeg 1 gld., voor 1 mud rogge 3 st. 6 ct., 1 groote koffer 8 stuivers. Ook brieven mochten vervoerd worden, tegen 2 stuivers en 4 cent. Omstreeks 1800 varen 2 beurtschepen van IJlst op Pekela, deze vertrekken direct na aankomst van het beurtschip van Amsterdam. Elke maand arriveert hier een Ulster beurtschip en vertrekt er een van hier. De oorspronkelijke verkeersweg van Pekela naar Winschoten liep langs Stroobos, later ging de route langs de laan van Kiers,

thans Burg, van Weringstraat. Eerst in 1871 kwam de tegenwoordige Winschoterweg gereed. In 1802 werd de weg naar Hoorn aangelegd, in 1852 de grintweg naar Blijham, in 1863 de straatweg door geheel Pekela van de grens van Wildervank tot de Blijhamster brug, mede in 1863 de grindweg van Doorsnee tot Ommelanderwijk en in 1873 de weg van Nw. Pekela tot den Zuidwending. In 1868 begon de trein tusschen Groningen en
Nw. Schans te rijden en in 1876 tusschen Nw. Schans en Ihrhove. In de vorige eeuw reden diligences op Veendam en Winschoten, ’t Passagiersvervoer geschiedde vroeger ook dikwijls per postwagen. Omstreeks het midden der 18e eeuw bestond een postwagendienst van Groningen op Holland en een op Lemmer. Van Groningen kon men in 48 uur te Amsterdam zijn. Pekela heeft door zijn nijverheid, handel en scheepvaart te allen tijde groot belang gehad bij een goed postwezen. ’t Heeft echter vrij lang geduurd, voor deze zaak behoorlijk geregeld was; eerst in 1795 kwam er een groote verbetering, toen hier tweemaal per week van Winschoten een bode aankwam, die de meegenomen brieven en kranten aan hun adressen zelf moest bezorgen; teruggaande, hadden de ingezetenen gelegenheid hun poststukken hem ter hand te stellen. Hij was verplicht van tijd tot tijd op zijn hoorn te blazen, om de aandacht op zijn nadering te vestigen. In 1825 werd deze dienst tot een dagelijkschen loop uitgebreid. De bode arriveerde des morgens en keerde des avonds weer naar Winschoten terug. In 1820 benoemde de Raad der gem. O. Pekela Jacob Mooi als postbode op Winschoten. Ook mondelinge boodschappen mocht deze overbrengen en wel tegen 1 stuiver. In dat jaar werd weer besloten in de gemeente een 4-tal bussen te plaatsen. Mooi was ook voorzien van een hoorn, waarop hij, zooals in zijn instructie stond, van distantie tot distantie te blazen had. Het bezorgen van de post behoorde ook tot zijn taak. In 1831 werd de dienst verdubbeld, de verzending en de bezorging geschiedden toen twee keer daags. Sedert dit jaar nam het postbedrijf sterk in omvang toe, zoodat in 1850 kon overgegaan worden tot de oprichting van een hulpkantoor. In 1851 ving de bodeloop op Veendam aan, die in 1855 een uitbreiding onderging, waardoor sedert dit jaar een bestelling 3 maal per dag kon plaats hebben. In 1867 werd het eerste telegraafkantoor naast de voormalige zeepfabriek van Zuiderveen in onze kolonie gebouwd. De 8 Juli 1885 werd de tramdienst Oldambt Pekela feestelijk geopend; predident commissaris was de heer J.J. Koerts; andere commissarissen zijn: D. Blanson-Henkemans, G.J. Groeneveld, J. Roelofs en H.K. Venema.
De maatschappij had een bezit aan materiaal van: 8 locomotieven, 11 personen en
61 goederenwagons, 2 postwagens en 2 autobussen.
De groote beteekenis van onze tram voor handel en nijverheid blijkt wel uit het belangrijk goederenvervoer, dat ongeveer evenveel opbrengt als het personenvervoer.

wessels
De Heer P. Wessels

Dit is de Heer P. Wessels, die- nadat hij als zeeman twee schepen had verloren- kapitein was op de ’Snikke’ die voer van Oude Pekela op Groningen. Herinnert u zich nog het bekende melodietje van de hoornblazer aan boord als hij door de vele bruggen moest met de Snikke? ’Wessels is de koffie kloar, Snikke komt van Stad. Het zo’n lange raize doan en nog gain koffie had’. Een mooi stukje historie uit de vroegere tijd.

buurt
In de buurt van de Hanekampsbrug

plekje
Een idyllisch plekje bij de Ned. Herv. Kerk

Jansingh
Boerderij van landbouwer T. Jansingh

1863 VERBETERING VAN HET PEKELDERDIEP

Het Provinciaal kanalisatie-plan van 1856 zou bij gedeelten worden uitgevoerd.
In dit plan was ook opgenomen de hergraving van ’t Pekelderdiep tot de Statenzijl met
een bodembreedte van 8 m. en een diepte van 2 m. beneden W.P. Door verschillende omstandigheden werd de uitvoering van de verschillende werken uitgesteld; eerst in
1863 kwam de verbetering van ons kanaal van Doorsnee tot het Bulsterverlaat, tot stand. De scheepsbouwers vroegen voor hun af te leveren zeeschepen een betrekkelijk grooten diepgang van ’t vaarwater. Om aan door hen reeds dikwijls geuite wenschen tegemoet te komen, was reeds in 1849 besloten het peil van ’t Pekelderdiep gedeeltelijk te verhoogen met 40 cm., door het inlaten van water door het Renselverlaat.
Vele landbouwers waren met deze peilverhooging weinig ingenomen; de gronden langs het pand Nieuwediep – Hoogebrug liggen zeer laag en hadden dikwijls last van overtollig water. Tusschen Stroobos en Hoogebrug bezweek in Maart 1827 een oostelijke dijk, waardoor een oppervlakte van ruim 3000 ha. lands overstroomde. De geleden schade schatte men op ruim f 93.000,-. Op deze overstrooming volgde al gauw die van de Nieuwediepster landen in den zomer van 1829; vele tuinen in ’t oosten van Beneden Pekela stonden blank, wat den dood van vele vruchtbomen tengevolge had. Het hooi van vele graslanden dreef op ’t water rond en werd later in bedorven toestand geoogst. De hierop gevolgde groote sterfte onder de schapen schreef men aan den vochtigen toestand der weiden toe. Volgens raming veroorzaakte deze overstrooming wel een schade van f 50.000,-. De landbezitters langs dit kanaalpand hadden dus groot belang bij verbetering van den waterstand. Het benedenste verlaat werd opgeruimd, waardoor het peil boven en beneden deze verdwenen sluis Vi m. verlaagd kon worden.

De landeigenaren in die buurt toonden hun groote tevredenheid met deze verbetering door gedurende 30 jaar 75 ct. per ha. jaarlijks in de kosten bij te dragen.
Daar het gemeentebestuur mede om den scheepsbouw de hergraving bevorderd had, besloot de Raad van O. Pekela bij besluit van 1862 een belasting te heffen van hier gebouwde nieuwe zeeschepen en wel van schepen van 75 tot 100 zeeton 50 cent per ton, van schepen van 100 tot 150 zeeton 1 guld’en per ton, en van schepen boven 150 ton 1,50 cent. Dat deze belasting voor de gemeente nog al van beteekenis was, blijkt wel uit de mededeeling, dat op de totale ontvangsten per jaar om dien tijd van ongeveer 19.000 gld. aan zoogenaamd tonnengeld ruim 2000 gulden ontvangen werd.
De gemeente O. Pekela gaf voor ’t diepgraven van 1863 een subsidie van
30.000 gld; denkende aan de bijdrage, die ze jaarlijks van particulieren ontving, dan kwam dit werk de gemeente op geen groote kosten, doch andere werken vroegen als gevolg hiervan ook hun offers. Nw. Pekela verleende voor de hergraving een subsidie van 10.000 gld. en de stad Groningen een van 11585 gld. Rijk en Provincie hadden voor de kanalisatie elk 1/3 der kosten beloofd. De verschillende bruggen over ’t kanaal waren oorspronkelijk particulier bezit. Er bestonden zoogenaamde draaikluften, die voor het leggen en onderhouden der bruggen hadden te zorgen. De ingezetenen, die gezamenlijk een zekere brug onderhielden vormden dus met elkaar een draaikluft. Maar in 1863 gingen alle bruggen over ’t kanaal in eigendom aan de gemeente over. De gemeente Oude Pekela ontving voor gelukkig verdwenen. In 1863 werd de straatweg door beide Pekela’s gelegd van de grens van Wildervank tot den weg naar Blijham, met een provinciale subsidie van 50 perc.; het gedeelte door O. Pekela kwam op 26640 gld.. En van dezen tijd dateeren ook de boomen langs het kanaal. Bij het opmaken van het kanalisatie-plan van 1856 was de stad niet te vinden voor ’t verleenen van een subsidie. Bij de invoering van ’t kadaster had ze het Pekelderdiep op haar naam doen plaatsen, maar in 1856 verklaarde ze, in strijd met haar houding daarvoor, dat ze nooit dat kanaal gegraven of onderhouden had. Toch is ze tenslotte door den drang, op haar uitgeoefend, gezwicht en heeft ze nog het reeds genoemde subsidie van 11585 gld. verleend. Bij de opruiming van ’t benedenste verlaat ging voor Groningen natuurlijk eenig sluisgeld verloren en als vergoeding voor dit gemis begon het op de plaats van de voormalige sluis van elk passeerend vaartuig 25 cent tol te heffen. Een lange paal of boom, stevig aan kettingen bevestigd, werd van wal tot wal over ’t kanaal gelegd. Tegen deze tolheffing kwam in onze kolonie groot verzet. Maar de stad kreeg concessie van de Kroon, ’t Gemeentebestuur van O. Pekela adresseerde en ging tenslotte op audiëntie bij den Minister van B.Z. In een uitgebreid schrijven aan Ged. Staten gaven B. en W. van Oude Pekela als hun meening te kennen, ’dat de stad geen eigenaresse van Pekela en nog minder van het hoofddiep is geweest, dat door de eigenaren alhier gezamenlijk gegraven is’ . Het bezoek van burgemeester Borgesius en wethouder Klasen in October 1869 aan Den Haag had tot gevolg, dat in 1870 aan de stad geen concessie meer verleend werd. Zoo ging het boomgeld weer tot het verleden behooren. Op de vraag van Oude Pekela in dien tijd aan de stad Groningen, of deze, als ze werkelijk eigenaresse van ’t Pekelderdiep is, dit kanaal wil afstaan aan de beide zustergemeenten, kwam met groote beslistheid een ontkennend antwoord in. de door haar te leggen nieuwe zes loopdraaien van de onderscheiden draaikluften 6 keer 250 gld., en van de zijde van aanwonende ingezetenen voor de te maken beide draaibruggen totaal 1000 gld. en van de provincie voor deze beide laatste bruggen, ieder geschat op 2000 gld. 50 perc. En zoo zijn de oude primitieve bruggetjes van 3 voet breed en zonder leuningen, zoo gevaarlijk voor de passage over het kanaal, gelukkig verdwenen. In 1863 werd de straatweg door beide Pekela’s gelegd van de grens van Wildervank tot den weg naar Blijham, met een provinciale subsidie van 50 perc.; het gedeelte door O. Pekela kwam op 26640 gld.. En van dezen tijd dateeren ook de boomen langs het kanaal. Bij het opmaken van het kanalisatie-plan van 1856 was de stad niet te vinden voor ’t verleenen van een subsidie. Bij de invoering van ’t kadaster had ze het Pekelderdiep op haar naam doen plaatsen, maar in 1856 verklaarde ze, in strijd met haar houding daarvoor, dat ze nooit dat kanaal gegraven of onderhouden had. Toch is ze tenslotte door den drang, op haar uitgeoefend, gezwicht en heeft ze nog het reeds genoemde subsidie van 11585 gld. verleend. Bij de opruiming van ’t benedenste verlaat ging voor Groningen natuurlijk eenig sluisgeld verloren en als vergoeding voor dit gemis begon het op de plaats van de voormalige sluis van elk passeerend vaartuig 25 cent tol te heffen. Een lange paal of boom, stevig aan kettingen bevestigd, werd van wal tot wal over ’t kanaal gelegd. Tegen deze tolheffing kwam in onze kolonie groot verzet. Maar de stad kreeg concessie van de Kroon, ’t Gemeentebestuur van O. Pekela adresseerde en ging tenslotte op audiëntie bij den Minister van B.Z. In een uitgebreid schrijven aan Ged. Staten gaven B. en W. van Oude Pekela als hun meening te kennen, ’dat de stad geen eigenaresse van Pekela en nog minder van het hoofddiep is geweest, dat door de eigenaren alhier gezamenlijk gegraven is’. Het bezoek van burgemeester Borgesius en wethouder Klasen in October 1869 aan Den Haag had tot gevolg, dat in 1870 aan de stad geen concessie meer verleend werd. Zoo ging het boomgeld weer tot het verleden behooren.

Op de vraag van Oude Pekela in dien tijd aan de stad Groningen, of deze, als ze werkelijk eigenaresse van ’t Pekelderdiep is, dit kanaal wil afstaan aan de beide zustergemeenten, kwam met groote beslistheid een ontkennend antwoord in.

eltjenswijk
Dit is een overzicht van de vroegere- thans gedempte Eltjenswijk. Veel is ook hier
veranderd, de meeste oude huizen op deze tekening, zijn afgebroken. Maar daar komen we later in dit boek nog wel op terug bij het hoofdstuk ‘demping der wijken’.

DE EERSTE SCHOOL

In 1638 besloot de stad Groningen Pekela, gelijk het luidt, van een bekwaam predikant te voorzien. Tegelijkertijd is er sprake van de benoeming van een koster. Gebrek aan lokaliteit schijnt de uitvoering van dit besluit vertraagd te hebben; als eerste predikant arriveert hier in 1640 Joh. Wirichius en als eerste koster, tevens schoolmeester, Willem Willems, die hoogstwaarschijnlijk eerst in 1643 zijn betrekking aanvaardt, immers over dit jaar wordt zijn salaris van 100 gld. voor t eerst verantwoord in de rekeningen van t klooster Ter Apel als bezitting van de stad. Een geschikt vertrek voor meester Willems werd tenslotte met stadshulp gevonden op de plaats, waar thans het Hendrik Wester Centrum zich bevindt. Dat oorspronkelijke schooltje zal primitief ingericht zijn en later bij de voortdurende toename van leerlingen meer dan eens vergroot zijn, maar uit één vertrek bleef het lange jaren bestaan, want vroeger zag men er niet tegen op 100 en meer kinderen in één ruimte te vereenigen. De archieven van Oude- en Nieuwe Pekela bevatten weinig, waaruit we de ontwikkeling van ’t schoolwezen in onze kolonie kunnen nagaan.
In het protocol van ’t gemeentebestuur van ’t district O. – en Nw. Pekela van 1808
vinden we ’t volgende vermeld in een der uitgaande missieves aan den drost van Winschoten: In Pekela zijn 4 wettige scholen;
1. de hoofdschool te Oude Pekela,
2. De bijzondere school aldaar bij ’t middelste verlaat, ook voor de kinderen van N. Pekela opgericht;
3. de hoofdschool en 4. de bijzondere school te Nieuwe Pekela.

’t Aantal leerlingen bedraagt te Oude Pekela op de hoofdschool 200-300 de avondschool
daaraan verbonden 50-100; op de school bij ’t middelste verlaat 120-180; en op haar avondschool 30-70; te Nieuwe Pekela op de hoofdschool 50-120; en op haar avondschool 20-30 en op de school in ’t boveneind 60-110 en op de hierbij behoorende avondschool 20-30. De onderwijzers genieten de opbrengst der schoolgelden, geschat op 3 gulden per leerling in ’t jaar voor de dagschool en 1,50 voor de avondschool, waarbij opgemerkt moet worden, dat er nogal achterstallige schoolgelden kwamen, en verder hebben ze eenige verdiensten van den verkoop van leermiddelen aan de kinderen.
De meester van elk der beide hoofdscholen geniet bovendien een vast salaris van 180 gld. met vrije woning; de meesters der bijzondere scholen ontvangen geen traktement; de meester bij
t midd. verlaat heeft alleen vrije woning, die van t boveneind niet.
Om Paschen, Pinksteren en Kerstdagen wordt vacantie gegeven; de schooltijden zijn: 91/2 tot 111/2; 1-31/2 en van 5 tot 7 uur. Enkele onderwijzers geven nog buitengewoon les.
’s avonds van 8 tot 9 uur. Doch keeren we terug tot de oudste school; haar geschiedenis vinden we in hoofdzaak vermeld op de verschillende gedenksteenen, die bewaard gebleven zijn. In ’t laatst der 18e eeuw werd de school geheel vernieuwd; op den oudsten gedenksteen staat geschreven: ‘Deze school is gebouwd in het jaar 1793 onder bewind van Burgemeester I.D. Quintus
. Een tweede gedenksteen spreekt ook van vernieuwing, maar ook van vergrooting in 1819 onder toezicht van de heeren Veenmeesters G. Borgesius en H.J. Middel. Een andere steen houdt een vrij gewichtige gebeurtenis in herinnering; hij deelt mede, dat de oude stadsschool in eigendom aan de gemeente overgaat; zijn opschrift luidt: ’Deze school met de onderwijzerswoning bij besluit van Z.M. den Koning, d.d. 4 Mei 1838, no. 145, aan de gemeente Oude Pekela toegewezen zijnde, zoo heeft de Ed. Achtb. Raad dezer gemeente het schoolhuis geheel doen vernieuwen, het eerste en tweede schoolvertrek aanmerkelijk doen verbeteren en nog met dit derde schoolvertrek doen vergrooten; onder het Burgemeesterschap van den heer Petrus Johannes Huisinga’! Bij deze overdracht wordt geconfereerd door O. – en N. Pekela met de stad Groningen en Ged. Staten over de hier geheven plaats en heemstedegelden. Art. 42 van Orde en Reglement, waarna de ingezetenen in de Pekela aangaande het begraven van haar Veen, met den ankleve van dien, haar zullen hebben te reguleren, van 1732’, vertelt ons, wat we onder deze gelden hebben te verstaan. We lezen daar: ’Zal van ieder plaatze, groot een lot, ofte anderhalf grooter na advenant, jaarlijks op den eersten Nov. aan de Rentmeester ofte Veenmeester gegeven worden, een gulden tot onderhoudt van kerk, school en pastorie. Van een groot heem tien stuivers, en van een klein heem 5 stuivers!! Voor O. Pekela hebben we nagegaan, dat gedurende een reeks van jaren deze plaats- en heemstedegelden, na autorisatie door de Kroon, als belasting nog geheven worden onder voortdurende tegenkanting van de ingezetenen; deze belasting bracht toen jaarlijks ongeveer 225 gld. op. Van hulde aan den bekenden schoolman Wester getuigt een andere gedenksteen, waarop gebeiteld staat: Dit schoolvertrek in 1793 gebouwd, was de eerste
verbeterde groote school in Nederland. In dit en in het hier vroeger gestaan hebbende schoolvertrek leefde en werkte in nederigheid als onderwijzer der jeugd vanaf 1783 tot 1802 de groote schoolhervormer Hendrik Wester. Zoolang het onderwijs in Neerland wordt geacht, zoolang blijft dit vertrek in eere bij ’t nageslacht, door deszelfs gewezen leerlingen in 1843’. Wie deze leerlingen zijn, worden we gewaar uit de in druk verschenen liederen, gezongen bij de inwijding van de in dat jaar verbouwde school, en uitgegeven’ ter boekdrukkerij van Joh. Huisingh
, het zijn: G. Borgesius, D.J. Houwink, P.B. Kolk, P.J. Huisinga, J. Kranenborg, W. Kranenborg, P.R. Bronds, H. Oortwijn, H.W. Kiers en Wed. W.M. Pott. Tijdens deze verbouwing in 1843 waren de schoolkinderen ondergebracht in de schuur van veenmeester G. Borgesius. En meester De Vrieze heeft in een afscheidslied deze schuur op de volgende wijze gehuldigd:

Vaarwel thans, o schure, wij scheiden van u,
Een betere schole verwachten wij nu:
Ja, spoedig is het nieuwe schoolvertrek klaar,
Daar wachten, daar wenschen, verlangen wij naar.

Maar hier was ’t ook aardig en prettig en mooi,
Wij leerden hier vlijtig bij koren en hooi;
Wij zongen en sprongen uw vakken soms rond
En hadden hier menigen vroolijken stond.

Vaarwel dan, o schure, maar hoor eerst ons lied,
Wij scheiden, doch neen. Wij vergeten u niet,
Wij wenschen tot dank u jaar uit en jaar in
Een oogst, naar uw eigenaars wenschen en zin.

Aan een totale vernieuwing herinnert een steen, waarop te lezen staat; ’Den 21 Juli 1871 is de eerste steen van dit schoolgebouw gelegd door G.J. Borgesius, toen hoofdonderwijzer was A. Ufkes. Architect: J.H. Bauer. Gebouwd onder toezicht van T. Borgesius, burgemeester; W.H. Kiers en H.J. Klasen, wethouders; D. de Jonge, D.P. Kolk, H.T. Kranenborg, G.T. de Jonge, A. van Calcar, A.J. Schröder, S. Fockens en W.F. Zuiderveen, raadsleden. M.B. van Till, secr. Als iets bijzonders vermelden we, dat buiten in de westermuur van het afgebroken meestershuis, behoorende bij de oude school, een ijzeren staaf vanwege de stad was ingemetseld, een standaard-veenmat, lang 10 veenvoet, dus 3,07 m. De bekende Pekelder Veenroe was 14 voet, dus 4,298 m. Op dit oogenblik rust genoemde 10 voets veenmaat op den zolder van ons gemeentehuis. In de veenderij gebruikte men gewoonlijk veenbonk, een twee roe’s maat. Hier volgt nog het stichtingsjaar der overige scholen in Oude Pekela:

GEMEENTESCHOLEN

school 1 in 1887
school 3 in 1900
school 4 in 1912-1913
Hendrik Westerschool 1922.

BIJZONDERE SCHOLEN:

Geref. school in 1873 – ’74
vernieuwd in 1907
Kath. school 1921

In 1854 is te O. Pekela door E. Scheffer opgericht een school voor middelbaar onderwijs en zeevaartkunde, met toelage van de gemeente gedurende de eerste 3 jaren, van resp. 200, 150 en 100 gulden. Deze inrichting, tevens kostschool, beleefde eenmaal een tijdperk van grooten bloei met inwonende leerlingen. De instituteur G. Hemmes deed ze in 1873 aan de gemeente over voor 4000 gld. Onder A. Oskamp is de school in 1890 opgeheven en verkocht met het huis aan S. Sterrenberg voor 1660 gld.

armenhuis
Het oude armenhuis aan de Hanekampswijk. Vroeger noemde men het ook wel , ’t Waarkhoes’ .

link: https://fotocollect.blog/woning-13/

NIJVERHEID

De zeilschepen konden de concurrentie met de stoombooten niet volhouden en het een na het ander schip verdween uit de vaart, zoodat van de vroeger zoo talrijke Pekelder vloot geen enkel vaartuig meer overgebleven is. De meest gegoeden onder onze ingezetenen, die bij de zeevaart ten nauwste betrokken waren, begrepen de beteekenis van t spreekwoord: Als t getij verloopt, verzet men de bakens, en zagen uit naar andere middelen van bestaan. Sedert 1875 hebben we op onze bodem nieuwe industrieën zien ontstaan, waaronder in de eerste plaats onze cartonnijverheid genoemd moet worden.
Aan deze zoo belangrijke industrie dankt Oude Pekela thans gedeeltelijk zijn bestaan; als
het haar wel gaat, dan gaat het deze gemeente ook goed. Als de eerste fabriek de A- stroom, in werking gesteld is, komen van over de oostgrens van ons land eenige bekwame papiermakers, als de heeren E. Free, W. Dick en J. Schulte, die aan den opbouw van Pekela’s nijverheid hun beste krachten gegeven hebben en waarvan eerstgenoemde, de heer E. Free Sr., een voornaam aandeel gehad heeft in de ontwikkeling van onze cartonfabricatie en die daarvoor als industrieel om zijn groote practische kennis een algemeene bekendheid verworven heeft. Enkele bladzijden meenen we te moeten wijden aan de toenmalige plaatselijke industrieën, allereerst aan de cartonnijverheid.

a-stroom
De eerste fabriek de A- stroom

De grondstof, het stroo, werd per schip of as, in den laatsten tijd veelal doormiddel van vrachtauto, aangevoerd. Bij aankomst per vaartuig wordt het stroo door een loopkat elektrisch gelost en langs een transportbaan, waarbij de pakken door een snelweger gewogen worden, geleid naar het hakselhok. Hier verwijdert men den draad van de pakken en nadat het stroo in de hakselmachine kortgesneden is, gaat het langs een jakobsladder naar boven naar den hakselzolder, waar een zoogenaamde slee, een breede riem, het opvangt, die het bij de verschillende kokers op hoopen stort. Hier staan werklieden gereed het haksel met een stroovork in de kokers te werpen, welke zich onder den zolder bevinden, waarbij steeds gebluschte kalk wordt toegevoegd. Zijn de kokers goed gevuld, dan zet men ze onder stoom. Ze worden hierop eenigen tijd rondgedraaid, totdat de inhoud, thans stof genaamd, gaar is. Na deze bewerking volgt het ledigen; men zet eiken koker stil en neemt de beide deksels er af. Door den koker te draaien, kan men de stof, als een opening naar onderen is gericht, laten ontwijken.
De massa belandt dan in het hoofdgebouw, dus onder den kokerzolder, waar ze in een koldergang geschept wordt, om door groote zware koldersteenen fijngemalen te worden.
Nu gaat de stof, onder toevoeging van water naar de hollanders om tot pap verwerkt te worden en verder langs een afvoerkanaal naar de stofputten, bij de papierbaan gelegen. Een scheprad werpt de pap in een goot, die naar den knopenbak waarin de harde stukjes bezinken. De breiachtige massa valt tenslotte neer op een koperen zeef met zeer fijne gaatjes, die het water doorlaten. Na over de zeef geloopen te zijn, ondergaat de pap een soortgelijke bewerking op een wollen doek, het natvilt blijft steeds in voortgaande beweging langs de papierbaan en neemt een steeds vasteren vorm aan.

villa
Foto van de villa van de heer Mulder- toenmalig direkteur van de fabriek A-stroom.
Deze villa heeft jaren gestaan in het benedeneind van onze plaats,
bij het voormalige Flessingsterrein.

Van het natvilt gaat het carton, immers de stof mag men nu welaldus noemen, over
op groote cylinders, die met stoom gevuld zijn; het loopt van den eenen cylinder op
den ander en komt zoo in drogen toestand aan ’t eind der baan; hier snijden messen
het op de vereischte maat. Als hierop een aantal vellen door middel van touw tot
een pak vereenigd zijn, is het carton voor verzending gereed. Een zeer kleine hoeveelheid blijft binnenlands, het overige carton wordt hoofdzakelijk naar Engeland uitgevoerd.

free
strokartonfabriek Free & Co

britannia
stroocartonfabriek Britannia

CARTONFABRIEKEN TE OUDE PEKELA

Hier een overzicht van de produktie omstreeks het jaar 1930 en daarvoor.

A-stroom gesticht in 1875 cap. per week 170 ton
Union gesticht in 1883 cap. per week 270 ton
Albion gesticht in 1888 cap. per week 165 ton

Erica gesticht in 1889 cap. per week 170 ton

met cartonn afd.

Wilhelmina gesticht in 1896 cap. per week 120 ton
Ceres
gesticht in 1898 cap. per week 230 ton
De Kroon gesticht in 1901 cap. per week 230 ton
Free en Co gesticht in 1904 cap. per week 235 ton

Britannia gesticht in 1913 cap. per week 300 ton

De fabrieken A-stroom en Wilhelmina zijn opgeheven respectievelijk
in de jaren 1917 en 1923.

erica
Cartonfabiek Erica.

Eén ton carton is 1016 kg. Voor de vervaardiging van één ton carton is 1250 kg.
stroo noodig. (Al deze gegevens zijn van omstreeks de jaren 1930).

Maximum productie per jaar dus 79.500 ton, maximum grondstof per jaar ongeveer 99 miljoen kg. De bestaande cartonfabrieken keren een kleine miljoen gulden uit aan loon aan 770 werknemers in dien tijd. In 1928 heeft ons land aan carton uitgevoerd 247.294.000 kg. voor de som van 21.058.000,- glde.
zoodat 1 ton carton gemiddeld gekomen is op 85 gulden.

free02
Cartonfabiek Free & Co.

Als aardappelmeelfabrieken hebben te O. Pekela bestaan de fabrieken van
Gebr. Drenth van 1888 tot 1914 en de Orania van 1892 tot 1898. De aardappelmeelfabriek Pekela en Omstreken te Nw. Pekela is in 1900 gesticht. In 1823 is de cichorei en mosterdfabriek van P.D. de Jonge opgericht. Het pleit zeer zeker voor de degelijkheid van De Jonge
s mosterd en cichorei, dat deze inrichting meer dan een eeuw lang het algemeen vertrouwen heeft genoten. In 1854 ontstond de thans zoo bloeiende houtzaak van de firma Koerts. In dat jaar werd de houtzaagmolen gebouwd, die in 1901 verdween, om plaats te maken voor een geheel moderne ingerichte stoomzagerij en schaverij. In wijden kring heeft deze nijverheid zich door haar soliditeit een goeden naam verworven. (Zelfs tot op heden).
De Pekelder Machinefabriek van G.B. Drenth verdient hier ook vermelding. Ze is een voortzetting van de meer dan 100 jaar bestaande smederij van de familie Wortelboer.
Als iets bijzonders moet vermeld worden, dat aan deze fabriek een afdeeling verbonden is voor het maken van zeven tendienste van verschillende fabrieken, als carton, papier en cullulosefabrieken onder den naam van Metaaldoekweverij Gebr. Drenth N.V. opgericht in 1915, en thans nog volop in bedrijf. In 1915 is de touwslagerij van Twiest overgegaan in de N.V. Volharding. Bereid wordt in hoofdzaak paktouw. Gemiddeld een 50 tal personen vinden hier thans werk; deze industrie is dus voor de gemeente van groot belang. Evenals Catz en Zonen van Pekela heeft de door J.H. Baalman in 1881 opgericht fabriek van oprechte Wortelboers Kruiden een groote populariteit verkregen. In 1920 is de zaak overgegaan aan B.J. Baalman, onder den naam van Firma Jacoba Maria Wortelboer,
Chem. Pharm. Fabriek, en onderging sedert dien tijd een belangrijke uitbreiding, door fabricatie van verschillende geneesmiddelen. De thans bestaande steenfabriek, gebouwd in 1859 door G.H. Holtman en R.E. Hilbrandie, ging in 1871 over aan E. ten Cate die haar verkocht aan G.H. Strating. Thans behoort de fabriek aan de familie H.G. Strating. Oorspronkelijk kwamen voor de fabricatie steenbakkers over uit Lippe Detmold, die in de fabriek onderdak vonden, er sliepen en aten. In 1885 is de fabriek machinaal ingericht.
De produktie is eenige keeren belangrijk opgevoerd en bedraagt thans (omstreeks 1930)
en maximum van 5 miljoen steenen. De inrichting behoort tot de grootste steenfabrieken in onze provincie; ruim een 20-tal ingezetenen verschaft ze een bestaan.
De jongste industrieële onderneming in de twintiger jaren is de fabriek van radio apparaten van H.K.A. Klasen, opgericht in 1922. Van amateurisme is de heer Klasen
overgegaan tot de fabricatie van radio-toestellen. Toegerust met veel energie en vernuft, heeft hij belangrijke verbeteringen in de radiotechniek aangebracht; zoo werd hij de uitvinder van een nieuw ingebouwde membraan-luidspreker. Thans levert de fabriek ook aanverwante toestellen af, als bioscoopmuziek- en gramophooninstallaties en legt radiocentrales aan, als te Oude- en Nieuwe Pekela, Stadskanaal enz.
De Akah (alles komt aan huis) toestellen munten uit door solide en smaakvolle afwerking, terwijl de geluidsweergave van de verschillende apparaten een groote volmaaktheid heeft bereikt. Ofschoon in O. Pekela een 10- tal sigarenfabrieken worden aangetroffen,
kan men toch niet zeggen, dat deze fabrieken van groote betekenis zijn;
door de vele concurrentie is de gezamenlijke omzet maar gering, in weerwil van bekwame vaklui, die in deze industrie werkzaam zijn.

veendijk
De ’Jordaan’ van Pekela, de aloude ‘Veendijk’.

DE MACHTIGE STAD

In vroeger eeuwen heeft de stad Groningen in onze provincie een eigenaardige positie ingenomen; ze was als een kleine staat op zich zelf, die in geheel Groningerland den toon trachtte aan te geven en zich daardoor een reeks van verwikkelingen op den hals haalde. Oorspronkelijk was Groningen een Drentsch dorp. Door zijn gunstige ligging aan de grens
van twee verschillende landstreken: een klei- en een zandgebied, ontwikkelde het zich langzamerhand tot een vrij welvarende plaats. Steeds meer zonderde het zich van Drenthe af en sloot zich aan bij de gouwen: Hunsigo, Fivelgo en Westerkwartier, bekend onder den naam van de Ommelanden. De overige landstreken in onze provincie: Goorecht, Oldambt en Westerwolde hebben steeds een ondergeschikte rol gespeeld, verloren betrekkelijk reeds vroeg haar zelfstandigheid en werden ten slotte alle stadsbezittingen. Zoo ontwikkelde Groningen zich tot een vrije stad onder
t bestuur van vier burgemeesters en een raad met eigen militaire macht. De handel van de geheele provincie wist het tot zich te trekken door middel van het stapelrecht, waardoor de Ommelanden verplicht waren hun granen en vee in de stad ter markt te brengen; onder dit recht viel ook het bier, dat alleen door de stad in de provincie in consumptie gebracht mocht worden. In den beginne getroostte men zich ten plattelande de verplichte tochten naar de centrale en eenige markt, daar de behoefte aan een veilige marktplaats algemeen gevoeld werd. Maar er kwamen ook tijden, dat men de stad van groote aanmatiging en soms van onderdrukking beschuldigde. Het jaar 1594 is een uiterst belangrijk moment in het verleden van onze provincie. Tegen dien tijd onderscheidde men hier in het noorden een Spaansche en een Staatsche partij. Groningen was Spaansch gezind, de Ommelanden daarentegen kozen de zijde van de Unie van Utrecht en waren dus verklaarde tegenstanders van de Spaansche overheersching. In het pas genoemde jaar namen de beide stadhouders Prins Maurits en Willem Lodewijk de stad in en ontrukten haar alzoo aan den Spaanschen invloed. De stad had toen het Tractaat van Reductie te aanvaarden, waarna onze provincie een tweeledig gewest werd en sedert dezen tijd in de geschiedenis voorkomt onder den naam van Stad en Lande. De rechten van de stad bleven bij deze verandering zoo goed als onaangetast. De Ommelanden beschouwden zich als een zelfstandige Unie en wisten gedaan te krijgen, dat het stapelrecht door een commissie uit de Staten Generaal in studie genomen werd, hopende langs dezen weg meer vrijheid op het gebied van den handel te bekomen. Doch deze comm. bracht in den toestand van den stapel zoo goed als geen verandering: de stad behield het stapelrecht van alle in- en buitenlandsche koopwaren; ook zou ze het recht behouden van de bierleverantie aan de ingezetenen van de Ommelanden. Wel werd het bierbrouwen in de Ommelanden toegestaan, doch uitsluitend voor eigen gebruik. Met deze uitspraak kon men zich op ’t platteland al heel slecht vereenigen en als een daad van protest richtte men een tweetal bierbrouwerijen op. Toen vele Ommelander heeren hierna een samenkomst in de stad hielden, werden ze allen gevangen genomen. Eerst in het hierop volgend jaar bekwamen ze weder hun vrijheid. We noemen nog een enkel voorbeeld, waaruit blijkt, dat Groningen niet altijd kieskeurig was in de middelen om zijn doel te bereiken; het bezit van den eigendom van een ander. In het begin van de 17e eeuw is de stad tegenover Beerta zeer wederrechtelijk opgetreden door zich zoo maar landerijen toe te eigenen. Hevige protesten bij de Staten Generaal bleven vruchteloos. Huninga het hoofd van t verzet in Beerta, werd door de stad gedagvaard en ter dood veroordeeld. Hij ontkwam aan de galg of het schavot door zich tijdig buitenlands in veiligheid te brengen. In de 15e eeuw had de stad beslag gelegd op het Goorecht en in dienzelfden tijd mengde ze zich in de twisten van de aanzienlijke families de Gockinga’s en de Houwerda’s, waardoor ze vasten voet kreeg in het oosten van onze provincie en op deze wijze weldra geheel Oldambt onderwierp. De wreedheid der Addinga’s gaf haar aanleiding het slot te Wedde, den zetel van deze heeren, in 1478 in te nemen en ze beschouwde hierop Westerwolde als haar gebied. In dat jaar bouwde de stad aan de Pekel A een met grachten en bolwerk versterkt kasteel, den Pekelborg, voor haar vertegenwoordiger, den kastelein of drost. Van deze sterkte ontbreken zoo goed als alle bijzonderheden; ze moest hoogstwaarschijnlijk dienen ter beveiliging van den handelsweg van Groningen over Slochteren, Winschoten, door Westerwolde naar Munsterland. Deze weg liep langs het nu verdwenen Stroobos, zodat naar alle waarschijnlijkheid hier of in de onmiddellijke nabijheid daarvan het slot zal hebben gestaan. In een werk van Mr. A. Ch. van Swinderen over het Landrecht der oude Heerlijkheid komt van de hand van Prof. J. de Rhoer een opstel voor over Westerwolde;
in een noot op blz. 276 leest men aangaande genoemden burcht het volgende:

’Vele moeite heb ik mij gegeven, om de nette plaats te vinden, alwaar dit slot geweest is, want geen geheugen of erfgerucht is er bij de ingezetenen van over. Mij is waarschijnlijkst geworden, dat het gebouwd is omtrent ten halve wege, wanneer men uit de Beneden Pekel naar de Bruggeschans, of zooals men nu zegt, Hoogebrugge, wandelt, op een kamp, die voorheen Steenhuiskamp, genaamd wordt. De naam zelfs en andere omstandigheden leiden ons daarheen, de ligging is juist aan het uiterste tusschen het Oldambt en Blijham, en de weg liep oudtijds van daar naar Blijham. Het stroompje maakte hier een soort halfeiland, zooals men nog zien kan en zulke plaatsen was men gewoon, als er gelegenheid toe was, tot dergelijke gebouwen te kiezen’.
Dit schrijft de professor in 1790. De invloed van Groningen in Westerwolde was echter van korte duur, want reeds in 1498 stelde het landschap zich onder de hoede, gelijk reeds vroeger, van den bisschop van Munster. De vele lotwisselingen van Westerwolde zullen we niet uitvoerig nagaan, voor ons doel is het voldoende op te merken, dat een rijke Amsterdamsche koopman, Willem van den Hove, de Heerlijkheid in 1617 kocht voor de som van 125.000 gulden. Reeds in 1619 droeg hij zijn bezitting over aan de stad voor 140.300 gulden en als handelaar had hij dus goede zaken gedaan. Sedert dit laatstgenoemde jaar blijft Westerwolde onafgebroken in Gronings bezit tot den Franschen tijd, die met het jaar 1795 aanvangt, wanneer weldra alle heerlijke rechten vervallen en Westerwolde opgenomen wordt in de nieuwe staatkundige indeeling van ons land. Zoo heeft dus Pekela een reeks van jaren behoord tot de jurisdictie of
t gebied van de stad, en wel zijn noordelijk deel tot Oldambt en zijn zuidelijk deel tot Westerwolde, zoodat derhalve ongeveer de eene helft zijner inwoners stond onder den drost van Zuidbroek en de andere onder dien van Wedde, immers de Pekel A werd als de grens tusschen beide landschappen beschouwd. Een gevolg van de verhouding, die eenmaal bestond tusschen Westerwolde en de bisschop van Munster, is steeds geweest, dat de bewoners der oude Heerlijkheid, dus ook de ingezetenen van onze kolonie ten zuiden van het kanaal, verplicht waren het hoendergeld op te brengen. Het was in oude tijden dikwijls de gewoonte, dat een ondergeschikte als blijk van afhankelijkheid, zijn heer op een bepaalden tijd een geschenk had aan te bieden; zoo ontving het klooster te Heiligerlee gedurende vele jaren iederen herfst wel 82 hoenders, vele lammeren enz. van zijn verschillende pachters. Reeds in 1316 hadden de Westerwolders bisschop Lodewijk van Munster beloofd eens per jaar zijn drost een hoen te leveren uit ieders huis, waaruit rook opsteeg. Prof. De Rhoer schrijft, dat in zijn tijd (1790) ieder ingezetene den drost zendt, naast 3 bak haver, 2 hoenders, die op een ton kunnen vliegen; in plaats van deze natura, werd ook genoegen genomen met de betaling van 30 cent het zoogenaamde hoendergeld. Het heet, dat het drostschap van Wedde in 1811 is opgeheven; om dien tijd heeft de stad deze belasting over enkele jaren niet ingevorderd, immers in het archief van Oude Pekela vonden we een klacht van een deel onzer ingezetenen, dat door den drost De Sitter het hoendergeld over een viertal jaren tegelijk werd opgeëist.
Maire Huisinga was van mening, dat sedert 1798 alle heerlijke rechten waren opgeheven en alzoo het hoendergeld was vervallen. In het
Rekening-boek van genoemden drost lezen we echter over 1814: ln de Pekel zijn 380 huizen, daaruit hoenderen verschijnen. Ieder hoen daaruit verschijnende geredimeerd als voren, makende 57 gulden!
Een eenvoudig rekensommetje doet zien, dat één hoen geschat werd op 15 cent.
Na 1814 gaat het hoendergeld weldra voor goed tot het verleden behooren.

smalpadje
Het vroegere ’Smalpadje’, thans Ericalaan

MOEILIJKE JAREN 1920- 1924

In dit tijdperk vraagt de bestrijding der werkloosheid in de gemeente O. Pekela buitengewoon zware offers, zoodat het rijk zijn steun niet kan onthouden.
Dank zij het toenmalige gemeentebestuur, functionneerden thans alle gemeentelijke organen weer regelmatig en op de gewonen wijze, ofschoon onze ingezetenen nog zuchten onder den druk van de zeer hooge belastingen. Het volgend staatje doet zien, welke belangrijke bedragen voor de algemeene steunverlening nodig waren.

Uitgaven werkverschaffing te O. Pekela

1921:

Uitdiepen wijken f 10868,50
Wegenaanleg  f 16696,21
Ontginning Westerleesche veen  f 128298,8214

Totaal: f 155863,53½

Subsidie van ’t Rijk  f 104982,89

Voor rekening der gemeente  f 50880,64½

1922:

Ontginning Westerleesche veen  f 8646,31
Wegenaanleg  f 3089,41

Totaal: f 11735,72

Subsidie van ’t Rijk f 7101,18

Voor rekening van de gemeente f 4634,54

1923:

Toeslag bij werkzaamheden op ’t veen van J. Nienoord  f 7200,00
Toeslag in de loonen aldaar f 3000,00

Totaal: f 10200,00

Subsidie van ’t Rijk f 9690,00

Voor rekening der gemeente f 510,00

Andere uitgaven, geheel voor rekening der gemeente, dus na aftrek van subsidies
van ’t rijk:

Uitgaven werklozenkassen – kosten steunverleening  – Rente en aflossing

1920:  f 5030,96  – ……….. – f 39296,25

1921:  f 3725,76½ – f 10368,76 – f 40047,50

1922:  f 4707,29½ – f 10121,21½ – f 65100,28½
1923:  f 8000,00 – f 5081,35 – f 65905,00
1924:  f 8000,00 – ……… – f 56826,76

In deze jaren kwam gemiddeld een hoofdelijke omslag binnen van ongeveer f 120.000,–
De Europeesche oorlog van 1914-1918 heeft ten opzichte van de gemeente O. Pekela dus wel wat op zijn geweten.

compagniesterwijk
Foto is van 1901 en geeft aan de plaats waar nu de huizenrij staat, gebouwd door wijlen aannemer Stam,
op de Compagniesterwijk. Zoals te zien, de wijk was toen nog niet gedempt,
maar de boerderijen aan de overkant stonden er toen ook al reeds.
Dit is in de buurt vlak bij de voormalige strokartonfabriek Albion.

OP REIS VOOR 100 JAAR

Een Pekelder familie maakte, ruim 100 jaar geleden een uitstapje naar Holland.
Eén van het gezelschap beschreef den tocht, liet de beschrijving drukken en haar verpreiden onder familieleden en goede vrienden. Een paar korte aanhalingen mogen hier
een plaatsje vinden. ’s Morgens te 10 uur ging men te Kampen aan boord van het veerschip naar Amsterdam. Te middernacht kwam het vuur van Marken in zicht. Eenigen tijd hierna barstten de dreigende buien, welke ons sinds lang boven
t hoofd hingen, los, en een plasregen, die door het slecht gebreeuwde kajuitsdek drong zou ons in den stikdonkeren nacht hebben verplaatst, indien we door onze regenschermen het zwakke kaarslicht niet hadden beschermd. In den vroegen morgen arriveerden we in de IJ- stad, ’s Middags besloten we in Lockhorst de thee te gaan drinken. Een paar jeugdige Amsterdammers, waarschijnlijk door het Groninger hoofdtooisel van 2 vrouwen van ons gezelschap uitgelokt, trachtten den Groninger tongval in zeer zware bewoordingen na te apen; wij, die anders in het Hollandsche dialect hadden gesproken, stelden er nu een eer in, om zuivere Westerwoldsche taal te keuvelen en na aan die heeren, een ’gouden dag mit en ander, wie wunsken joe gezondheid en beterschop’, toegeduwd te hebben, traden we weldra het Weener Carroussel binnen. Geen van ons allen was nog immer in deze kostbare ronde houten tent geweest, en wij konden ons dus geenszins van lachen onthouden, bij de gedachte hoe of het mogelijk ware, dat menschen van jaren van beiderlei kunne, zich op een houten paard of in een triomfkar of arreslede konden nederzetten en zich gedurende een 10-tal minuten in een cirkel van circa 40 voet middellijn laten ronddraaien. Doch hoe besmettelijk is het voorbeeld, reeds spoedig bekroop de 2 jongste vrouwen van ons de lust, om in een Russischen wagen, welke met een zeer vlug en moedig houten paard bespannen was, den toer in de ronde te doen en ofschoon het ons echter moeite kostte, gelukte het ons om de oudste der 3 vrouwen in de arreslede plaats te doen nemen.
NATUURVERSCHIJNSEL. Op een blad van een boek, afkomstig van zekeren Jan H. de Wit, komt de navolgende aanteeking voor: Den 24 Juni 1783 is er een zwaar oordeel Gods geweest. De vruchten des velds; boekweit, haver en zomergerst waren plotseling als verbrand; de bloei van veldboonen en waalsche boonen werden zwart en vergingen; de bladeren van verschillende boomen werden geel en verdorden;
de vruchtboomen lieten hun vruchtjes vallen; op ’t veld verdroogde alles en werd als hooi. Dit wonder geschiedde dien dag ’s middags van 12 tot 3 a 4 uur volgens de menschen door de groote hitte of door een vurigen wind.
VROUWENKLEEDING. Vele Westerwoldsche gebruiken vonden in onze kolonie ingang. Volgens burgemeester Borgesius werd de kleeding der vrouwen alhier omstreeks 1850 vervangen door Fransche modes. Volgens het landrecht van Westerwolde was aldus de kleeding van een bruid voorgeschreven: een Ipersche rok, een Ipersche hoike en een Romundische rok en Kattenpels. Een hoike is een huik, een kapmantel; een Kattenpels en een harige, ruige pels.
BELASING OP ’T MAAL. Reeds voor 1795 werd er in onze provincie een dergelijke belasting geheven. Na den Franschen tijd is ze meer dan eens onderwerp van bespreking geweest in den Raad der vroede vaderen. Zoo stelt de Gemeenteraad van O. Pekela in 1825 het maalloon vast voor rogge grofmalen per mud op 12 ct., klein gemalen op 35 ct., voor tarwe klein gemalen op 35 ct., voor beestenvoeder eenmaal gemalen op 14 ct., en tweemaal gemalen op 22 ct. Voor 1827 wordt het aandeel van deze gemeente in deze belasting bepaald op 3000 gulden. In 1855 is deze belasting afgeschaft.
BROODZETTING. De gemeenteraad bepaalde de prijzen van ’t brood. Zoo voor 1826 den prijs van een 6 ponds roggebrood op 48 ct. In 1851 staat in ’t Gemeenteverslag van
O. Pekela: hier zijn 15 broodbakkers en de zestiende wordt e.k. Mei verwacht, een waarlijk voldoend aantal om de regeling van de prijzen aan de vrije concurrentie over te laten.

boerderij-1889
Een fraaie boerderij in Oude Pekela. 1889

fleurke
De oude winkel van Fleurke bij de Hanekampsbrug. 1908

JAARTALLEN

Bij het samenstellen van dit boek uit Pekela’s Verleden moesten we met de ruimte
en met de kostprijs rekening houden. Vandaar dat we alles niet uitvoerig hebben
vermeld, maar ons voor een klein gedeelte hebben beperkt tot het geven van jaartallen van belangrijke gebeurtenissen vanaf 1444 tot 1930. Hier volgen de belangrijkste
data uit dien tijd:

1444 Oldambt in bezit van Groningen.
1478 Stichting van Pekelborg.
1499 Edzard van Oostfriesland neemt Pekelborg in.
1600 Winschoter Hoogebrug lag bij Pekelborg.
1649 Aanleg van Zuidwending.
1654 School-order voor de Prov. Groningen, opgesteld door de Synode.
De arme schoolmeesters werden niet ontzien. Ze moesten schoolhouden van 1 April
tot 1 Sept., 4x per dag; van 6 tot 8 van 9 tot 11 van 12 tot 2 en van 3 tot 5 uur.
Van 1 Sept. tot 1 April 2x daags: van 8 tot 11 en van 12 tot 3 uur.
1655 Aanleg van de Ommelanderwijk.
1672 Winschoterzijl door den bisschop van Munster bezet.
1675 Het tabaksrooken komt in gebruik.
1686 Groote watervloed; alleen in ’t Oldambt zouden 482 menschen verdronken zijn.
1692 De jenever wordt volksdrank.
1708 Strenge winter; vorst van 24 Dec. tot in Mei. Vrachtwagens rijden over de Eems.
1716 De huizen in Pekela op een afstand van 50 voet van de diepswallen te zetten.
1720-1811 De rentmeester der venen te Nw. Pekela steeds een der kerkvoogden aldaar.
1733 Zachte winter. In Januari beginnen sommige boomen te bloeien.
1735 Jan Klatter, schuitvaarder van Pekela op Groningen.
1736 Aan beide Herv. Kerken in Pekela door de stad een avondmaalsbeker, met het
stadswapen voorzien, vereerd.
1739-1740 Zeer strenge winter. Vorst van Oct. tot April.
1740 Begin van ’t koffiedrinken. Tegen ’t eind der 18e eeuw kwam de toevoeging
van cichorei in gebruik. Eerste bereiders van cichorei alhier gebrs.

Van Lintei, die de wortels met den handmolen bewerkten.
De Jonge’s cichorei verdringt die van gebrs. Van Lintei.
1746 Plakkaat van Groningen, waarbij verboden wordt door Pekela de schepen
door paarden te laten trekken.
1758 Bij plakkaat van de stad bepaald, dat de boekweitmolenaars alleen boekweit
mogen malen. Strenge winter. Des voorjaars veel turfvervoer naar Duitschland;

voor elke reis werd 6 a 700 gld. bedongen.
1762 Grens tusschen Westerlee en Pekela geregeld, gelijk die in 1723 tusschen
Ontswedde en Pekela.
1767 Besloten de Scholtensklapbrug, nu verdwenen, te bouwen.
1768 ’t Kerkhof in Beneden Pekela beplant.
1774 H.J. Middel schuitevaarder op Groningen.
1786 ’t Exercitie-genootschap in Beneden Pekela zal 25 geweren van de stad ontvangen.
1793 Nieuwe school te Oude Pekela.

1794 Nieuwe Ned. Herv. Kerk te Boven Pekela.
1800 Omstreeks dezen tijd heeft men de volgende gangbare munten: 1 rijksd. -50 st.,
1 goud. gld. = 28 st., 1 gld = 20 st., 1 dertiendehalf = 12 st., en 4 duiten.
1 schelling — 6 st., 1 zesdehalf = 5 st., en 4 duiten, 1 reaal 3 st. en 4 duiten
1 stoter — 2 st. en 4 duiten, 1 dubbeltje 2 st., 1 braspenning 10 d. 1 st 8 d. 1 blank = 6 d.
1805 Nutsdep. Pekela opgericht door H. Wester. Voor zaalhuur, thee en pijp betaalt elk lid ter vergadering bij Middel 3 stuiver.
1808 O. Pekela 3371 inwoners. Nw. Pekela 3299 inwoners.

1811 De Israëlieten in O. Pekela vrijgesteld van 2 gld. 19 st. als jaarlijkschen huur voor hun begraafplaats aan de stad. In den Franschen tijd wordt als slachtgeld geheven van een runderbeest 8 frs., een varken 3 frs.,een kalf, schaap of lam 1 frs.
1812 Door de stad bij elke sluis in Pekela een lantaarn geplaatst. Groningen 27162 inw.
1819 Na den Franschen tijd de eerste gemeenteraad van O. Pekela, bestaande uit 9 leden.
1823 Voor de aflossing gemeenteschild O. Pekela noodig 400 gld. De schellingen
en zesthalven moeten bij ’t gemeentebestuur ter omwisseling worden ingeleverd.
1825 Eerste gemcentebrandspuit in O. Pekela.

1827 De duiten waardeloos.
1828 De gem. O. Pekela plaatst lantaarns bij de bruggen.
1829 Verboden in de kerken te begraven.
1830 O. Pekela in 8 wachtbuurten verdeeld.
Ratelwachten van ’s avonds 11 tot ’s morgens 4 uur.
1831 Voor den veldtocht in België melden zich 21 schutters van O. Pekela aan
1833 Adres van 56 ingezetenen aan den raad van O. Pekela ter instelling van markten, jaarlijks in April, Juli en Oct.
1834 In ’t logement Middel kost 1 glas jenever 7,5 cent; bij gelegenheid van een
partij, een fles wijn 80 ct., en thee en koffie per persoon 15 cent
1835 Eerste marktdag te O. Pekela, gehouden op den derden Donderdag in April.
1837 De hoofdschool te Nw. Pekela afgebrand.

1838 Nieuwe school en onderwijzerswoning te Nw. Pekela.
In dit jaar koopt D.K. Twiest een tweetal woningen met 2 ha. grond voor 2000 gld.
voor de oprichting van een lijnbaan. De nog bestaande touwslagerij staat nog
onder leiding  van een lid van de fam. Twiest.
1847 Duur jaar. Een 6 ponds roggebrood kost 67,5 cent.

1848 Onrustige elementen verwekken veel rumoer;
het komt echter niet tot baldadigheden.
1851 ’t Katholieke kerkhof te O. Pekela aangelegd.

1852 Afschaffing accijns op ’t slachten van varkens, en schapen.
O. Pekela ontvangt zijn wapen het turfschip.
Oprichting Nieuwediepster polder.
1855 Oprichting Tweede polder.
1858 O. Pekela neemt den hoofdweg van Groningen over in eigendom;
deze weg heeft een oppervlakte van 4 bunder 97 roeden.
1861 Nieuw armhuis te O. Pekela.
1862 Oprichting Groote polder.
1863 Nw. Pekela staat aan O. Pekela af zijn recht op het wegpand Blijhamsterbrug –
Stroobos.
1864 O. Pekela kans op de vestiging van een driejarige H.B.S. De raad verklaart zich
om de kosten er tegen. Oprichting waterschap Reiderland.
1869 O. Pekela 4516 inwoners.
1873 Oprichting waterschap Westerwolde.
1878 Stichting landbouwvereeniging O. Pekela.
Eerste bestuur H. Tjabbes, H. van Russen en D. Brons.
Aan de landbouwwetenschap, met als resultaat het gebruik van kunstmest,
dankt onze bodem de zoo sterke verhooging van zijn produktiviteit.
Van 1898 af bestaat in beide zustergemeenten gelegenheid tot het volgen van landbouwonderwijs; de eerste landbouwcursus te O. Pekela werd in dat jaar geopend, onder leiding van W.H. Bosgra. In 1891 begon men verschillende benoodigdheden coöperatief aan te koopen en wel tot een bedrag van f 3000,-.

Hier volgt een overzicht van verschillende hoeveelheden meststoffen aangekocht in:
1896- 300.000 kg. voor f 11.000
1907 – 1680.000 kg. voor f 77.000
1916 – 1902.000 kg. voor f 189.000
1920 – 2408.000 kg. voor f308.000
1923 – 2000.000 kg. voor f 162.100
1925 – 2100.000 kg. voor f 168.200
1928 – 2550.000 kg. voor f 176.000

Het aantal deelnemers in den coöperatieven aankoop bedroeg in het jaar

1930 – 110 van de 135 leden der vereeniging.
1879 Oprichting rijksnormaallessen te O. Pekela.
1881 De winkelbehuizing van P.P. Kolk door O. Pekela gekocht voor f 7000,-
ter stichting van een gemeentehuis, in 1882 in gebruik genomen.
1885 Houtzaagmolen van D. Brons door brand vernield.
1895 ’t Stadsmeierrecht kan in erfpacht omgezet worden.
1899 Feestelijke herdenking van 300 jarig bestaan van Pekela.

Ontstaan van Pekelder volkslied.
1902 Stichting Groene Kruis O. Pekela. Eerste definitief bestuur: R. van Wering,
W.H. Bosgra, J. van Dam, C. Wortelboer en B. Teuben.
1908 Gasfabriek te O. Pekela gebouwd door Carl Francke.
1912 Oprichting waterschap Groot Belang.
1913 Wijkverpleging door ’t Groene Kruis te O. Pekela ingevoerd.
Eerste zuster Mej. de Wijk.
1915 Na opheffing gemeensch. school oprichting keuringsdienst met Nw. Pekela.
Opheffing rijksnormaallessen O. Pekela.
1918 In de maanden Nov. en Dec. van dit jaar woedt in Pekela gelijk elders, een
kwaadaardige griepepidemie; ’t aantal overledenen in deze 2 maanden bedraagt O. Pekela 104, waarvan ruim 80 aan de zoo gevreesde ziekte. Een der slachtoffers is de geneesheer R. van Wering, tevens burgemeester.
1919 De gasfabriek door de gem. O. Pekela overgenomen.
1920 Met ingang van dit jaar de tollen in O. Pekela afgeschaft. Koerts klapbrug vervangen door een vaste brug.
1921 Nieuwediepsterpolder gesplitst in de waterschappen Bronsveen en Kleinepolder.
1922 Opgericht de vereeniging voor autovervoer en ziekenhuisverpleging in O. Pekela.
1923 Oprichting Waterschap Compagnie.
1924 Volksbouw de Wartburg geopend. Scholtens klapbrug vervangen door een
vaste brug.
1925 Stichting volksgebouw Concordia.
1926 Zakelijke bedrijfsbelasting en wederinvoering van de tollen met ingang van dit
jaar in O. Pekela.
1927 Feestelijke herdenking van ’t 25 jarig bestaan van ’t Groene Kruis te O. Pekela.
1929 In ’t begin van dit jaar zeer strenge winter; in Febr. vroor het eenige nachten
18 en 20 °C.
1929 Zachte winter, geen ijsvermaak. In O. Pekela diphteritis-epidemie;
In Jan. alle scholen gesloten; schoolkinderen en anderen tegen de ziekte met
tusschenruimten van een week 3 keer ingespoten; einde April het aantal
patiënten gestegen tot 70 en ’t aantal sterfgevallen tot 7.
1930 Aansluiting van O. Pekela bij de aan te leggen prov. waterleiding en den ingestelden
schoolartsendienst.

akkerman
Hier het schip van Akkerman, die woonde tegenover de school van meester Gelms,
bij Huls op het streekje. De dubbele woning is van Letema, en daarnaast het huis
van de fam. Bödeker, de grootvader van de vroegere gem. architect G. Bödeker.

boswijkdraai
Dit is een oud plekje bij de vroegere Boswijkdraai, in het huis voor de brug woonde
de kleermaker G. Brunink, hij was tevens brugwachter.
Het huis werd later verkocht als schippersbeurs.
Daarnaast woonde wethouder-sigarenmaker A. Klok en daarnaast de winkel van
Sientje Weering de hoedenmaakster. Geheel rechts de winkel van de toenmalige
Esra Korte, een bekend fietsmaker in de Pekela.

zeekapitein
Hier staan ze dan ’oud-zeekapitein’ Jan Derks Kuiper gehuwd met Maaike Hazewinkel,
en hun dienstbode Margreetje de Haan (met wit schort) de latere vrouw van
Herman Freerks, die het café bij de Blijhamsterweg in de oorlogsjaren hebben gerund,
en waar men shag-tabak kon krijgen, alhoewel het eigenbouw was en het

geweldig stonk als men de brand er in stak.

Nog een paar bekende plekjes uit onze plaats.

mulder
De foto is gemaakt bij het café van Mulder bij de Staalsdraai.
Vrouw Mulder met lang schort voor, staat in de deur,
en wacht op klandizie voor de winkel en de kroeg.
Hier was altijd veel vertier, en de voetbalclub Noordster werd in dit café

opgericht ruim 50 jaar geleden.

wittingsdraaibrug
De foto geeft een beeld van de vroegere tijd in de buurt van de Ned. Herv. Kerk.
Dit is de Wittingsdraaibrug genoemd naar de man die tegenover de brug woonde, en altijd op de kant van het kanaal stond met grauwe erwten en pepermunten in zijn broekzakken.
Het was de bekende kaas- klompen- en gummihakken verkoper wijlen Hendrik
Witting, in de volksmond ’Poemeltje’ genaamd.

greven
Hier staan ze dan, naast het huis van Mulder, en voor de gevel van bakkerij
Jan Greven, de fabrieksarbeiders van die tijd, o.m. Sebo Suk; Geert Kamphuis;
Heiko Mulder; Hendrik Korte (Bolle Bol); Pieter Korte; Diddo Grave en de man met
de fiets, rechts op de foto is de bekende timmerman uit die tijd Olf Bos.
Hier besprak men de wedstrijden van Noordster.

burgerkring
En deze oude foto van 1878 getuigd van de eerste toneelgroep ’Burgerkring’ die
toen al actief aan het toneelspelen deed. We herkennen op de foto rechts
(met horlogeketting) G. Hensema, en voor hem zijn zuster Trientje.

brugwachtershuisje
Ook op dit dorpsgezicht is veel veranderd, bij de aloude Wedderklap, het brugwachtershuisje is reeds lang verleden tijd, zo ook het urinoir, en de huizen waar
Jetje en Izaak de Leeuw hebben gewoond, evenzo het café Fruitema, en niet te vergeten
de batting in de weg, van de Wedderwegwijk.
De graanpakhuizen van P. Oppentocht en het oude huis van Pieter Holvast en van
Bertus Nieland zijn ook al jaren vergane glorie.
Het moderne verkeer nam hier bezit van een mooi oud – stukje Pekel.

adams
Ook wat u hier ziet, is allemaal verdwenen, het is de vroegere school van meester
Adams, de Koenemansbrug en het woonhuis van de schoolmeester, hier is ruimte
gemaakt voor de toegang tot de steenfabriek van Strating.

kastanjebomen
Velen van u zullen zich deze fraaie kastanjebomen nog herinneren bij het oude
huis van Mevr. Heres-Lantinga. Hier was vroeger de sigarenfabriek van Heres.
De batting in de weg is ook verdwenen, evenals de kastanjebomen.
Aan de overkant van het kanaal, op de hoek van Burg, van Weringstraat is het
grote winkelpand van Gezienus Mulder ook al lang verleden tijd.

boswijk
In de buurt bij dokter Boswijk, het café van Eitje Holvast en de bakkerij van bakker
Canon, later Bouman. Let op de bomen langs het kanaal en…. de tramrails.
Ook toen was Oude Pekela reeds mooi.

BURGEMEESTERS

P J. Huisinga  1811 – 1850
T. Borgesius  1850 – 1888
J J. v. Bakkenes  1888 – 1894
J.G. Heeres  1894 – 1917
R. v. Wering  1917 – 1918
J. Snater  1919 – 1943
H. Tuinier  1943 – 1945
H. Scholtens  1945 – 1951
A.A.H. Stolk  1952 – 1957
J.A.C.v. Burg  1957 – 1973
S. v.d. Ploeg  1957 – 1973

SECRETARISSEN

P J. Huisinga  1811 – 1850
T. Borgesius  1851 – 1867
M.B.v.Till  1867 – 1871
S.F. de Jonge  1871 – 1885
P.C. Hemmes  1885 – 1888
J. Scherphuis  1888 – 1920
H. Heikens  1920 – 1945
J. Jager  1945 – 1950
A. Post  1950 – 1962
G. Kazemier  1962 – tot heden

ONTVANGERS

M.B.v.Till  1851 – 1871
S.F. de Jonge  1871 – 1885
D.T. Potjewijd  1885 – 1888
J .0. Staal  1888 – 1913
E. Westendorp  1913 – 1924
E.J. Bosscher 1924 – 1940
B. de Haan  1940 – 1945
M.M. de Wit 1946 – 1973

Na 1973 is de ontvanger niet meer werkzaam in het gemeentelijk bestel, en werd
overgegaan tot een kassier. Momenteel is deze plaats vacant, en wordt tijdelijk waargenomen door de heer G.A. Brunink.

WETHOUDERS

J.G. Heeres  1851 – 1869
Mr. S.C.H. Piccardt  1851 – 1862
D.B. Kolk  1863 – 1867
K. J. Klasen  1867 – 1884
W.H.Kiers  1869 – 1887
J.J. Koerts  1884 – 1887
S. Fockens  1887 – 1893
J.G. Heeres  1887 – 1894
P.R. Brons  1893 – 1895
W.W. Pott  1894 – 1898
H.v. Russen  1895 – 1895
H. Kiers  1898 – 1901
T.A. Koster  1901 – 1902
S. Gelms  1902 – 1908
S. Gelms  1910 – 1911
G. Hensema  (Febr. -Mei) – 1910
K. Franken  1905 – 1909
H. Kiers  1908 – 1917
J J. Boswijk  (Juni-Aug) – 1917
D. de Jonge  1911 – 1919
S. Oppentocht  (Deo.-Jan) – 1919
Mr.M.I. Polak  1917 – 1919
W.H. Bosgra  1919 – 1927
A. Klok  1919 – 1923
H. Oosterhuis  1923 – 1926
H. Oosterhuis  1927 – 1931
H. Hinders  1926 – 1931
W.H. Bosgra  1931 – 1939
E. Steenhuis 1931 – 1935
H. Hinders  1935 – 1939
J. Oosterhuis  1939 – 1942
E. Steenhuis  1939 – 1943
J. Oosterhuis  1942
B. Zuiderweg  1942 – 1943
E. Steenhuis  1943
JJP. Veldkamp  1943 – 1945
H.v.d. Veen  1945 – 1961
J. Oosterhuis  1945 – 1946
J. Boswijk  1946 – 1953
W. Hummel  1951 – 1958
P. Boschma  1958 tot heden
J.F. de Boer  1961 – 1970
L. Leeuwerik  1970 – tot heden

STROBULTEN EN TURFSCHEPEN IN BRAND

Door de industrie, kwamen er vele schepen Oude Pekela binnenvaren beladen met
stro en/of turf in de vroegere jaren. Deze produkten waren nodig voor de strokartonindustrie, maar brachten ook een groot gevaar met zich mee, nl. dat het zeer
brandbaar was. Vele grote strobranden heeft Oude Pekela (soms een week achter elkaar gekend) bij verschillende fabrieken. We geven hier een foto van de strobrand bij de fabriek de Union in 1913. Let vooral op de brandspuiten die toen nog met de hand moesten worden bediend- de handbrandspuit.
De burgemeester die naar de brand gaat, is burgemeester J.G. Heeres.

branden
De branden trokken van heinde en verre grote belangstelling.

De branden trokken van heinde en verre grote belangstelling en de lucht in die dagen, was rood gekleurd. Behalve de stro en turfbranden, waren er ook die van de molen van Vissinga, en die van de molen van Koster. Prachtige molens, die door het vuur zijn verwoest. Spectaculair waren ook de branden bij steenfabriek Strating, garage Stutvoet, loonbedrijf Marring, villa Houtrust en vele anderen. Ook het Bronsveen (vroeger wel Brandveen genoemd) want er brandde eens per week een huisje af, was bekend, het gehele vooreind van Bronsveen is vernieuwd in hoofdzaak door het afbranden van de oude huizen. Ook de brand bij de fabriek Ceres was een angstig gebeuren in Pekela.

We laten U enkele foto’s zien van de brandwachten die toen het vuur hebben bestreden.

brandwachten03
brandwachten
brandwachten02
brandwachten
brandwachten01
brandwachten

brandweer-lieden
de brandweer (vrijwillige) lieden.

Op bijgaande foto, de brandweer (vrijwillige) lieden die vele jaren bij de grote branden hun beste beentje hebben voorgezet, om zoveel mogelijk te behouden. We zien hier de spuit voor de poort van de strokartonfabriek Britannia, met de volledige bezettting van toen.

Van links naar recht op de foto:
Arend Kroeze, J. Korvemaker, M. Walters, J.C. Vissinga, Derk Bruintjes Sr., Jaap Jansen, Klaas Dijkhuizen, Derk Kuil, Pieter Holvast, H. de Jonge en G. Bödeker.

brand-houtrust
villa Houtrust.
brandwachten04
fabriek Ceres
brandwachten05
fabriek Ceres

Verder ziet u hier nog enkele momenten van de brand bij de fabriek Ceres, en van
de brand bij de villa Houtrust op de Winschoterweg.

JOODS NOTULENBOEK EEN LAATSTE GETUIGENIS EN FRAGMENTEN UIT HET LEVEN VAN EEN JOODS ONDERDUIKERTJE IN OUDE PEKELA

De Joden hebben in onze dorpsgemeenschap altijd een belangrijke rol gespeeld, met
betrekking tot de handel. We hadden er nogal een groot aantal van, maar nu, 33 jaar
na de oorlog zijn het er maar bitter weinig meer.
We denken nog vaak aan hen terug, als we door Oude Pekela wandelen en dan de
panden voorbij gaan waar de Joden hebben gewoond. Alles is voorbij, maar de manier waarop het is gebeurd, blijft in onze herinnering leven, als een brandende fakkel, die niet gedoofd zal worden. In dit boek uit Pekela’s verleden, willen we aandacht schenken aan de Joodse Gemeente, en aan een onderduikertje die in de Schoolstraat met zijn ouders was ondergedoken. Een tweetal artikelen gaat hierbij nl. Het Joodse notulenboek van rabbi Toncman, en Fragmenten uit het leven van een Joods onderduikertje in Oude Pekela.

begraafplaats
Joods Begraafplaats

Een van de bekendste jodenzaken in Oude Pekela, was wel de grote modezaak van
Nathan Gudema, vlak bij de oude Veendijk. Hij en zijn zoon Robert beheerden de zaak,
en ze beschikten altijd over een geweldige voorraad prachtige kostuums e.d.
We geven hier, van de fam. Gudema nog een paar foto’s
.

gudema
Gemaakt in de tuin, achter de winkel. Van links naar rechts zittend: Mevr. Gudema-Herz, haar dochter Leentje, Nathan Gudema, een logeetje en op de rechterkant Erna Gudema.

jawoord
Een belangrijk moment in het leven, Erna Gudema, de knappe dochter,
gaf haar jawoord aan de heer de Jong, en als bruidsmeisje fungeerde Leentje Gudema.

GAAIN ONDERSCHAAID

Hier op ’n kerkhof in ons dorp
’n Endje op ’n wieke
Doar rusten ’oliën, jongen en
’n Aarme noast ’n rieke.
Woarom moakt men ook onderschaaid
Bie dood en bie geboorte?

Den gaait men deur de leste deur
Of deur de levenspoorte.
Want noakent komt men de wereld in
En swaait de dood zien Saaize
En maait, den gaait de mens, en nemt
Hai niks meer mit op raaize.

G. Mulder-Kuiper
Oude Pekela, 1893 – 1957

DE PEKELDER JODEN
JOODS NOTULENBOEK. LAATSTE GETUIGENIS

’En nu zijn wij, weinigen van velen, overgebleven; wij worden als vee weggeleid om gedood te worden en verloren te gaan, tot ellende en tot schande: moge er redding en uitkomst voor de Joden komen’ Spoedig, in onze dagen! Amen!’
Met deze, in het Hebreeuws neergeschreven, zin sloot rabbi Abraham Toncman op
31 december 1942 het notulenboek van de kerkeraad van de Nederlands-Israëlitische Gemeente van Pekela af, dat hij vanaf 17 juli 1940 als secretaris had bijgehouden.
Zijn laatste bijdrage aan het notulenboek noemt hij eenvoudigweg: ’Aantekeningen van den secretaris der Nederl. Israël. Gemeente Pekela’, en hij licht in de eerste zinnen toe waarom: ’Het is niet zeer waarschijnlijk, dat bovenstaande notulen in een vergadering van de Kerkeraad der Ned. Israël. Gemeente Pekela zullen worden gelezen’. (Hij doelt op de notulen van de laatste vergadering, die tussen 23 oktober en 11 november moet zijn gehouden). En zeker niet spoedig’, vervolgt rabbi Toncman. Een dergelijk lichaam bestaat
thans niet meer. De afbraak der Kehila (gemeente) is met grote schreden voortgezet.
In de nacht van 11 op 12 november 1942 had de grootste razzia plaats, die tot nu toe geweest was, of, gezien het kleine overschot, nog gehouden zal kunnen worden.
Na de razzia waren er in Oude- en Nieuwe Pekela, die bloeiende Joodse gemeenschappen hadden gekend, nog slechts vijf joodse gezinnen over. Het waren 14 mensen. ’Hoe lang’, zo vroeg Toncman zich in zijn ’aantekeningen’ vertwijfeld af, ’hoe lang zal dit handje vol nog rustig kunnen blijven leven en wonen?’ Begin 1943 werden de in de Pekela’s nog wonende Joden afgevoerd naar de moordkampen. Na de oorlog bleek, dat er maar enkelen in leven gebleven waren. Deels als gevolg van het reddende gemengde huwelijk, dus het hebben van een niet-joodse wederhelft, deels door ondergedoken te zijn geweest. Rabbi Toncman en diens gezin, bestaande uit vrouw Esther, zijn schoonzuster Branca van Spiegel en zijn dochtertjes Josepha, Espérance en Mien, waren er niet bij. Rabbi Toncman had, toen hij op 17 juli 1940 aan het eerste blanco vel van zijn notulenboek begon, nog niet de flauwste notie van wat de Joden later boven het hoofd zou komen te hangen. En de andere leden van zijn gemeente al evenmin, zij waren even onwetend als de andere Nederlanders. Over die eerste genotuleerde vergadering, gehouden in het schoollokaal van de Nederl. Israël. Gemeente in Oude Pekela, is niets bijzonders te melden. Tenzij misschien, dat de secretaris en de andere leden van zijn kerkeraad als zovele andere Nederlanders, hardnekkig doen alsof het geen oorlog is. Alsof er, sinds 10 mei van dat jaar niets is veranderd. Alsof te verwachten is, dat de verschrikkingen,
die de Joden in nazi-Duitsland te verduren hebben gekregen en nog krijgen, aan de Nederlandse voorbij zullen gaan. Misschien zijn ze er niet gerust op, maar ze verdringen hun zorgen en angst, en doen gewoon. Dat wil zeggen, rabbi Toncman notuleert als secretaris zoals dat van een Nederlandse notulist mag worden verwacht.
Hij noteert, wie aanwezig zijn. Hij schrijft als afwezig op het lid J. Kosses.
’Zonder kennisgeving’. Dat is toch wel een kleine reprimande aan het adres van Jo Kosses, want in het fatsoenlijke Nederland blijf je als bestuurslid van een vereniging niet zonder
kennisgeving weg van een vergadering. Oorlog, of geen oorlog. De notulen van de vergadering op 17 juli bevatten verder gegevens over een in te zegenen huwelijk,
waarvoor toestemming wordt gevraagd (in dezelfde vergadering blijkt de authorisatie van opperrabijn S. Dasberg in Groningen binnen te zijn gekomen), en andere bijzonderheden die men pleegt aan te treffen in de notulen van een kerkelijke bijeenkomst. Slechts twee korte aantekeningen wijzen erop, dat er iets bijzonders aan de hand is. De eerste luidt: ’Van de Permanente Commissie te Amsterdam (de voorloopster van de Joodse Raad) de mededeling, dat na de schokkende gebeurtenissen in mei 1.1. de werkzaamheden van het kerkgenootschap weder moeten worden hervat, weshalve op toezending van de aanslag in de kerkelijke belasting, voor Pekela 108 gulden bedragend, wordt aangedrongen. Dit bedrag wordt gegireerd’.
Dus: er lijkt zo op het oog niets aan de hand te zijn. Integendeel, zou men zelfs kunnen zeggen. Want van de opperrabijn in Groningen is een aansporing ontvangen om adressen te verzorgen, waar de vluchtelingen uit het kamp Westerbork kunnen worden gehuisvest. Ter toelichting: Westerbork was een, voor de oorlog, door de Nederlandse regering ingericht vluchtelingenkamp. Bij de inval van de nazi’s waren er o.m. buitenlandse Joden in ondergebracht. Die zouden dus, blijkens de aantekening, het kamp mogen verlaten. Was dit niet een teken, dat er na de ’schokkende gebeurtenissen in mei weer een terugkeer naar de normale toestand zou intreden?’
Helemaal zeker lijkt het echter niet. Want verderop in de notulen wordt nog vermeld: ’Voorlopig kunnen de mensen te Westerbork blijven, doch, als onverhoopt en onverwacht dit kamp ontruimd zou worden, moet men weten, waar de bewoners onderdak kunnen vinden’. Overwogen wordt, of de Pekelder gemeente moet aanbieden, een aantal buitenlandse Joden onderdak te geven.
Men verkeerde nog in de positie om dit te kunnen doen; de gemeente was intact.
Men was bezet, maar dat gold niet alleen voor de Joden.

De andere Nederlanders waren het eveneens. De gemeente bestond, blijkens het weekkohier van de kerkelijke belasting voor 1941, uit 71 leden. Ze staan, met naam en toenaam, vermeld in de notulen. Er is ook een begroting voor het dienstjaar 1941 toegevoegd, belopend het bedrag van 2738 gulden. Niets is vergeten; het salaris van de godsdienstleraar, het loon van de bode, verzekeringen, vergaderkosten, alles staat erin. In de daarop volgende vergadering, die van 22 sept. 1940, ontvangt het bestuur van de damesvereniging (Legowoud Oelesiferus- Tot eer en roem) en dat van het Israëlitisch Armbestuur. Er is dan ook iets bijzonders aan de hand. De damesvereniging biedt namelijk nieuwe glas-in-lood ramen aan voor de synagoge, en laat op haar kosten de voorgevel schoonmaken. Voorzitter Daantje Meijer dankt de dames zeer hartelijk; secretaris Toncman verbindt aan zijn dankwoord de wens, dat de gebeden om een verbetering in de oorlogstoestand en een spoedige vrede gehoor zullen vinden. Met het armbestuur is geharrewar over de kwestie van de uitkeringen. De kas is leeg, twee bestuursleden willen aftreden. Het is een incident, dat tekenend is voor de nog vrij ongedwongen sfeer, waarin althans de Joden van de Pekela’s leven. Er is nog steeds niets aan de hand. Dit blijkt ook al uit de omstandigheid, dat men er zijn gemak van neemt om uitvoerig van gedachten te wisselen, over de kwestie van het ritueel slachten, en in verband hiermee, de aanschaf van een verdovingsinstallatie voor het vee. De duscussies kabbelen rustig voort. Het incident in en over het armbestuur kan nooit hevig geweest zijn, want in de volgende vergadering, 20 oktober, komt alles weer op zijn pootjes terecht, al blijft een bestuurslid bij het opgeven van zijn zetel. Ook de kwestie van het verdovingstoestel wordt geregeld, en er komen nieuwe tarieven voor het ritueel slachten. Maar toch kan het de gemeente niet zijn ontgaan, dat er wolken aan de hemel drijven. Onder de ’Ingekomen stukken’ bevindt zich een rondschrijven van de Permanente Commissie Amsterdam over een recente verordening van Seyss Inquart.

De Rijkscommissaris van het bezette Nederland bepaalt hierin, dat verenigingen en
stichtingen zonder economisch doel moeten worden aangemeld. De Commissie meent, dat dit niet nodig is voor de joodse gemeenten. Maar, zoals later blijkt, de Commissie vergist zich, of, wat ook heel goed mogelijk is, Seyss-Inquart heeft zijn aanvankelijk gegeven bevel ingetrokken, om er, korte tijd later, op terug te komen.
De taktiek van stapje voor stapje isoleren van Joden en Joodse instellingen, met, om de verwarring te vergroten en de onzekerheid aan te moedigen, af en toe een stapje terug, is kenmerkend voor het gedrag van de nazi’s. Bepaald alarmerend moet zijn geweest een uitnodiging van opperrabijn Dasberg, naar Groningen te komen om ten behoeve van de Duitse overheid enige inlichtingen over de joodse gemeente en over al de joodse verenigingen buiten de gemeente te verstrekken. Dasberg is hoofdvertegenwoordiger van de joodse Raad in Groningen, en Toncman vertegenwoordiger in Oude Pekela, als deze raad wordt opgericht. Over de geschiedenis van het notulenboek is bekend, dat dit na het wegvoeren van rabbi Toncman, jarenlang onopgemerkt in de synagoge te Oude Pekela is blijven liggen. Iemand, men weet niet wie, zou het boek ter hand hebben gesteld aan de heer Manfred Gerstenfeld, die als medewerker van het Nieuw Israëlitisch Weekblad 15 jaar geleden een bezoek aan Oost Groningen bracht. De heer Gerstenfeld trachtte tijdens het bezoek gegevens te verzamelen over de geschiedenis van de Joden in
oorlogstijd, waarover toen, en ook nu nog, erg weinig bekend is. In Oude Pekela had
hij op een bijeenkomst een man ontmoet, die hem het notulenboek ter hand heeft gesteld. Toen de heer Gerstenfeld uit Oost-Groningen naar Amsterdam was teruggekeerd, zou hij het notulenboek hebben overhandigd aan de heer Gans, die in die tijd hoofdredacteur van het Nieuw Israëlitisch Weekblad was. Het Pekelder document werd in Amsterdam zorgvuldig opgeborgen, omdat men het als een uniek stuk beschouwde. Het was, voor zover toen bekend, vrijwel het enige, en in elk geval het interessantste document van joodse hand over het wegvoeren van de Joden in Oost-Groningen. Het aanknopingspunt om te weten te komen hoe het notulenboek in Amsterdam terecht was gekomen, was de heer L. Goudsmit in Stadskanaal. Hij was, zo vertelde hij, de man die met de heer Gerstenfeld op een receptie in Oude Pekela over het notulenboek had gesproken. Hij had het boek niet meegegeven, maar het later naar Amsterdam gestuurd voor het archief van het Ned. Isr. kerkgenootschap. Verder meende de heer Goudsmit zich te herinneren, dat hij het boek ongeveer vijf jaar na de oorlog had gekregen van een dominee van der Veen uit Oude Pekela. Hij wist echter niet hoe deze er aan was gekomen. De heer van der Veen was jarenlang een bekende evangelist van de Ned. Herv. Gem. en ook jarenlang wethouder der gemeente. Mensen, die de heer van der Veen hebben gekend, weten dat hij in de oorlog veel illegaal werk heeft gedaan. Maar ze weten waarschijnlijk niet, dat hij in zijn huis en in zijn tuin een aantal voorwerpen, die werden gebruikt bij de joodse eredienst, tot de bevrijding verborgen heeft gehouden. Hij had die voorwerpen in bewaring gekregen van rabbi Toncman (er wordt in het notulenboek melding van gemaakt, uiteraard zonder dat de naam van de heer van der Veen werd genoemd). De dochter van de heer van der Veen ze woont te Lopik- vertelde het volgende: Ze was niet bekend met de omstandigheid, dat hij ook het boek door de oorlog heeft heengesleept. Wel wist ze het volgende: In 1943, de datum wist ze niet meer exact, haalden de bezetters de synagoge leeg. De joodse slager Maurits Goudsmit, die evenals rabbi Toncman wel eens bij de familie van der Veen aan huis kwam, fietste toevallig, of opzettelijk langs en wist ongemerkt enkele joodse gebedsriemen van de wagen, die voor het kerkgebouw stond, te halen. Vervolgens had hij deze en enkele andere uit de Synagoge en de ambtswoning van rabbi Toncman afkomstige voorwerpen, bij de heer van der Veen in bewaring gegeven.
Vermoedelijk heeft hij toen ook het notulenboek bij van der Veen in veiligheid gebracht, hoewel de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat rabbi Toncman- die van der Veen goed kende- dit, voordat ook hij weggevoerd werd, zelfheeft gedaan. Wie het notulenboek bij de heer van der Veen heeft gebracht, we zullen het nooit weten. De betrokkenen leven niet meer. Opperrabijn Dasberg, zo beëindigden we het eerste artikel over het notulenboek, had de vertegenwoordigers van de Joodse gemeenten naar Groningen genodigd, dat betekende gevaar. Want zij moesten komen om, schrijft rabbi Toncman, ten behoeve van de Duitse overheid enige inlichtingen over de Joodse gemeente en over al de Joodse verenigingen buiten de gemeente te verstrekken. Wat het geven van inlichtingen voor resultaat had, blijkt in de vergadering van de kerkeraad van 3 november.
Er is weer een ’lngekomen stuk’ van de opperrabijn. Hij deelt mee, dat ervoor 10 november een alfabetische lijst van de gemeenteleden moet worden ingeleverd; ten behoeve van de Duitse overheid. Rabbi Tonckman voegt er nog aan toe, dat Joodse plaatsgenoten, die geen lid zijn van de gemeente, niet op de lijsten behoeven te worden gezet. Maar opgepast! Te zijnder tijd zullen deze lieden door de betrokken in stanties ter verantwoording worden geroepen, en tot aansluiting worden verplicht.
Tussen deze serieuze mededelingen door blijkt er in de notulen toch nog plaats voor de opmerking, dat er geen inschrijvingen zijn ontvangen van mensen, die belangstelling hebben voor het oude glas in lood, dat, nu de synagoge nieuwe ramen heeft gekregen, overbodig is geworden. Het wordt verkocht voor vier gulden. Voorbeelden van de bovenvermelde nazi-taktiek kunnen worden gevonden in de notulen van de vergadering van 25 december. Het eerste; de rijkstoelage voor het godsdienstonderwijs is, over het hele jaar 1940, ingetrokken. Het tweede voorbeeld is nog veel ernstiger. Het betreft, wederom, een ingekomen stuk. En wel van mej. E. Siemons uit Oude Pekela, die bericht, dat zij als onderwijzeres is ontslagen. In de notulen staat er niets bij, waarom. Maar het is duidelijk, wat er de reden van zijn; ze is Jodin. Hoewel, dat moet iedereen nu wel weten, de vooruitzichten voor 1941 somber zijn, wordt de eerste kerkeraadsvergadering van dat jaar toch vrij opgewekt ingezet. De heer D. Meijer wordt voor de zesde maal als voorzitter herkozen, hem worden ’nog vele jaren’ toegewenst; secretaris Toncman leest het jaarverslag over 1940 voor. ’Het wordt luid toegejuicht’ . Tussen alle beslommeringen, waarmee het bestuur van een vereniging heeft te maken, zoals het innen van de contributie en waarvan in de notulen uitvoerig en langdradig melding wordt gemaakt, duiken nu steeds meer alarmerende ’lngekomen stukken’ op. Ingevolge van de Rijkscommissaris voor het bezette gebied, schrijft secretaris Toncman neer, op 26 januari moeten degenen, die geheel of gedeeltelijk van Joodsen bloede zijn en binnen dat gebied hun woonplaatsen hebben, worden aangemeld. De legeskosten daartoe bedragen, 1 gulden per persoon. Is hij daartoe niet in staat, dan is de plaatselijke in aanmerking komende Isra
ëlitische kerkelijke gemeente verplicht dit te voldoen. In de volgende vergadering van de Pekelder kerkeraad (30 mrt. 1941) is de invloed van de aanmeldingsplicht blijkens de notulen al merkbaar. Mej. Clara van Pels uit Amsterdam vraagt schriftelijk om een verklaring over haar grootouders, wijlen David van Pels en Jetta Bourtanger, die in het register van de Ned. Isr. Gem. te Pekela staan ingeschreven.
Ook de permanente comm. in Amsterdam is er weer met een brief waarin toelichtingen en aanwijzingen staan over de aanmeldingsplicht, die ’inmiddels reeds heeft plaats gehad’. De nazi’s weten nu dus vrij nauwkeurig, wie Jood is. Zij kunnen hun plannen tot het uitmoorden van alle Joden verder uitwerken. Toch gaan de dagelijkse dingen nog steeds door. Aandacht besteedt de notulist dan ook aan de problemen van mevrouw de weduwe L. Kampion – de Levie uit Nw. Pekela, die graag een graf naast dat van haar overleden echtgenoot wil reserveren, maar de kosten, 30 gulden, niet kan betalen in
één keer.
Geen nood ze mag in vier termijnen betalen.

Er komt ook bericht binnen van de opperrabijn in Groningen met het tijdstip van in- en uitgang van de sabbat voor de tweede helft van maart. De sabbatviering was vooralsnog toegestaan. Hoezeer de Joden onkundig bleven van de nazi plannen, blijkt uit een verslagje in de notulen van een vergadering in Groningen op 23 maart van vertegenwoordigers van de verschillende gemeenten in het ressort. De afgevaardigde van Pekela, de heer M.P.H. Polak vertelt in de vergadering, ’dat de bijeenkomst zeer onbelangrijk was’ . Van de 29 afgevaardigden waren juist 15 aanwezig, zodat de besprekingen juist doorgang konden vinden. Aangezien deze vergadering, onder overlegging der agenda, tevoren bij den Procureur Generaal te Leeuwarden moest worden aangevraagd, konden geen andere punten in behandeling worden genomen, nóch gestelde vragen worden beantwoord’. Opheldering over bijvoorbeeld de onheil voorspellende verordeningen van Seyss Inquart, en inlichtingen waarnaar alle aanwezigen ongetwijfeld hebben gesnakt, kon dus niet worden verkregen. Men mocht er zelfs niet over spreken. Velen zullen na deze ’onbelangrijke vergadering’ dan ook met nóg angstiger voorgevoelens de bijeenkomst hebben verlaten, dan ze er naar toe waren gegaan.
Maar de kerkeraad van de Nederlands-Israëlitische Gemeente Pekela blijft, dapper als hij is, doorgaan. Nog steeds, zo blijkt uit de notulen, blijven typische verenigingsperikelen tijd en aandacht opeisen. In de vergadering van 6 juli 1941 put men weer wat optimisme uit de geste van de damesvereniging ’Legowoud Oelesiferes’, die via haar secretaresse-penningmeesteresse, mej. G. Hirschel, een bedrag van 150 gulden aanbiedt voor het opschilderen van de raamkozijnen en het fatsoeneren van de deur van de synagoge.
Onder de ’lngekomen stukken’ is een mededeling van opperrabijn Dasberg, waarin staat dat rabbi Toncman is aangewezen als vertrouwensman van de landelijke organisatie der Coördinatie-Commissie in Amsterdam. Belanghebbenden, er wordt niet bij gezegd waarbij of waarin, kunnen met deze vertrouwensman van de Joodse Raad (die voor de eerste maal in deze notulen zo wordt genoemd) contact opnemen. Het leven gaat nog steeds door, en ook de viering van de Joodse feesten. Opperrabijn Dasberg zendt een aantal boekjes over het vieren van Pesach (Joods Paasfeest) in distributietijd, een een circulaire waarin de tijden staan vermeld, waarop in Groningen de sjoeldiensten (sjoel synagoge) worden gehouden. Na een gehouden kerkeraadsvergadering waarin werd medegedeeld dat er weer een aantal wetten op komst waren, besloot men de vergadering met een huiselijke aangelegenheid: rabbi Toncman heeft door gezinsuitbreiding een extra slaapkamer nodig. Gesproken wordt over het vertimmeren van de zolder, maar daar wil de heer A. Meijer niet aan. ’Hij is er niet op tegen’, zo vermelden de notulen, ’dat de ambtswoning een vertrek meer krijgt, doch dan moet het een goede kamer zijn, voldoende aan alle eisen en geen hok, gelijk men op het oog heeft. Laat men rustig afwachten tot de treurige tijden van het ogenblik voorbij zijn en als het dan zover is, een presentabele slaapkamer er bij maken. Het lid J. Kosses stelt voor, het schoollokaal beneden dan ter beschikking der familie Toncman te stellen. Deze is dan althans voorlopig geholpen. Hierbij zal het blijven. De ’treurige tijden van het ogenblik’ houden aan. In de vergadering van de kerkeraad van 16 nov. 1941 wordt meegedeeld, dat de Ned. Isr. Gem. in St. Oedenrode en Gendringen komen te vervallen. De reden ervan, het wegvoeren van de gemeenteleden, is niet in de notulen vermeld. Maar het laat zich raden, ook toen al. Een ander ingekomen stuk wordt uiteengezet, de pogingen van de nazi’s om, na de volwassen Joden te hebben aangepakt, thans te gaan ingrijpen in het leven van de Joodse kinderen die gescheiden moesten worden van de niet-Joodse. In Oost-Groningen kwam er op initiatief van de Nederlands-Israëlitische gemeente in Winschoten een bespreking om de mogelijkheid te onderzoeken, samen te werken bij het treffen van maatregelen voor onderwijs aan Joodse kinderen.
(In febr. 1943 was er alleen nog in Winschoten een school, waar Joodse scholieren lager onderwijs konden volgen. Voortgezet onderwijs was alleen mogelijk in de stad Groningen). Het isoleren van de volwassen Joden, dat al veel eerder was begonnen, ging door. Niets, hoe nietig ook, werd over het hoofd gezien. Zo wordt in de notulen melding gemaakt van kleine plagerijen, zoals het opheffen van de vrijdom van port voor poststukken van het kerkgenootschap. Een ander voorbeeld van de moeilijkheden van geringer belang, waarvoor men zich bij alle grote problemen ook nog zag geplaatst, betrof het verzekeren van de synagoge en de andere gebouwen tegen oorlogsrisico. De Molest Onderlinge voor het Noorden in Groningen wilde tegen het molostrisico verzekeren, echter met uitzondering van het risico van binnenlandse onlusten, oproer en relletjes. ’Daar het echter in hoofdzaak begonnen was om deze risico’s onder te brengen’, schrijft rabbi Toncman, ’kon daar niet op worden ingegaan’.
Nu het niet mogelijk bleek, de synagoge behoorlijk te verzekeren, werden de maar enigszins los te krijgen ornamenten, e.d. eruit verwijderd en in de pastorie opgeborgen. Vervolgens werd de pastorie, met de inboedel, tegen volledige molestschade verzekerd. Hoe het verder met het in een uitzonderingspositie van de Joden plaatsen ging, blijkt ook uit een ander ’Ingekomen stuk’ van die vergadering van 16 november.
Er was nl. een verzoek van de Joodse Raad bij om adressen op te geven, waar Joodse reizigers eventueel hun brood kunnen opeten, maaltijden gebruiken, of logeren, nu zij, ingevolge de desbetreffende verordening, geen cafés of hotels meer mogen betreden.
De ook al weer zeer belangrijke bepaling, waarbij Joden geen cafés mochten bezoeken, was – zoals alle nazi-maatregelen- zorgvuldig voorbereid.
Ten tijde van de vergadering van de Pekelder kerkeraad in juli waren al de volgende
uitzonderingsmaatregelen tegen de Joden van kracht, slaande op het openbare leven.
Zij mochten niet (verordening 138 van 25 juli 1941) openbare parken en dierentuinen, cafés, restaurants of hotels bezoeken; geen slaap- en restauratiewagens gebruiken; niet naar schouwburgen, cabarets, variétés en bioscopen; niet zwemmen in overdekte en open baden of aan zee; niet aan sportwedstrijden deelnemen; niet naar concerten en andere artistieke vertoningen; en ze mochten geen gebruik maken van openbare bibliotheken, leeszalen en musea. Over ritueel slachten, eens een niet onbelangrijk onderdeel van de discussies van de kerkeraadsvergadering in Oude Pekela, wordt nu in de notulen niets meer vernomen. In de meeste plaatsen van het land waren in de loop van 1942 de rituele slachtingen al verboden. De notulen van 16 november halen een brief aan van een verzendgrossier, Ph. de Liver uit Nijkerk, die schrijft in staat te zijn kosjer (ritueel geslacht of bereid) rund- en kalfsvlees te leveren. In Oude Pekela was het ritueel slachten toen nog toegestaan, maar het zou niet lang meer mogen. Want de notulist schrijft onder zijn vermelding van de brief van De Liver: ’Daar eerst ter plaatse, en later om de naaste omgeving kosjer vlees te verkrijgen was, is van deze aanbieding geen gebruik gemaakt.
Nog een greep uit de ’lngekomen stukken’, waaruit men ervaart hoe de zaak er, eind 1941, bijstond. Ingekomen een stuk betreffende pogingen om een schikking te verkrijgen bij eventueel ontslag van Joden; een stuk waaruit blijkt, dat universitaire studie als regel alleen in Amsterdam mag worden voortgezet;
een mededeling van de Ned. Isr. Gemeente in Winschoten dat de school voor Joodse
leerlingen op 15 oktober 1941 zou beginnen; een bericht van de Coördinatie – Commissie in Den Haag, brengster van talloze onheilspellende berichten, dat ze zal worden opgeheven (op bevel), en dat haar taak door de Joodse Raad zal worden overgenomen. In dezelfde vergadering stelt men nog een verordening vast betreffende de instelling van een archief en de burgerlijke stand van de gemeente. Dat was, nu de Joden waren geregistreerd en voorzien van een persoonsbewijs met de letter J een noodzakelijkheid geworden.
Want nog kwamen er herhaaldelijk verzoeken binnen voor het verstrekken van gegevens over de afkomst van tot de gemeente van Pekela behorende, of behoord hebbende Joden. Bij alle mogelijke en onmogelijke gelegenheden werd hen naar de gegevens gevraagd. De Verordening op het archiefwezen en de burgerlijke stand’ was weer een voorbeeld van de oer-Nederlandse degelijkheid, waarmee de kerkelijke gemeente te werk ging. In 33 artikelen was alles keurig netjes samengevat; men had zelfs niet vergeten een bepaling op te nemen, waarbij het inzage geven en het verstrekken van een afschrift van vertrouwelijke stukken werd geweigerd. De heer M. P.H. Polak Jzn, zo schreef de notulist, ’wijdde waarderende woorden aan de mooie inleiding en aan de werkzaamheden, door de secretaris in deze verricht’ . Het klinkt eind 1941, onwerkelijk. Maar nog meende men, de verschrikkingen der tijden ten spijt, zo gewoon mogelijk door te moeten gaan. Daarom ook stelde men, waarschijnlijk, zoals elk jaar weer een lijst op van de leden van de kerkelijke gemeente. Er staan 69 namen op; nog is niemand weggehaald. Dat zou pas in 1942 gebeuren. Vergelijkt men de bijgevoegde begroting voor het dienstjaar 1942 met die van het jaar ervoor, dan is er toch een kenmerkend verschil. Toen rekende men nog 150 gulden aan slachtgeld binnen te zullen krijgen. Op de begroting voor 1942 staat er slechts één gulden voor, kennelijk een post Pro Memorie.
Op 11 januari 1942 komt de kerkeraad weer bijeen. Na een discussie over de stand van zaken bij het Armbestuur, met de bestuursleden die hiervoor waren uitgenodigd en, waarin men eensgezind tot de slotsom komt dat ’de toestand van het Armbestuur bevredigend is’ , en na enige onbelangrijke kwesties te hebben afgehandeld, belandt men weer bij de onvermijdelijke onheil brengende ingekomen stukken. Dit gebeurde echter niet, dan nadat de voorzitter, de heer D. Meijer, de aanwezigen in verband met zijn dubbel jubileum (35 jaar lid van de kerkeraad en 30 jaar voorzitter) had getracteerd. De notulen bevatten ook nog een ’Rekening en verantwoording’ over 1941. Er blijkt uit, dat de ontvangsten uit slachtgelden toch nog een bedrag van 297,15 hebben belopen. De aanmeldingsplicht, ad 1 gulden per persoon, bij gebleken armlastigheid van de betrokkene te betalen, door de kerkelijke gemeente, kostte 12 gulden. Er was een batig saldo van 15 gulden en 90 cent. Van rabbi Toncman is, behalve het notulenboek, nog een ander schriftelijk stuk bewaard gebleven. Het is een brief, die hij in hetzelfde jaar 1941 stuurde aan het Commissariaat voor niet- commerciële verenigingen en stichtingen en Den Haag. Daarin deelde hij mee, dat hij op een rekening bij de door de nazi’s beheerde handelmaatschappij H. Albert de Bary in Amsterdam een bedrag van f 19,07 had gestort. Dit was het saldo van de Vereniging voor Ontwikkeling en Ontspanning Beries Melach in
Oude Pekela. Verder gaf Toncman een overzicht van de inventaris van genoemde vereniging; een halmaspel; twee damspelen; vier kaartspelen, samen naar een prijs van aankoop op 10 oktober 1940 2,95 gekost hebbende. Op 21 juli komt uit Den Haag een brief; waar blijven de spelen? Op 19 augustus worden ze verzonden. Verder is er nog enige correspondentie over deze zaak met de Joodse Raad in Amsterdam, tot eind nobember 1941. Ook dit alles is werkelijk gebeurd, zó gebeurd. De eerstvolgende vergadering vindt plaats op 1 februari 1941. Er is slechts een klein gedeelte van de notulen van deze bijeenkomst bewaard gebleven. Aanwezig waren de heren:
D. Meijer, voorzitter; M.P.H. Polak, voorzitter van de financiële commissie;
en rabbi A. Toncman, secretaris. We zijn dan bij het volgen van de notulen op pagina 102
van het notulenboek gekomen; de aantekeningen breken abrupt af.
Op 29 april 1942 kwam de volgende advertentie van de Joodse Raad te Amsterdam,
en werd kenbaar gemaakt bij alle Joodse instanties in Nederland.
L.S.

Van a.s. Zondag af zal door iederen Jood de z.g. ’Jodenster’ moeten worden gedragen.
De Joodse Raad reikt deze kentekenen uit. Per persoon zijn voorlopig maximaal vier sterren verkrijgbaar. E
én textielpunt moet per vier sterren of gedeelten daarvan worden ingeleverd. De prijs per ster is vier cent.
De sterren zijn verkrijgbaar bij de bekend te maken adressen. De ster moet zodanig worden ingelöiipt en ingevouwen, dat de zespuntige ster, met inbegrip van de stippellijn, zichtbaar op het kledingstuk wordt gedragen. De plaats, waar het kenteken moet worden gedragen, is in de dagbladpers aangegeven.

Hoogachtend
Joodse Raad voor Amsterdam

A. Asscher
Prof. Dr. D. Cohen

N.B. De verkoop vindt uitsluitend plaats op vertoon van Uw persoonsbewijs voorzien van een J.

kleinkinderen
Hier op de foto, de bekende zakenman uit Oude Pekela, Nathan Gudema, met zijn
beide kleinkinderen in de tuin achter het huis, nabij de oude Veendijk.

Het notulenboek gaat dan weer verder bij pagina 129. De ontbrekende bladzijden zijn, tijdens het verbergen van het notulenboek in de laatste oorlogsjaren, verloren geraakt. Pag. 129 heeft betrekking op de laatste vergadering van de kerkeraad van de Nederlands-Israëlitische gemeente van Pekela, die tussen 23 oktober en 11 november 1942 moet zijn gehouden. Wat was er sinds de vorige vergadering, die van 11 januari gebeurd? De ergste van alle nieuwe, tegen de Joden genomen maatregelen was het wegvoeren naar werkkampen. De keus viel op kampen in Groningen en Drenthe, die door de onaangename en ongezonde arbeid een slechte naam hadden. Dat waren dus, zo oordeelden de nazi’s, zeer geschikte kampen voor de Joden. De ’ariërs’ (niet Joden) konden dan wel naar andere kampen worden overgebracht. De mensen die naar een werkkamp werden gestuurd, moesten eerst medisch worden gekeurd. Hoe het bij de keuringen toeging, blijkt ondermeer uit het verslag van een ooggetuigearts, over wat hij in de stad Groningen meemaakte. In 6 a 7 uur werden 1400 mensen gekeurd. Ook mensen met kunstledematen, hartafwijkingen, enz. werden goedgekeurd. Geen gewicht werd gecontroleerd, geen urine-onderzoek, e.d. Van een zeer groot aantal werden er nog geen 10 afgekeurd. De meeste Joden hadden attesten, maar deze werden niet eens ingezien. Dit alles gebeurde op 24 juni 1942, in de oude H.B.S. aan de Violenstraat in Groningen. De deportatie van alle Joden naar kampen in Westerbork en omgeving, de voorportalen van de dood in de vernietigingskampen in Polen, Duitsland, Oostenrijk en elders, kwam later. Er waren echter toen al Joodse Nederlanders weggevoerd. Eén van hen moet zeker worden genoemd, prof. Leo Polak uit Groningen. Op 15 februari werd Polak gearresteerd. ’U bent de gevaarlijkste man van Groningen’, zei de man die hem verhoorde. Rabbi Toncman heeft de notulen altijd zakelijk gehouden. Wij, die de hele geschiedenis van het uitmoorden van de Joden kennen, weten, hoeveel zelfbeheersing hem dat moet hebben gekost. Toch heeft de rabbi zijn zelfbeheersing niet tot het laatste kunnen bewaren. Om dit gewaar te worden, moeten we terug naar de laatste bladzijden van het Pekelder notulenboek; het zijn er nog maar ruim negen.
Zoals reeds geschreven, moet de laatste kerkeraadsvergadering tussen 23 oktober en
11 november zijn gehouden. We weten niet meer, wie van de bestuursleden aanwezig was; de bladzijde waarop dit staat geschreven, ontbreekt. Nog probeert de vergadering wanhopig, te redden wat er te redden valt. Dat wil zeggen, de gemeente bij elkaar te houden. Maar dat lukt niet meer, de gemeente is bezig uit elkaar te vallen.
Onder de rubriek ’Ingekomen stukken’ wordt vermeld een mededeling van de Permanente Commissie in Amsterdam, dat zij ingevolge art. 5 van het Reglement betreffende de Inrichting en het Bestuur van het Nederlands
Israëlitisch Kerkgenootschap bevoegd is, te voorzien in vacatures bij kerkbesturen en/of kerkeraden, die niet meer volledig zijn samengesteld, gelijk zulks door de huidige uitzending naar binnen- of buitenlandse werkkampen herhaaldelijk zal (zijn) voor (ge) komen. Van deze missive is gebruik gemaakt om de huidige kerkeraad te doen samenstellen.
Naar aanleiding dezer circulaire is tevens een dringend telegram aan de P.C. gezonden, teneinde vrijstelling van de toenmalige vice-voorzitter, Abraham Meijer die te
Westerbork vertoeft, te verkrijgen. Hierop werd telegrafisch ten antwoord gegeven,
dat de Joodse Raad doet wat hij kon’. Nog een andere mededeling trekt de aandacht.
Ze luidt: ’Van mevrouw L. de Levie-Lutraan te Oude Pekela echtgenote van Baruch de Levie, het verzoek, de kerkelijke contributie ten laste van haar man te willen reduceren tot 50 cent per week daar het gehele gezin naar Silezië is doorgezonden. Het is de eerste melding in het notulenboek over het zenden van Joden van de gemeente naar een buitenlands kamp. Aan het slot van de notulen blijkt, dat de kerkeraad al niet meer kon vergaderen op de gebruikelijke plaats, het schoollokaal boven de synagoge. Men kwam bijeen ten huize van de familie Jo Kosses. De notulen zijn alleen getekend door rabbi Toncman; de gebruikelijke datering ontbreekt. Daarmee is het notulenboek bijna ten einde. Secretaris Toncman heeft er, als slot, nog eigen aantekeningen aan toegevoegd, die hier volledig worden weergegeven. Het is niet mogelijk ze met droge ogen te lezen.
’Het is niet waarschijnlijk’, begint hij, ’dat bovenstaande notulen in een vergadering van de kerkeraad der Ned. Israël. Gemeente Pekela zullen worden gelezen. En zeker niet spoedig. Een dergelijk lichaam bestaat thans niet meer. De afbraak der Kehilla is met grote schreden voortgezet. In de nacht van 11 op 12 november 1942 had de grootste razzia plaats, die tot nu toe geweest was, of gezien het kleine overschot, nog gehouden zal kunnen worden. De volgende personen moesten 12 november naar Westerbork vertrekken (N.B.: de nummers verwijzen naar het weekkohier van de kerkelijke belasting, waarop alle gemeenteleden staan vermeld). Jétte de Leeuw; Sophia de Leeuw-Pels, met zoontje Mozes; Geertje ten Brink-Meijer met dochtertje Saartje Johanna; Philipp van der Zijl met echtgenote Amalia van der Zijl-Hertz; Johanna de Leeuw-Lievendag met zoontje Mozes Gijsbertus en dochtertje Josephine Mirjam; (in 1943 bevinden bovenstaande personen zich nog in het kamp te Westerbork). De volgende personen werden spoedig na aankomst te Westerbork naar het buitenland doorgezonden: Saartje van Zanten; David Vrengel en echtgenote Minna Vrengel-Weinthal; Abraham Goldsmit en zijn zuster Saartje; Wed. Rebekka Kosses-Bloemendal en zoon Heiman; Sara Roseboom; Saarte de Levie
(Daniël-dochter); Moritz Stoppelman en echtgenote Caroline Stoppelman-Kropveld;
Flora Hirschel en haar zusters Betje en Gezina; Izak Stoppelman en echtgenote Henri
ëtte Stoppelman-Lieviet; zijn gehuwde dochter Regina Efina Beer-Stoppelman;
zijn zoon Bernard alsmede zijn schoonmoeder Wed. Racheltje Lieviet-Hoogstraal
(deze laatste een blinde vrouw, mocht in Groningen achterblijven en werd aldaar in
het ’Beth Zekenin’ opgenomen). De navolgende personen werden eveneens op transport gesteld, doch konden vanuit Groningen diezelfde donderdag nog weer naar hun huizen terugkeren: Daniël Meijer, Mietje Simons-Vrengel, Esther Simons, Abraham Toncman, Esther Toncman-Van Spiegel, Josepa, Espérance en Mien Toncman, Branca van Spiegel, Jeizel Kosses, Auguste Kosses-Van der Zijl, Betsie, Amalia en Amalia Kosses, Marcus ten Brink. Niet getransporteerd waren slechts 4 personen nl. twee zieken en haar verzorgers
(sters). Nu waren nog slechts 20 joodse zielen, waarvan 2 gemengdgehuwden aanwezig.
Minjan was er niet meer. Toch werd elke Sabbath-morgen bijeenkomst gehouden en gezamenlijk het gebed uitgesproken. Het aanwezige getal bleef slechts kort op dit peil: 16 nov. 1942 overleed Henderika Mosbach. Bij haar teraardebestelling 18 nov. d.a.v. waren alle manspersonen, 5 in getal, nog aanwezig. Vrijdagavond 27 nov. 1942 werden door de politie opgehaald, om op Sabbath 28-11-’42 naar Westerbork te worden getransporteerd: Jeizel Kosses met echtgenote Auguste Kosses-van der Zijl, en hun dochtertjes Betsie-Amalia, en Amalia; Marcus ten Brink. De heer Abraham Mosbach moest mee naar Groningen, doch kon vandaar weer naar huis terugkeren. De gemeente telt thans nog 5
gezinnen, t.w. Nw. Pekela, Hayo G. Kampion en te Oude Pekela, Dani
ël Meijer en zijn vrouw Saartje. Meijer-Bloemendal en zijn schoonzuster Wed. Kaatje de Levie-Bloemendal; Abraham Mosbach; Mietje Vrengel, Wed. D. Siemons en haar dochter Esther; Abraham
Toncman, zijn vrouw Esther Toncman-Van Spiegel, zijn schoonzuster Branca van Spiegel en zijn dochtertjes Josepha, Espérance en Mien. Alsmede de gemengd-gehuwde Hartog de Levie (geen lid der gemeente). Totaal 14 zielen. Behalve bij de heer Mosbach is in elk dezer gezinnen minstens één persoon ’gesperrt’ . Op instigatie van hogerhand werden de wetsrollen, alsmede talrijke archivalia, naar het Kerkgenootschap te Amsterdam uit de synagoge van Oude Pekela, opgezonden voor bewaring. En nu zijn wij, weinigen van velen, overgebleven: wij worden als vee weggeleid om gedood te worden en verloren te gaan tot ellende en tot schande: moge er redding en uitkomst voor de Joden komen.
Spoedig, in onze dagen. Amen! Met deze vertwijfelde kreet om hulp, een hulp, die niet kwam opdagen, beëindigde rabbi Toncman zijn aantekeningen in het notulenboek dat hiermee werd afgesloten.. Ook hij, zijn vrouw Esther, zijn dochtertjes Josepha, Espérance en Mien werden weggesleept. Zij behoren niet tot de paar overlevende leden van de Nederlands-Israëlitische Gemeente van Pekela. De voormalige gemeente, want hij is opgeheven. Er zijn geen mensen meer over.

stoppelman
Na dit verhaal uit het dagboek van rabbi Abraham Toncman, wat niets is dan verdriet en ellende,
willen we hier in de herinnering levende houden met deze foto-
het orkest van de familie Stoppelman – vader met 7 zonen- die in Oude Pekela door de jaren heen,
bij alle feesten hun gewaardeerde medewerking hebben verleend.

FRAGMENTEN UIT HET DAGBOEK VAN EEN JOODS ONDERDUIKERTJE DIE AAN DE SCHOOLSTRAAT IN OUDE PEKELA WAS ONDERGEDOKEN.

Op 15 februari 1943 werden op de schoolstraat no. 3 te Oude Pekela gearresteerd
Mevr, de Jonge uit Winschoten en haar beide zoons Arnold en Rolf, die waren ondergedoken bij de familie H.C. Holvast. Arnold heeft van de onderduikersperiode een dagboekje bijgehouden en daaruit ontlenen we het volgende: Arnold noemt zijn bijgehouden dagboekje meer een verslag ’Van ons verblijf in het huis van Holvast,
aan de Schoolstraat, verborgen gehouden voor het juk van de bezetters en de laffe
landverraders’. Arnolds verslag is het enige aandenken, dat het echtpaar Holvast aan de
De Jonges heeft. Er staat niet zo erg veel in, maar wie de beschrijving van het Joods-notulenboek heeft gelezen, zal ook willen weten hoe een Joodse jongen de oorlog onderging. Arnold was nog pas een jaar of zestien, toen hij zijn verslag begon. ’We zijn
hier zondagavond bij de familie Holvast om 11 uur allemaal binnen geweest’,
schrijft hij op maandag 16 november 1942, ’ik eerst om 10.15, Rolf om 10.30, en moeder kwam lopende om 11 uur’. Het was de zondag 11 oktober 1942, waarop de De Jonges van Winschoten naar Oude Pekela liepen om bij het gezin Holvast onder te duiken.
We zijn terecht gekomen bij zeer liefrijke mensen, met een goed hart; zowel de jongens
H. en J. (de zoons Henny en Jan Holvast, er was nog een zoon Albert maar die was reeds getrouwd), als de ouders, menen het goed met ons.
Wij moesten en moeten zeer rustig zijn, want hun en ons leven staat op het spel.
Mijn broer zit in Polen en wij denken vaak aan hem. Alleen vinden wij het jammer,
dat hij niet bij ons is. De eerste dagen waren dagen van spanning. Maar de berichten
van Winschoten waren goed. Net als de berichten van onze bondgenoten, de verenigde landen. Rolf en ik lezen of doppen boontjes, wij hebben hier een pracht collectie boeken en zes zakken vol bonen. En buitendien helpen we deze mensen met het uitzoeken van distributiestamkaarten. Ik doe velerlei schrijfwerk, zowel voor de distributie als voor Holvast, ’s Avonds gaan wij om de beurt uit het raam kijken om verse lucht te genieten.
Het eten is buitengewoon. En deze brave mensen delen alles eerlijk met ons.
Konijn mochten we niet eten, zodoende kregen we rundvlees. Het loopt tegen de winter en het wordt al vroeg donker, zodoende gaan wij op tijd naar beneden om de radio te horen. ’Hier Radio Oranje’, om kwart over negen, of kwart voor acht, en zelfs om 11.45 om de berichten over Afrika te horen, hoe zij Rommel bijna gepakt hadden, want hij moest zijn jas achter laten en overhaast vluchten (dat bericht was op 16 nov.) En hoe de brave Russen stand houden; 110 dagen vechten om Stalingrad. Houdt stand!
Nu iets over het slapen, ’s Avonds om 12 uur gingen we naar bed. Ik sliep beneden op de canapé; Rolf en moeder samen boven in een bed, waar wij overdag wezen moesten.
Het was een gezellig kamertje. Zojuist komt J. van school even bij ons zitten.
Hij krijgt een vitamientje, want daar is hij gek op. ’s Avonds gaan we kaart spelen of stamkaarten uitzoeken. Wij denken vaak aan onze lieve broer, die nu ergens in Europa zit onder het juk van de tiran Hitler. Zojuist, op 1 nov. komt er een uit Winschoten en vertelt ons, dat in de helft van het huis waar wij gewoond hebben, een W.A. bankwartier is gekomen. Het is allemaal lafheid en verraad, wat er in die mensen zit. Eenmaal komt de wraak. Dan de dag, dat alle Joden opgehaald zijn; 12 nov. 1942. Een trieste stemming in het dorp. Maar de volgende dag kwamen zij, die een Sperr-stempel hadden, weer terug, en we konden horen: Er bin’n ook Jeuden weer’om komen. M. ten Brink alleen, en de Joden Rabbi en Jo Kosses, vijf familieleden. Klein en groot had het hierover. Ik moet zeggen dat wij het deze mensen nooit kunnen vergoeden, dag en nacht lopen zij voor Joden, elke avond, dat onze Heer hier ons door vrij laat komen’. Dat was het eerste verslag van Arnold de Jonge in zijn journaal. Hij vatte er zijn eerste indrukken als onderduiker in samen.
Wat hij meldde over de 12e november, betrof de grote razzia waaraan alle in het notulenboek genoemde Joden ten offer vielen. Wie na die datum nog niet gearresteerd was, was ondergedoken. Zeventien dagen na zijn eerste verslag begon Arnold de Jonge
aan zijn tweede. Vandaag is het 28 nov. begint hij, en ik wil weer een beetje schrijven.
Moeder en Rolf liggen te bed om een beetje te dutten. We versuffen helemaal;
maar dat gaat wel weer over. Zojuist was de vrouw van Albert Holvast hier, Jelly.
Zij bracht moeder een beetje haakwerk. Dit zijn de mensen, die ons aan bonnen helpen. Hoe? Dat moet je niet vragen. (Albert werkte op het distributiekantoor en werkte tevens voor de illigaliteit). Dan heb ik nog niet verteld, dat deze mensen die ons helpen ook nog anderen helpen dat zijn: familie Gudema, Robert Gudema en vrouw, Erno en kind.
Als we er allemaal doorkomen, zijn er tien mensenlevens gered. Dus wel een eremedaille verdiend. Op het ogenblik is het nog niet zo koud, dus daar hebben we geen last van. Mocht het wel zo zijn, dan gaan we met ons drieën in bed liggen. Vaak horen wij Joden
beneden praten. M. ten Brink komt hier ook wel eens. Wel een raar gevoel als hij beneden is, en wij ons niet kunnen vertonen. (De De Jonge’s kenden ten Brink, die een kennis was van de familie Holvast maar toch hield men het geheim, dat er onderduikers waren).
Op het ogenblik gaan wij ’s avonds al vroeg naar beneden, want het is vroeg donker. Komt er iemand, gauw er uit en in de gang. Maar dat is maar van korte duur. Eenmaal komt er een andere tijd. Vooral als het zo doorgaat. Met begeerte luister je op het ogenblik naar de Engelse radio. De Russen, o, wat geven ze Duitsland klappen.
Maar waar zit onze broer? Alles is toch nooit volmaakt. Wat hadden wij hem graag bij ons. Wij een beetje minder, dat is niet zo slim. Wat kunnen en moeten we God dankbaar zijn, zo goed als wij het hier hebben. Wat gebeurt er ook een boel in deze tijd. Gijzelaars worden bij bosjes neergeschoten. Joodse panden worden verkocht. Aan de zeekust evacueren ze mensen, die alles moeten achterlaten voor de wrede mof. Nu, op goede hoop schei ik er eerst weer mee uit. Tot de volgende keer’. De volgende gelegenheid om weer te gaan schrijven kwam voor Arnold de Jonge op 13 december 1942. Pas toen was het goed tot de mensen doorgedrongen, hoe zwaar de nederlaag was geweest die de nazi-legers bij Stalingrad hadden geleden. Er was ook nog een andere aanleiding: voor het eerst was een protest tegen de massamoord op de Joden tot de wereld doorgedrongen. Arnold maakte er een Extra Bericht Rusland van met vermelding van het protest en van de verliescijfers bij Stalingrad. Drie dagen later begint hij een nieuw verslag te schrijven.

’Vanavond 10 uur, 16 december, wil ik weer iets er aan toevoegen. Vanavond zitten we weer boven, want Opa Holvast is beneden. Mijn stamkaarten heb ik net klaar.
Er is de laatste tijd weer veel gebeurd. M. ten Brink en Kosses zijn ook al weg, alleen zij die een Sperr stempel hebben, zijn er nog. In elke uitzending hoor je op het ogenblik over de vreselijke Jodenslachting in Polen en over geheel Europa spreken.
De hele wereld bidt er om: moge God toch éénmaal genade schenken.
Het is gelukkig nog iedere dag mooi weer. Wij zijn ’s avonds nooit meer boven, maar altijd beneden in de huiskamer. Wel gezellig. Komt er iemand, gauw eruit. Op 1 dec. was Rolf jarig. Hij heeft boeken gekregen en ’s avonds hebben we koek en kersen op sap gehad. Ja, we hebben het hier zo goed. Zou Helmut (Arnolds broer in Polen)het ook zo goed hebben? Was hij maar bij ons. Altijd denk ik, en denken wij allemaal aan hem. Wie weet of wij hem ooit terugzien Dan kwam 5 december. Sint Nicolaas. O, zo gezellig. Wij waren met tien man. De fam. Holvast, de mensen beneden en wij. Het was één en al lol.
Rolf en ik hebben alles gepakt in dikke kranten. Wortels, kolen enz., alles kwam er bij te pas. Moeder kreeg drie souveniers uit Pekela en een papiermand. Ik’kreeg twee boeken en een dambord. Rolf een boek, een spel en een puzzel. Het was een leuke gezellige avond. Wat heb ik na die dag aan alle andere Joden gedacht. Die nu heinde en ver weg zitten. Lieve Helmut, waar blijf je, kom toch. Wij verlangen zo naar je.
Vandaag hebben we visite gehad uit Winschoten die ons vertelde dat Leo B. en familie waren ondergedoken. Ik was er zeer blij om. Eén van mijn vrienden tenminste ook gered. Elke dag horen wij over de radio, hoe meedogenloos Duitsland de Joden behandelt. Lieve God, geef toch genade. En verdelg zo’n mensenbeul. Ik hoop, dat in 1943 een betere tijd zal komen. En dat wij hier gauw weer kunnen vertrekken.
Oudejaarsavond, schrijft Arnold, was het zeer gezellig. Wij waren met ons allen beneden. We kregen koek en koekjes, kersen op sap het kon gewoonweg niet beter, ’s Avonds om 12 uur gaven we mekaar de hand en wensten elkaar veel heil en zegen en een voorspoedige vrede toe. Op Nieuwjaarsdag was er de hele dag visite, en moesten we dus boven blijven. We lagen dan ook haast de hele dag in bed. Maar dat is niet zo erg, als wij bedenken hoe de anderen het zouden hebben. In zijn volgende verslag gedateerd 15 januari 1943, maakt Arnold de Jonge melding van de verschrikkingen van het ondergedoken zijn, dat wil zeggen: je voortdurend verstoppen, niet lopen, niet praten, want het verraad ligt altijd op de loer. Alles gaat nog zijn gewone gang, zo vangt hij aan, gewend als hij in de korte tijd van zijn bestaan als onderduiker al is om het ongewone als gewoon te beschouwen. Vanavond is opa Holvast er, en is het dus weer boven zijn. Op 6 januari was Mevr. Holvast jarig; het was een gezellige avond. We waren met negen man. Albert en Jelly waren er ook, we kregen pruimen op sap met gebak. O, wat gaat het goed. Ook horen wij veel over prinses Juliana tegenwoordig, want er is gauw een blijde gebeurtenis te verwachten. De laatste dagen was moeder niet al te goed, een beetje kou gevat. Soms, als de bakker of de kruidenier komt, horen we hem achter de deur, want wij staan dan in de gang. Waar zou Nathan Gudema zitten? Ook is meneer Holvast van de week bij Klaasje geweest, een vroegere dienstbode van ons.

Die wou ook wel graag weten waar we zitten. En ons wel wat brengen ook.
Laatst zei ook bakker Ritsema in Winschoten: ’Als ik wist, waar de De Jonges waren, hadden ze geen verlet om brood hoeven te lijden’. Maar wij hebben het hier uitstekend.
Ik hoop maar, dat onze lieve Heer gauw vrede brengt.
De vrede is nog ver weg, als Arnold zijn laatste verslag schrijft.
’Veel nieuws is er anders niet’, meldt hij op 7 februari 1943, dat laten we aan de radio over. Tegenwoordig, of eigenlijk al een mooi poosje, eten wij ’s avonds beneden. Het kan wel
eens gebeuren, dat er onder het eten iemand komt. Dan gaan we maar gauw met
bord en al in de gang en eten het daar leeg. Soms is het wel gebeurt dat opa Holvast net onder het eten kwam, dan gingen we gauw met het bord naar boven. En als het donker is, brengt mevrouw Holvast het buitenom door de voordeur naar boven.
Alles loopt dus uitstekend. Nu hebben we een verklikkertje gekregen, een lichtje.
Als er volk is beneden, drukken ze even op een knopje en er gaat een lichtje branden bij ons. Zo was zondag 6 februari, opa er, en het lichtje brandde. Maar toen was opa weg, en ik dacht dat ze vergeten hadden het lichtje uit te doen. Ik ga stil naar beneden en loop de kamer in, en daar zit nota bene een meneer. Ik zei: ’Goedendag, en verdween gauw weer. Het was gelukkig een goeie, maar het speet me geweldig voor Holvast. Dan zijn deze week alle Joden opgehaald, behalve enkele zieken. Wanneer komt er een einde aan dat gedoe? Het is tegenwoordig wel één en al optimisme. (Arnold bedoelt: iedereen zegt maar, dat de oorlog gauw afgelopen is, maar intussen gaat hij door, en worden de laatste Joden opgehaald). Vrijdag 5 februari hebben ze Seyffardt doodgeschoten. En nu is heel Nederland in rep en roer. De jongens hier in de buurt durven niet naar school. Want ze zeggen dat alle jongens boven de 18 jaar naar Duitsland gevoerd zouden worden. Ja, we leven in een mooie tijd. Hier breekt het dagboek van Arnold de Jonge af. De tijd zou nog veel slechter worden dan hij kon vermoeden. Hijzelf, zijn moeder en zijn broertje Rolf hebben het niet meer meegemaakt. In februari 1943 had een arrestant yan de nazi’s doorgeslagen, waarschijnlijk na martelingen en bedreigingen. Naar aanleiding van zijn bekentenissen was bekend geworden, dat de oudste zoon van Holvast, Albert, bonkaarten leverde aan onderduikers, onder wie Joden.

Op 13 februari sloeg de N.S.B. politie toe. Niet in Oude Pekela maar in Amsterdam waarheen de heer en mevrouw Holvast waren gevlucht.
Hun kinderen waren ergens anders ondergedoken.
Het echtpaar werd gearresteerd; de zoons bleken onvindbaar te zijn.

Twee dagen later, op 15 februari dus, haalden de nazi’s mevrouw de Jonge en haar zoons Arnold en Rolf op. Ze zijn vermoord in een concentratiekamp. Mevrouw Holvast heeft
13 maanden in Vught gezeten; haar man 17 maanden. Nu, als bejaarde mensen,
kunnen zij er zich nog niet mee verzoenen dat het onmogelijk is gebleken,
hun joodse onderduikers door de oorlog te slepen. Het geeft hen enige voldoening om althans enkele maanden onderdak te hebben kunnen verschaffen aan mensen in nood, maar beiden vinden dit toch, na al die iaren, een magere troost.

onderduikers
Achter in het Bronsveen, dit was een bijzonder huisje voor de onderduikers.

HERINNERING AAN SFEER BLIJFT OVER VAN DIE GEZELLIGE’ VEENDIJK

Een bijzondere straat die in Oude Pekela, voor de nieuwbouw moest worden afgebroken, is de ‘aloude Veendijk, de Jordaan van Oude Pekela’, zo werd hij genoemd, want daar heerste de echte volkgemeenschap, en woonden vele handelaren, paardekopers, paardeslagers, scheepsjagers e.a. Het was op 16 november 1967 dat de eerste steen werd gelegd voor het nieuwe dorpshuis, dat staat op de plaats waar vroeger de families Georg Petsinger en Martinus Hensema hebben gewoond, en door deze handeling, kwam dan eigenlijk een definitief einde aan de historie van de Veendijk, want de laatste woning van de fam. Sagel, is dan grotendeels met de grond gelijk gemaakt. Eén huis is overgebleven en herinnert- zij het zijdelings- nog aan de Veendijk. Dat is het huis van de Wed. Wageman, die aan een bijweggetje van de Veendijk een nieuwe woning liet bouwen en die nu, zij het wat achteraf, tussen de nieuwbouwhuizen is komen te staan. Dit huis werd niet afgebroken. Mevrouw Wageman krijgt nog vaak post, met als straat de Veendijk. Die is er niet meer…
De laatste bewoners van de Veendijk, verhuisden op 5 oktober 1967 naar de Laurens Janszoon Costerstraat, ze wonen daar nu maar dat is ook alles. Aan de Veendijk was het anders daar werd geleefd. Daar was het gezelliger, de gemeenschap was één grote familie. De Veendijk is nu verdwenen, na een paar honderd jaar, want deze straat was een van de oudste gedeelten van de Veenkolonie Pekela. Daarnaast een van de opmerkelijkste, omdat er zo’n hechte band bestond onder alle bewoners.
Al deze bewoners wonen nu verspreid over de plaats, de onderlinge band is niet stevig meer, de groet nog vaak heel hartelijk. Als een groep mensen voor een prijs voor de gemeenschapszin in aanmerking zou komen, is dat die van de tientallen oude Veendijksters, want juist dat vormen van één grote familie kenmerkte de Veendijk.
Dat was niet alleen het geval met feesten, bruiloften en dergelijke plezierige bezigheden, juist wanneer er verdriet of ellende zou gaan heersen werd iedereen door iedereen geholpen. We herinneren ons nog het geval van mevr, de Keijzer, ze woonde op de Veendijk- haar man Bertus de Keijzer was de bekende Noordster supporter met de scheepshoorn- maar ze was een Franse van geboorte en ze kreeg heimwee naar haar ouders. Een reis naar Frankrijk was erg duur, en geld was er niet. De ‘straat’ bracht toen via een 1 ijstcollecte zo het geld bijelkaar en mevr, de Keijzer ging een paar weken naar haar ouders in Frankrijk. Bij ziekte ging het evenzo, even een collecte, waar ieder voor gaf, en het was zo ‘versierd’. Een ander bijzonder aspect aan de Veendijk was het water. In de wijk, die naast het toenmalige gebouw van het Leger des Heils begon en doorliep tot voor de achterste woning van de nu verdwenen straat stond vooral in de herfst en winter- het water erg hoog. Vaak moesten zandzakken voor de huizen worden gelegd, want de straat liep meermalen onder water, het was een echte overstroming ieder jaar weer. Het hoge water bracht ook voordelen mee. Het groenland aan de westelijke zijde van de Veendijk tegenover de huizen, liep ’s wintters onder water, en was dan een prachtige ijsbaan, waar de Veendijksters goed van profiteerden door de verkoop van anijsmelk, drop, en niet te vergeten pepermunten, want die ‘lusten’ ze op de Veendijk en waren altijd in ruime mate voorradig in het kleine ‘slikwinkeltje’ van vrouw de Groot. Als het water niet hoog genoeg steeg om over ’t dijkje te stromen, dan kwam er wel eens een bezemsteel aan te pas, en het resultaat was prima. De Veendijkbewoners kwamen dan met snoeren, lampen en
andere attributen aandragen, stroom werd beschikbaar gesteld en de ijsbaan was luxe’. Vaak hebben de Veendijksters in de periode van ijssport moeten waken, vooral ’s nachts, want ze waren bang voor lui, die zout kwamen strooien, de echte ijsbaan was nl. vlakbij en daar waren ze wel eens jaloers dat de Veendijksters zulk een mooie ijsbaan hadden voor zo weinig kosten. Waar nu de nieuwbouw is zaten vroeger de Veendijksters tijdens zomerse avonden buiten op straat, met een borreltje, in groepjes te praten, kaartspelen in de zon, of op de donkere en toch nog warme avond. Donker want- evenals met de straatverharding- was het met de verlichting nooit zo best. Een kleine 30 jaar geleden kwamen de electrische lantarens nadat de gaskousjes hadden afgedaan.
Verharding heeft men aan het eind van de Veendijk nooit gekend. Iedereen kende iedereen en een aantal opmerkelijke figuren leven nog steeds voort in de herinnering van de ex-Veendijksters. We denken terug aan Reint Wageman (Lorry) de scheepsjager, groenteboer en nog veel meer, woonde in een klein huisje dat lag ingeklemd tussen twee andere. De stal lag aan de achterkant van het huis. Reint ging met zijn paard dwars door de winkel naar buiten en ’s avonds langs dezelfde weg weer naar de stal. Och, natuurlijk viel er wel eens iets in de winkel, maar dan had je de bezem toch. Eens gebeurde het, het was in de tijd dat de spinazie spotgoedkoop was, en men op de Veendijk emmers vol ging halen uit het winkeltje van Wageman, dat Reint met z’n paard door de winkel kwam en deze iets liet vallen juist in de schaal met spinazie, waarop Reint zei: ’Dat krieg je d’r kedo bie, ’t kost joe niks’, tot grote hilariteit van de vele Veendijksters die rond het gebeuren stonden te grinniken. En dan de lange Berend Pais, die had een turfhandel, met de kruiwagen bracht hij dagelijks de brandstof langs de huizen vaak niet meer dan 25, 30 of 50 turven naar de mensen, een grote voorraad hoefde je niet aan te leggen. Vrouw de Groot, had aan de Veendijk het laatste winkeltje waar je aanvankelijk levensmiddelen, snoep, drop en later koekjes en alleen nog brood kon kopen. Op de hoek van de Veendijk was toen het winkelpand van de kruidenier anex café van Jan Brouwer, die een zeer drukke klandizie had, want ook toen lustte men op de Veendijk al graag een stevige borrel, en stonden groepjes op de hoek van de straat uren te praten over ’dit en dat’.
De grote branden op de Veendijk trokken altijd veel belangstelling in dit zo dicht bebouwde volksbuurtje. De huizen waarin de families Wiekens, Plaggenborg, Sanders en Zijl woonden, zijn in de loop der jaren door het vuur verwoest. De hele buurt voelde zich bij zo’n gebeuren betrokken, net als bij de buurtvereniging die de laatste jaren toen de afbraak van de woningen doorzette, langzaam stierf. De toneelvereniging heeft na de oorlog nog een tijd goed gedraaid, evenzo de reisvereniging, men ging vele jaren met verschillende bussen twee dagen op stap.
Dat alles, en nog veel meer, is voorbij. Alleen de herinnering aan de sfeer blijft over van ’die gezellige’ Veendijk. Het was een machtige buurt.

veendijk01
veendijk
veendijk02
Veendijk

1920 – 1978- 58 JAAR VOETBALVERENIGING ‘NOORDSTER’

Alhoewel de geschiedenis van onze voetbalvereniging reeds meermalen uiteengezet is, menen wij toch dat een historisch overzicht in dit boek niet mag ontbreken.
Vooral voor de jeugdige leden zal dit wel interessant zijn. In het voorjaar van 1920 waren er in Oude Pekela een aantal jongelui die plannen hadden om een voetbalclub op te richten. Tot die jongelui behoorde o.m. Willem Kok die in februari 1920 bloemist Harm Mulder voor zijn idee wist te winnen. Mulder nam meteen het initiatief en trommelde in de leerkamer van de Ned. Herv. Kerk, waar toen een jongerenvereniging zetelde, leden bij elkaar. Tot die eerste leden behoorden o.a. J. Laarman, B. Vissinga, M. Buitenweg,
F. Linnenkoper, F. Zuur en natuurlijk W. Kok en H. Mulder.
Nog dezefde dag werd bepaald dat een kwartje aan inleggeld zou worden betaald en zo kon het gebeuren dat deze knapen de volgende dag te voet naar Winschoten trokken om bij Cohen aldaar, de eerste leren bal te kopen. Nu de bal er was, moest er nog een terrein komen. In die tijd was dat geen bezwaar van betekenis want men ’nam’ eenvoudig een terrein. Dit terrein lag op de toenmalige Wedderheide of ook wel op de Zuiderveensterheide. Dikwijls gebeurde het dat halverwege een partijtje voetbal de politie op het toneel verscheen zodat men een overijlde vlucht moest maken. Als doelpalen werden in die tijd een paar stokken gebruikt met daarover een touw gespannen. De drie functies van voorzitter, secretaris en penningmeester werden toen waargenomen door Harm Mulder. Begonnen werd met aan contributie te betalen 10 cent per week. Indien een nieuw lid moest worden aangenomen kwam men bij de Beurs (in de buurt waar vroeger het café van Mulder was gevestigd, bij de Staalsdraai) bijeen waar de leden dan een briefje van Harm Mulder in de hand gedrukt kregen waarop vermeld moest worden of men ’voor’ of ’tegen’ de aanneming van het nieuwe lid was. In de huiskamer van de familie Mulder, die hier toen woonde, werd dan direct de uitslag bekend gemaakt. Het spelen op de heide ging de jongens al spoedig vervelen en na enkele weken ging men verhuizen naar een terrein gelegen in de buurt van houthandel Koerts. Hier speelden echter ook de reeds bestaande voetbalclubs ’Harjostef’ en Pekela’ . Deze clubs waren toen al bondslid. Ze erkenden de club van Mulder niet en dit gaf begrijpelijk grote moeilijkheden. De jonge vereniging vond echter steun in de persoon van Harm Kok, die in April 1920 de gemeenteraad er van wist te overtuigen, dat ook zij op dit terrein behoorden te worden toegelaten. Na enige tijd trokken de clubs ’Haijostef’ en Pekela
van dit terrein weg, zodat de club van Mulder alleenheerser op het veld was.
’Harjostef’ trok naar een terrein achter hotel Nienoord en Pekela ging spelen op een terrein aan de Wedderweg bij het toenmalige caf
é van Evert Dik.
De volgende fase was het zoeken van een clubnaam en aansluiting bij de voetbalbond.
Dit vond zijn beslag door het toetreden op 20 mei 1920 tot de toenmalige bond V.B.O.G. onder de clubnaam ’Noordster’ , met als clubkleuren ’rood witte shirts en zwarte broek’. Het vinden van die clubnaam was een punt voor bespreking voor het bestuur, bestaande uit H. Kok (voorz.) en H. Mulder secr. -pennm. en de leden. Tal van namen werden naar voren gebracht zoals K.M.D. (klein maar dapper) K en S (klomp en schoen) enz. Harm Mulder, die eveneens een naam zou bedenken, liet het oog vallen op de fiets van J. Laarman. Op de banden van de fiets ontdekte hij de naam ’Noordster’ en als hij die naam met vreugde uitroept is men het weldra eens dat ’Noordster’ de juiste naam is.
Het terrein in de buurt van houthandel Koerts werd na enige tijd niet langer geschikt bevonden zodat naar een ander veld werd uitgezien. Dit werd gevonden aan de toenmalige Binnenweg (nu Thorbeckelaan) in de omgeving waar nu de zaak van de heer Schokkenbroek is gevestigd. Het allereerste elftal waarmee Noordster uit de bus kwam, bestond uit de navolgende spelers.
H. Mulder , T. Zuur , F. Linnenkoper , G. Kok , J. Zweep , B. de Levie , J. Laarman , H. Kok ,
W. Wolters , G. Zuur , M. Buitenweg

Het ledental in deze tijd was ongeveer 30 en als clubhuis fungeerde café Fruitema nabij de Wedderklap. Het allereerste jaar dat men aan de competitie deelnam 1920 1921 werd al direct een succes. Noordster bezette de bovenste plaats. Clubs als Thos, Nw. Beerta,
Nw. Buinen, Ekamp, Albatros en S.B.A. (beide laatste uit Winschoten) waren de tegenstanders. In die tijd werden er ook veel seriewedstrijden gehouden.
Iedere deelnemer moest dan 1 gulden inleggeld betalen. De eerste medaille die Noordster behaalde in deze seriewedstrijden was in 1920. Het was de derde prijs. Albatros en S.B.A. waren respectievelijk eerste en tweede prijswinnaars. Vermeldenswaard is hoe de reizen in die tijd gemaakt werden. De fiets was toen het enige vervoermiddel en niet iedereen had een rijwiel. Vaak moest dan ook een karretje worden geleend. Het is een grote verdienste geweest van de familie Mulder en met name van Arent Mulder, die steeds maar weer elke zondag vier fietsen bereidwillig beschikbaar stelde om toch maar de sterkste spelers mee te krijgen. (Arie, zoals hij bij de club werd genoemd, oefende het beroep van smid-rijwielhersteller uit). Over het reizen en de seriewedstrijden kan vooral Teun Zuur veel vertellen. Lekke banden en kapotte fietskettingen waren schering en inslag. Op de seriewedstrijden werden door het eerste en tweede elftal in één seizoen soms 20 medailles bijelkaar gevoetbald. Eens werd een reis naar Assen gemaakt met de Jan Plezier voor het spelen van seriewedstrijden. Vertrek ’s morgens om 6 uur en terug ’s avonds om een uur of 12, maar met een grote bronzen medaille. Op de terugweg waren de paarden dan zo moe dat de spelers voor de paarden gingen lopen en hun overgebleven brood opvoerden. In de korte tijd van zijn bestaan wist Noordster zich onder het wakkere bestuur op te werken tot een krachtige club. In het jaar 1922 werd Noordster 1 opnieuw kampioen en promoveerde in 1923 automatisch naar de derde klas, G.V.B. Weer een jaar later speelde het reeds in de 2e klas G.V.B. Ook het jaar 1925 werd met een kampioenschap bekroond en promoveerde Noordster naar de 3e klas N.V.B. Het zeizoen 1926-1927 werd opnieuw een volledig succes door na het behaalde kampioenschap en de promotiewedstrijden tegen Appingedam en VIA Groningen, beide 2e klasser, als eerste te eindigen met een totaal van 8 punten uit vier gespeelde wedstrijden en een doelgemiddelde van 17 voor en 3 tegen. Het elftal promoveerde naar de 2e klas N.V.B. en werd meestal gevormd uit de navolgende spelers: T. Zuur, N. Wolters, W. Frans, J. Zweep, B. de Levie, A. Niewold, M. de Levie, H. Klok, H. Kuiper, G. Zuur, N. Hazelhoff en J. Zuur.
In de 2e klasse wist Noordster zich zeer goed te handhaven. Het eerste seizoen 1929 eindigde Noordster op de 4e plaats achter W.V.V., H.S.C. en Bato. Een jaar later stond Noordster op de 2e plaats achter H.S.C. In dit zelfde seizoen behaalde Noordster 2 het kampioenschap. Op 24 mei 1930 werd het 10 jarig bestaan herdacht. Dit feest was groots opgezet en slaagde bijzonder. Op de feestavond werd de revue ‘Hallo Noordster’ van Hagen Schetsberg en Henny Vrieze opgevoerd. De voetbalver.

Harjostef was inmiddels ter ziele gegaan en Pekela was met Noordster een fusie aangegaan. In die tijd werden ook de eerste internationale contacten gelegd door een wedstrijd te spelen tegen het sterke ’Germania’ uit Leer. In dit jubileumjaar eindigde Noordster op de 2e plaats achter W.V.V, Wederom een prachtig succes dus.

commissie
Het jubileum werd 48 jaar geleden door deze commissie georganiseerd.
Zij zorgden ervoor dat dit 10- jarig bestaan op onvergetelijke wijze gevierd werd.
Op de foto vJ.n.r. W. Bots, E.J. Scholtens, A. Vosman, H. Mulder en H. Bos.
Voorste rij v.l.n.r. W. A. de Jonge, J. Zweep, H. Frenkel, W. Frans, H. Kuiper en A. Niewold.

revue
Onvergetelijk was de feestelijke revue onder de titel ’Hallo Noordster’.
Het stuk werd geschreven door wijlen Hagen Schetberg en de heer Henny Vrieze.
Een dergelijk festijn weer te brengen is een vrijwel onmogelijke zaak, omdat het tegenwoordig

niet te betalen is. De revue werd opgevoerd tijdens het 10-jarig jubileum.

hoofdrol
De hoofdrolspelers(ster) van de revue: Henny v/d Tuuk, Jan Zweep en Liena Braams.

Toch werd deze prestatie nog overtroffen in het glorieseizoen van 1931-1932 toen Noordster 1 het kampioenschap van de 2e klas B behaalde. H.S.C. werd in die wedstrijd
met 3-1 verslagen. Het kampioenselftal bestond uit T. Zuur, N. Wolters, W. Frans, J. Zuur,
J. Zweep, D. Wolters, F.v. Bienema, A. Borgers, H. Kuiper, G. Zuur en H. Kamphuis.
De promotiewedstrijden verliepen voor Noordster minder gunstig, zodat de weg naar de 1e klasse versperd bleef. In het begin van de jaren dertig had Noordster ook reeds een aantal adspirantenteams. In die tijd werd ook voor het eerst periodiek het cluborgaan
’De Rood Witte’ uitgegeven onder redactie van de heer L. K. Nieweg. Noordster heeft een jaar lang gespeeld op een noodveld achter de behuizing van B. Nieland bij de Wedderklap. In 1934 werd een nieuw terrein in gebruik genomen aan de Sav. Lohmanlaan, waar tot 1959 werd gespeeld. Gedurende de oorlogsjaren was het een moeilijke tijd.
Sportkleding, schoeisel en ballen waren niet meer te krijgen. De grote druk en spanning die in deze jaren op de mensen lag, deed de belangstelling afnemen. In de jaren na de oorlog deed zich steeds meer het gemis gevoelen van een goed kleedgebouw.
De noodzakelijke gelden om het te bouwen ontbraken. Na vele vergaderingen werd besloten een grote verloting te houden om het gestelde doel te bereiken. Alles kwam in orde, prachtige kleedkamers met douches. Om de loten aan de man te brengen trok men met de paarden als hoofdprijs vaak bij slecht weer naar omliggende plaatsen.
In november 1945 werd de supportersver. opgericht. Deze vereniging is voor Noordster sedert dien zowel in voor-als in tegenspoed van enorm veel belang geweest. Het leek ons wel op zijn plaats, hier even te vermelden dat het de supportersvereniging was, die Noordster in 1955 een volledige geluidsinstallatie aanbood.
Ofschoon het er in het begin van het seizoen 1948-1949 veel op leek dat Noordster weer een behoorlijke plaats op de ranglijst zou gaan innemen, werd het toch een wedloop tegen het degradatiespook. Doch door een laatste krachtinspanning tegen Zwartemeer werd het gevaar afgewend. In 1950 werd het 30 jarig bestaan herdacht met een receptie en een feestavond. Vermeldenswaard is wel dat het bestuur in 1950 twee leden telde die ook reeds in 1930 zitting in het bestuur haddden nl. H. Bos en W. Bots,

die samen met D. Grave, A. Niewold, J. Korte, R. Bakker en H. Hiemstra vanaf de twintiger jaren zonder onderbreking lid zijn geweest. Op initiatief van de supportersvereniging werd in 1952 het trainersfonds opgericht. Bij de komst van het betaald voetbal in 1954 werd ook Noordster getroffen door het vertrek van onze uitstekende linksbuiten Matheus Korte, die naar Veendam overging. Later zouden nog meer goede spelers Noordster verlaten. Omstreeks 1955 deden zich nog andere moeilijkheden voor.
De conditie van de grasmat op de speelterreinen liet veel te wensen over.
Het kleedlokaal werd te klein door de grote aanloop van nieuwe leden en werd behoefte gevoeld aan een goed geoutilleerd sportveldencomplex ook bij de andere sportverenigingen ter plaatse. Toen dan ook het gem. bestuur van Oude Pekela het besluit nam om een grote sportveldencomplex aan te leggen, heerste bij tal van sportverenigingen grote vreugde. Ook het bestuur van Noordster besloot in 1959 bij het gereed komen van de terreinen, hiernaar over te gaan. In de herfst van dat jaar vond de officiële opening plaats en Noordster speelde zijn eerste thuiswedstrijd tegen Hoogezand. In 1965 werd Noordster kampioen van de 2e klasse in een gespeelde uitwedstrijd tegen Nieuw Buinen. Heel Oude Pekela vierde feest. Vanaf de Verlaatjeswijk tot gebouw Concordia had iedereen de vlag uitgestoken tijdens de intocht van de spelers en de achter de bus rijdende file auto’s, ’s Avonds was er in Concordia een grote receptie waar het kampioenselftal werd gehuldigd. Het elftal was toen als volgt samengesteld:
B. Greven, H. Haan, B. Wolters, J. Zuur, F. Bruintjes, H. Scholtens, J. Diertens, H. Mellema, B. Boschma, W. Frans en Jo Greven (invaller voor Th. Haan).
Het kampioenschap van Noordster 1 betekende het absolute hoogtepunt in Noordsters bestaan omdat automatisch promotie volgde naar de eerste klasse. Het seizoen 1968-1969 betekende echter het einde van het le klasserschap. Mede door het vertrek van Thomas Haan, die reeds een aantal wedstrijden in het Nederlands Amateur Elftal had gespeeld, naar het betaalde voetbal (Heerenveen) moest Noordster degraderen.
Het was Jonnie Diertens, die als eerste Noordster speler het oranje shirt mocht aantrekken. Noordster kreeg ook een zaterdagafdeling erbij en die speelden ook met succes, dat was in 1966. In het seizoen 1969-1970 werd het zaterdagelftal kampioen en volgde promotie. Het kampioenselftal van toen, bestond uit de spelers K. de Jager,

B. Bonsema, B. Nagengast, H.J. Loer, J. Krul, G.A. Brunink, H. Harms, H. Klappe, Y. Drenth, A. Schrik en D. Twiest. Na 58 jaar voetbal, is Noordster nog kerngezond, alhoewel ’het doek’ over het le elftal is gevallen, ze degraderen naar de 3e klas K.N.V.B. en dat is jammer voor de gehele vereniging, maar speciaal voor het bestuur, en de jongens Jan Bruintjes en Gerard Brunink die de tijd dat Noordster geen trainer had, keurig hebben verzorgd,
maar het resultaat en de inzet van hun, maar bovenal van de spelers van het 1e heeft
niet mogen baten. Laten we dit historisch overzicht besluiten met dank te brengen aan de pioniers van de twintiger jaren die onder moeilijke omstandigheden hebben doorgezet. Dank zij hun wilskracht kunnen we thans bogen op een vereniging waarin iedereen
zich thuis kan voelen en die een belangrijke bijdrage levert aan zowel de lichamelijke
als de geestelijke volksgezondheid.

clubcafe
Clubcafé Noordster – Hotel Feijen ,, Kratsie ” .

HET VERENIGINGSLEVEN VROEGER EN NU IN DE PEKEL

Onze dorpsgemeenschap heeft zich altijd gekenmerkt door een zeer enthousiast
verenigingsleven om. toneel, zang, en muziek. Veel is er op dat gebied gepresteerd door de amateurs en wat er gebracht werd stond op een hoog peil, vooral wat betreft de zang van het Volkonderwijskoor en het toneel zowel van Vondel,

als van Heijermans (later Palvu). We willen toch nog even in de historie duiken en verschillende verenigingen in de schijnwerper nemen.

koortje
koortje van de Evangelisatie vereniging

We beginnen met de zang, en dan ziet u op bijgaande foto het koortje van de Evangelisatie vereniging zo tussen 1906 en 1911. Dirigent van het koor was
de heer Rijks (tevens voorganger) zijn vrouw zit achter het orgel, en verder zien we enkele bekende Pekelders t.w. geheel rechts bovenste rij Agenieta Smid, ze woonde vroeger op de Zeepziederswijk en liep met de melkkar. Daarnaast staat schilder Bruggers, en geheel links Antje Freerks, de derde van links is mevr. Hartman, die vroeger een winkeltje had naast Pieter Bloem de schilder, in de buurt van modezaak Moos Polak.
Op de 1e rij zittend 2e van links is Weija de Jonge-Dijkhuis, de vrouw van de postbode
die vele jaren op de Draaierswijk hebben gewoond.

Dan was er het zangkoor Pekela 2 onder leiding van meester S. Rienks, een hoofd  van de school bij de Compagniesterwijk, en dat was een prima koor in die tijd, met 37 leden, ze zongen bij hotel Dijkinga en een fraaie foto uit 1920 gemaakt in de tuin van hotel Dijkinga laat het koor in zijn volle bezetting zien (helaas kunnen we de foto hier niet plaatsen vanwege zijn enorme omvang) toch willen we de leden van dat koor hier even vermelden, het waren: H. Vissinga; Tally Bijmolen; Gerard Dijkhuizen; Tinie Hulzebos; Wiena Hoving; Meilof Riks; Berend Veldkamp; Marie Tunteler; Dien Dekker; Geertje Dijkhuizen; H. Riks; mevr. Knispel-v.d. Hende; Henny Bijmolen; Hillie Westers; Annie Bakker; Sientje Braams; Andries Dijkhuizen; Geertje Dijkhuizen; J.B. Veldkamp; Aaltje Sprik; Lutgerdiena Heukers; Catharina Heukers; Ene Sprik; Henny Vrieze; Klaziena Dijkhuizen; Klaas Riks; Albert Sprik; Wieto Kuiper; Maria v.d. Hende; Jacob Bakker; Roelfina Rienks; Hendrik de Jonge; Hillegina Kuiper; Riekus Dijkhuizen; Annie v.d. Zwaag en Willem Begeman.

Ook een goed koor in die tijd was de zangvereniging ’Morgenrood’ die zich in het bijzonder verdienstelijk maakte bij de 1 mei vieringen. De jeugd begon ook reeds vroeg te zingen oJ.v. meester Kroder, die verschillende jeugdkoren had w.o. in Oude Pekela het meisjes en kinderkoor ’Jong Leven’. We laten hier nog een omslag van het programma (tekstboekje) afdrukken uit het jaar 1926 toen er op woensdag 24 februari een uitvoering werd gegeven in hotel Nienoord. De jeugdige zangertjes van meester Kroder gingen later over naar het zangkoor van de heer Jellesma (’Aurora’ was de naam van het koor) en die hadden een specialité voor het opvoeren van gecostumeerde operettes oJ.v. Jellesma, Kosses en Herm. Stoppelman. Op bijgaande foto het koor met de operette ’Rose Marie’.

uitvoering
Deze uitvoering werd een daverend succes dank zij de grote raambiljetten.

raambiljetten
Raambiljetten met de volgende tekst: Gem. Zangver. Aurora , Oude – Pekela

Raambiljetten met de volgende tekst: Gem. Zangver. Aurora , Oude – Pekela
Directeur de heer G. Jellesma
Uitvoering op dinsdag 13 febr. 1934 in hotel Gemeentewapen.
Opvoering van:
ROSÉ MARIE operette in drie bedrijven van Sam Vlessing.
regie Jo Kosses dansen ingestudeerd Herin. Stoppelman
aanvang 8 uur na afloop groot bal
Donateurs huisgenooten-familieleden vrije toegang.
Kaarten vooraf te bekomen bij hotel Gemeentewapen (W. Engels) bij J.Kosses, en
te Nieuwe Pekela bij café de Beurs a 60 cent.
’s Avonds aan de kassa 75 cent. Iedere bezoeker betaalt aan de kas, voor auteursrecht en plaatselijke belasting 15 cent.
Plaatsbespreking Maandag 12 Februari van 5 tot 6 uur in ’t Gemeentewapen
a 10 cent per persoon. Daarna loting.

koor
Het koor, prachtig gecostumeerd.

Hier ziet u het koor, prachtig gecostumeerd, met de leiding t-w de heren G. Jellesma,
J. Kosses en Herm. Stoppelman, die allen reeds zijn overleden.
De vroegere leden van het kinderkoor van meester Kroder, daarvan gingen velen
over naar Aurora, en daaruit werd nog weer enige jaren later het alom bekende
Volksonderwijskoor gevormd, die onder de uitmuntende leiding van de heer
De Boer, 15 jaar lang de Pekelders goed heeft vertegenwoordigd op het zangersconcours te Groningen. Het koor uit Oude Pekela zong daar in de afdeling uitmuntendheid.
Ook op het gebied van de operette hadden ze heel wat in hun mars, hoe kon het ook anders met zo’n bekwame dirigent.
Het grote succes in al de jaren is geweest de opvoering van de operette
’lm Weissen Rossl’ die 8 keer is opgevoerd, w.o. in Scheemda, Nieuwe Pekela, Valthermond enz.

opvoering
Hier enkele foto’s tijdens de repetitie en van de operette.

Momenteel heeft Oude Pekela behalve de verschillende Kerkkoren ook nog een dameskoor, maar deze komt niet vaak in het openbaar, zij beperken zich meer tot het geven van concerten in bejaardentehuizen e.d.
Van de zang, gaan we even naar de TONEEL -VERENIGINGEN en die zijn, bij de
na-oorlogse jaren vergeleken niet veel meer. We kennen nog O.P.B. (buurtvereniging
boven) Bronsveen, en de niet te vergeten ’oudste’ vereniging en nog steeds zeer actief onze
good-old PALVU. Palvu heeft zijn grote jubileum 1.1. op uitstekende wijze gevierd, en ze gaan nog geregeld de provincie in om te spelen, en overal met groot succes.

HENNY VRIEZE, TONEELREGISSEUR-REVUESCHRIJVER, GRIMEUR

Hier staat hij dan, de bekende Pekelder, die zeer veel voor de gemeenschap heeft gedaan op het gebied van amusement, het is de bekende toneelspeler, grimeur, regisseur, en niet te vergeten de mede-schrijver van verschillende grote revue’s voor de Pekelder gemeenschap, het is de heer Henny Vrieze. Op de foto staat hij met het vaandel van zijn toen zo geliefde en bekend staande toneelvereniging Vondel. Hij heeft het vaandel voor de foto in dit boek uit de mottenballen gehaald, en hij poseert hier met trots. Een stukje geschiedenis uit de Pekelder samenleving. De toneelvereniging Vondel is reeds jaren ter ziele, maar het vaandel en de regisseur, zijn nog in volle glorie.

vrieze
Hier staat hij dan, de bekende Pekelder, de heer Henny Vrieze.

Het vaandel werd gemaakt door de toenmalige damesleden van Vondel t.w.
Diny Tolner, Sordien van Hateren, Trui en Alie Tolner en vele anderen ter gelegenheid
van het 10 jarig bestaan in 1924. Het vaandel is uitgevoerd in donker paars satijn,
met gouden letters en cijfers. Voor de oorlog speelde Heijermans, later overgegaan in Palvu voor geheel Oost-Groningen vooral op de 1 mei feesten waren ze zeer geziene gasten o.l.v. H. Scholtens- de vroegere burgemeester- van Oude Pekela, en bekend toneelschrijver onder de naam van Herman van der Veer.

Van zijn hand zijn vele stukken verschenen.
Ook ’Vondel’ die traditioneel op Kerstdagen een uitvoering gaf in de zaal van Nienoord, was een vereniging met reputatie en goede krachten w.o. Lucas Bödeker,
Henny Vrieze (regisseur) Dinie Tolner; e.a. maar deze vereniging is reeds lang ter ziele.
Wat ook een belevenis was voor de Pekelders dat was de uitvoering van een combinatie van toneelspelers (sters) op de 5e mei (bevrijdingsdag) die ook volle zalen trok en waar men kon genieten van prachtig spel, zo als onderstaande foto aangeeft, dat was op 5 mei 1957 in de zaal van hotel Dijkinga.
Onder de bekwame regie van Henny Vrieze werd opgevoerd het toneelspel in drie bedrijven ’Hilde’.

toneelspel
Op de foto zien we ojn. Mevr. Frans-Volgelzang; Trijn Landlust; Luppo Zuidema;
Jan Kuil; Teo Erents; Mevr. Kral; M.M. de Wit en Cees Begeman.
Wijlen Hagen Schetsberg en Henny Vrieze, waren de grote schrijvers van verschillende revue’s

w.o. ’Hallo Noordster’ , ’Maria en Martha’ en vele andere.

Ook burgemeester Scholtens kon met dit schrijven goed overweg. Hij schreef de grote revue ter gelegenheid van de O.P.A. feesten waarvan we hier nog een foto (ondanks beschadigd) toch in dit boek willen opnemen. Het was de moeite ten volle waard.

medewerkers
Hier op de foto van de gehele groep van medewerkers aan de OPA revue- in het midden de schrijver
met zijn vrouw. De hoofdrollen in deze revue werden vertolkt door Almtje Dijk en Georg Petsinger,
de laatste bekend door zijn rol als ’Kiepenkerel’.

kerkkoor
Hier nog een foto van het oudste kerkkoor momenteel nog actief,
dat van de Ned. Herv. Kerk, gemaakt tijdens een zomerreisje in Paterswolde.
Van allen die op deze foto staan zijn er maar 5 mensen meer in leven.

Wat de muziekkorpsen betreft staan we er momenteel bij vroeger vergeleken maar
schamel bij. Het keurkorps van de Pekela D.S.T.O. o.l.v. de toenmalige dirigent
M.J. Cerfontaine, speelde zowel in binnen- als in buitenland en was een graag geziene
gast. Jammer genoeg is dit korps door bloedarmoede niet meer naar buiten toe aktief. Misschien komt dit nog wel eens terug maar momenteel kunnen we zeggen, dat is vergane glorie. Maar ondanks dat- is er een goede plaatsvervanger gekomen in het korps S.D.G. dit is momenteel het visitekaartje voor Oude Pekela, met hun drumband en majorettenpeleton in prachtige corstumes durven ze zich te laten zien,
onder de bekwame leiding van de heer Westerdijk.

feestavond
Feestavond van de Buurtvereniging ,,Bronsveen”.

HET POSTKANTOOR TE OUDE PEKELA

Het postkantoor staat nog altijd op dezelfde plaats als toen het werd gesticht,
aan de F.C. straat, maar toch is daar inwendig ook iets veranderd, en dan vooral met de
rang waarin het kantoor is geplaatst. In 1867 werd het eerst telegrafie-kantoor,
waarna in 1878 de naam werd veranderd in Posterijen, Telegrafie en Telefonie.
In 1934 tot 1940 is het weer gedegradeerd tot Hulp-P.T.T. kantoor, en van 1940 tot 1947 was het een ongeclassificeerd hulp P.T.T. kantoor. Daarna werd het weer Postkantoor en nu, nu met de grote reconstructie van de plaats en het Pekelderdiep, is het weer Hulpkantoor geworden met als beheerder de heer H.W.A. van der Laan.
Het is wel aardig om in dit boek ook even de directeuren te noemen die in al die jaren de scepter over het kantoor hebben gezwaaid in Oude Pekela, hier komen hun namen:

TELEGRAFIEKANTOOR

1867 – 1872  S.H. de Beer
1872 – 1875  W. Bos
1875 – 1876  H. Croese
1876 – 1878  W.G.v. Eymeren

POSTERIJEN—TELEGRAFIE—EN TELEFONIE KANTOOR

1878 –              W.G.v. Eymeren
1878 – 1891   H. Croese
1891 – 1915   B.J. Teuben
1915 – 1916   vacature
1916 – 1918   J.W. Groeneyk
1918 – 1919   vacature
1919 – 1921   J. Mandema
1921 – 1922   vacature
1922 – 1924   A.A. Nieland
1924 – 1929   vacature
1929 – 1933   P. Jonker
1933 – 1934   vacature
1934- 1940   hulp P.T.T. kantoor
1940 – 1947   ongeclassifeerd hulp kantoor
1947 – 1955   J.K. Bakker
1955 – 1959   J. de Groot
1959 – 1960   vacature
1960- 1962   O.G. Preisser
1962 – 1976   F. de Vries
1976 – tot heden   H.W.A. v.d. Laan (beheerder hulpkantoor).

postkantoor
Postkantoor aan de Feicko Clockstraat.

bestellerskorps
Op de foto het bestellerskorps uit de jaren 1922 – 1924,
onder de toenmalige directrice mevr. Antje Aaltje Nieland.
Zittend van links naar rechts: Keimpe Harkema, Antje A. Nieland,
Aaltje Nieland en de heer Sachs.
Staande van links naar rechts de bestellers:
J. Winter; G. Brunink; J. de Jonge; H. Schipper en J. Hilberdink.

VERENIGING VOOR LANDBOUW EN NIJVERHEID OPGER. 1880

In 1878 kwam men tot stichting van een landbouwvereniging in Oude Pekela, en de
eerste bestuursleden waren- zoals vermeld in de jaartallen- de heren H. Tjabbes;
D. Brons en H. van Russen. De landbouwvereniging werd definitief opgericht in 1880
onder de naam Vereniging voor Landbouw en Nijverheid, en kreeg zijn zetel in het
toenmalige hotel Feijen, waarop nu nog op de voorgevel de namen prijken van Nijverheid en Landbouw. Bij het 25 jarig bestaan in 1905 maakte de secretaris de heer H.L. de Wijk, een prachtige oorkonde, die nog steeds een ere plaats heeft in de vergaderzaal van hotel Feijen- nu Geert Sasker- en waarop de volgende bestuursleden en ereleden staan vermeld; bij het lustrum in 1925. Het aantal leden bedroeg 120.
ERELEDEN: J. Veldman, B.G. Meijer.
BESTUURSLEDEN: J.L. de Lange (voorzitter), H. Begeman (vice voorzitter),
R. Wortelboer (penninmeester), H.L. de Wijk (secretaris) en H. Gras (vice voorzitter).

tankwagen
Hier een bekend plaatje bij de Haanswijk (vroeger Jodenwijk) genoemd.

Hier een bekend plaatje bij de Haanswijk (vroeger Jodenwijk) genoemd, in de periode van het droge voorjaar in 1932 toen men het drinkwater moest aanvoeren per tankwagen dat werd gedaan door de heren Albert en Geert Broekema.
We zien hier o.a. Kees Begeman, vrouw Niewold, vrouw Steinfelder en vele anderen
bij de tankwagen om een emmertje water te komen halen.

DE OUDSTE BOERDERIJ IN OUDE PEKELA

Oude Pekela beschikt niet veel meer over ’oude’ boerderijen het zijn er maar enkelingen. Een van de mooiste die nog is bewaard gebleven is die van de familie Begeman aan de Achterweg in Oude Pekela. De boerderij werd gebouwd in 1784.

begeman
Boerderij van de familie Begeman.

 

DE EERSTE AARDAPPELROOIMACHINE IN OUDE PEKELA

In 1927 waren op de Zuidwending een groep boeren, die experimenteerden met het bouwen van een aardappelrooimachine, onder leiding van de heer Zuiderveen.
Dit was voor de heer Obbe Meijer voldoende om samen met de gebroeders J.P. en
B. Veldkamp zich op het construeren van een aardappelmachine te werpen.
De heer R. Dijkhuizen uit Nieuwe Pekela werd er als constructeur bijgehaald en was de
ploeg compleet. In 1928 ging men van start. Men begon met het bouwen van een zgn. uitgooier. D.w.z. de aardappelen werden uit de grond gehaald en er bovenop gedeponeerd.
Deze moesten dan door zoekers worden opgeraapt. Dit le ontwerp werd ’Bozzel’ gedoopt, omdat men er een borstel in had gemonteerd, die de aardappelen geborsteld afleverde. Maar dat bleek geen onverdeeld succes, gezien de modder die in de borstelbak bleef plakken. De gebouwde machine werd aangedreven door een motor en getrokken door twee paarden. Met dit apparaat, in vrije tijd en ’s nachts gebouwd en verbeterd, trok men voor demonstraties naar Veendam (Borgercompagie). Hier werd de 2e prijs behaald, omdat de andere groep onder leiding van Zuiderveen de zaak net iets beter voor elkaar had. Maar de resultaten waren veelbelovend en uitgaande van dit prototype werd de zaak
verbeterd en omgebouwd tot een echte ’bunkerrooier’ , die op bijgaande foto is te zien.

bunkerrooier
’bunkerrooier’ met Berend Vrieze op de machine.

Als ’bunker’ werd een klontjekist gebruikt en dit werd de naam die onder elkaar
werd gebruikt. Het was in 1929 en weer toog men naar Veendam voor de demonstraties. Nu werd wel de begeerde 1e prijs in de wacht gesleept. Op de foto staan om. Berend Vrieze op de machine, en er voor O. Meijer, J.P. Veldkamp en B. Veldkamp, terwijl de heer er naast (met hoed) de toenmalige Antonie Veldkamp is, een vooraanstaand persoon op het gebied van de landbouw in Oude Pekela. Het resultaat van het pionieren van de twee elkaar beconcurrerende groepen was echter zo danig dat machinaal aardappelrooien een goede zaak leek. Reden voor de firma Sterbo om de zaak van de pioniers over te nemen.
Het beste uit beide machines werd gecombineerd en door Sterbo werd een nog betere machine gebouwd. Deze machines leken in die tijd nog veel op de 2e machine van de Pekelder pioniers omdat die groep vooral succes had met de ombouw van de uitgooier naar de bunker rooimachine.

schort
Hier nog een oude foto van de huidige Hendrik Westerstraat.

De oude vrouw met het schort voor is vrouw ’Potthof, zij draaide vroeger de brug af bij de pakhuizen van Piest. Voor het vroegere dubbelhuis van de fam. Tolner, staat in de deur de moeder van de schrijver van dit boek, terwijl zijn vader met zoon ook even poseren voor de fotograaf, dit was in het jaar 1923.

ZILVEREN AMBTSJUBILEUM VAN DOKTER J.J. BOSWIJK
Op zaterdag 17 Oktober 1936 in hotel Dijkinga

Dit feest, ter ere van de dokter die niet alleen als medicus veel voor de Pekelder
gemeenschap heeft betekend, maar ook als mens in de samenleving een belangrijke
plaats innam, was wel een van de grootste en spectaculairste feesten uit die tijd, en
terecht verdiend. Het gehele verenigingsleven speelde mee in de geschreven revue:
Vijf en twintig jaren’ door H. Scholtens en Hagen Schetsberg. Deze beide grote
mannen van de toneelwereld in Oost-Groningen hebben er werkelijk iets groots van
gemaakt. We laten hier het programma van ’toen’ volledig nog eens weer plaatsen als
een herinnering uit het verleden.

programma01
Programma van de Feestviering.

FEESTELIJKE VERGADERING VAN DE ALGEMENE ORANJEVERENIGING TE OUDE PEKELA op donderdag 7 Januari 1937 ter gelegenheid van het HUWELIJK VAN PRINSES JULIANA EN PRINS BERNHARD.

programma02
Feestelijke Vergadering.

BOMBARDEMENT AAN DE B.v.W. STRAAT

Een klein stukje willen we in dit boek schrijven met betrekking tot het vreeselijke
bombardement aan de B. v. W. straat in de oorlogsjaren 1940-1945. Bij dit bombardement kwam het gezin van meester Brondijk (man, vrouw en oude moeder), om het leven en werden vele huizen in de omgeving zwaar beschadigd. Het huis van Brondijk werd geheel weggevaagd. Behalve de fam. Brondijk, waren er nog tal van zwaar en licht gewonden, waarvan vooral Mevr. Nieman-Horlings nu nog de gevolgen ondervindt.

bominslag
Het huis van fam. Brondijk.

Op bijgaande foto het huis van wijlen Jaap Duit en zijn echtgenote Leentje Gelms,
de naam is nog duidelijk te lezen ’MAGESINET’ genoemd naar de vier dochters
van de fam. Duit. Voor dit huis, is duidelijk op de foto te zien de krater
die veroorzaakt werd door bominslag.

HARM FRUITEMA 1893 – 1960

Een bekend Pekelder, die op alle facetten in de gemeenschap zijn volle medewerking heeft gegeven als er een beroep op hem werd gedaan, en dat waren er zeer vele,was Harm Fruitema gehuwd met Aaltje Reininga, die gezamenlijk het café de Unie bij de Wedderklap beheerden. Fruitema was de grote man als er schoolfeesten waren en er heide en dennegroen moest worden gehaald uit Drente voor de versiering, dan ging hij met drie trailers, om dit te halen, hij had behalve het café ook nog een groot transportbedrijf. Tevens was hij de man, die als hoofdagent optrad voor de toenmalige bierbrouwerij de ‘Gekroonde Valk’ en daarmee een eerste prijs heeft gewonnen vanwege zijn grote omzet in Oost-Groningen. Deze prijsuitreiking ging met een groot feest gepaard en Harm sprak er nog jaren over. In historische kledij werd de prijs bij de Wedderklapbrug in ontvangst genomen in het bijzijn van vele genodigden. Zie onderstaande foto:

kledij
In historische kledij werd de prijs bij de Wedderklapbrug in ontvangst genomen.

Op de foto waarop links met hoed en witte boord, Harm Fruitema, daarachter de muzicus Jellesma, terwijl aan de rechterkant op de foto staan met de pet en vlinderdas,
de bekende Pekelder slager Jo Kosses, daarachter ook met pet, Leo Boswijk, de bekende tromslager van het voormalige D.S.T.O. De prijs bestond in die tijd uit 3 vaten bier.

Fruitema was van alle markten thuis zoals men in de volksmond zegt in Pekel,
nimmer was het hem te veel als een beroep op hem werd gedaan en vooral voor feesten had hij een ’zwak’.

ereboog
Onder de grote ereboog….

Op de foto, 19 juli 1936, staat hij onder de grote ereboog bij de toenmalige ’oude’ zaak van Savenije, en met hem staan daar van links naar rechts:
Willy Scholtens, Siebo Uffen, Harm Fruitema, Hendrik Venema en de
bekende aardappelhandelaar uit die tijd Bertus Nieland.

Vanwege zijn transportbedrijf moest hij in de oorlog 1940-1945 noodgedwongen
voor de weermacht het stro vervoeren naar de fabrieken, we zien Harm hier 2e van
links op de foto daarnaast zijn zoon Max, voor de opslagloodsen bij de voormalige
fabriek Erika. Van links naar rechts op de foto: v/d Laan, H. Fruitema, M.F. Engels
en W. Engels.

stro
Voor de weermacht het stro vervoeren naar de fabrieken.

wedderklap
De oude Wedderklap.

De oude Wedderklap, gaf nog wel eens moeilijkheden voor de heer Fruitema in verband met zijn transportbedrijf, zo gebeurde het op een morgen, dat Fruitema met zijn beladen auto’s met stro niet over de brug mocht op last van de gemeente politie Koerts- deze was toen chef veldwachter in onze gemeente- en gemeente opzichter G. Bödeker. Het werd een hele stagnatie en er vielen harde woorden. Op dat moment passeerde Hartog de Levie, en die stapte van zijn fiets, ging voor Fruitema staan en zei: ’Zet deur Harm, als het maar een peterolie kar was geweest, dan mocht hij er wel over’, want dan gaf Koerts wel toestemming. Een stukje Joodse humor op een kritiek moment voor de expediteur.

ouderlijk
Het ouderlijk huis van mevr. Fruitema.

De echtgenote van Harm Fruitema- Aaltje Reininga werd geboren en ze trouwde uit
het huis, dat later is verkocht aan de heer Jan Brouwer op de hoek van de Veendijk.
Op de foto het ouderlijk huis van mevr. Fruitema. Bij het gangetje tussen de
huizen staat de heer de Jong, verder mevr. Vrieze-Tuin, wonende te Winschoten,
met fiets aan de hand is mevr. R. ten Heuvel-Brouwer, en daarachter staat Marianne
Savenije. De foto is gemaakt in 1924.

DE GROTE OPA-FEESTEN

In Oude Pekela werden grote feesten gehouden onder het motto ’O.P.A.’
(Oude Pekela) in 1949 ter gelegenheid van het 350 jarig bestaan van de plaats, en in 1968
nog eens een keer, maar toen was de manifestatie niet zo groot als in 1949.
OPA haolt vaort t’rin. Een kleine jongen zei in 1949 tegen zijn vriendje: ’lk gao zundag mit mien pappe en mamme lekker noar mien opoe’.
Waarop zijn vriendje antwoordde: ’En ik goa 8 mai mit mien pappe en mien mamme noar OPA, da’s veul mooier’. Iedereen wist en weet het, OPA hoalt de voart t’r in.
Oude Pekela kreeg door de grote tentoonstelling en een uitgebreid programma van festiviteiten en attracties in die tijd wereld bekendheid.
Uit Amsterdam kwamen de mensen naar OPA om de feestverlichting die door de hele plaats was aangebracht te bewonderen. Ook was men overal druk doende om alle straten en stegen te voorzien van feestversieringen. OPA toonde aan heel Oost-Groningen dat hij,. ondanks zijn hoge leeftijd, nog niet laboreert aan de kwalen des ouderdoms. Meer dan 20.000 bezoekers bezochten in 1949 de tentoonstelling welke was ingericht in de grote loodsen van de fabriek Britannia. Meer dan 60 standhouders bevolkten met hun fraaie stands de loodsen. Dat OPA ook toen al wat in zijn mars had kon u zien, behalve de tentoonstelling een grote keur van artiesten toen en in 1968, met oan. Gert en Hermien Timmerman, de Boertjes van Buuten, De Rody’s, de Valendra’s en vele, vele anderen.
Het waren grote feesten waarover- ook heden ten dage- nog veel wordt gesproken.
Een geziene gast was OPA LEEN JONGEWAARD die u hier ziet tijdens de grote opening van de festiviteiten in 1968 omringd door de comit
éleden van OPA.

jongewaard
Opa Leen Jongewaard tijdens grote opening.

KLAIBOLLE’ VOOR LAATSTE KEER DOOR PEKELDERDIEP

‘Kiek’, zeiden de mensen voor de laatste keer in Oude Pekela tegen elkaar, ’doar komt de klaibolle weer aan’. En ze wezen op de sleep met lege kleipramen door het stinkende diep. Een vertrouwd beeld voor de Pekelders, dat ze echter vanaf woensdag 16 mei 1973 moeten missen. Voor altijd. Want, zoals veel dingen ‘van vroeger’ zijn nu ook de kleipramen uit het beeld van alledag verdwenen. Vier keer per dag op zijn minst voeren ze tot dusver door het Pekelderdiep, richting Oude Schans, waar de vette kleivelden liggen en terug naar de steenfabriek van Strating, die het lang heeft volgehouden zijn grondstof op déze manier aan te voeren. Op 16 mei 1973 maakten de pramen, de -wat de Pekelders noemen: klaibollen hun laatste vaart, op weg naar de sloper. Dag, verleden.
In de Pekela heeft men vaak gescholden als de kleipramen voorbij voeren. En als er gewacht moest worden voor de geopende bruggen. Maar bij de laatste vaart was dat vergeten, want Handel en Nijverheid voorzitter F. de Vries en secretaris Appie Fruitema, kwamen kleischipper Jurrie Dijkema zelfs bloemen overhandigen, toen hij de Pekelders voor de allerlaatste keer in zijn leven bij de Union-brug lastig viel, omdat hij er met zijn scheepje door moest. ‘Dag, goeie oude tijd’, moeten allen met weemoed hebben gedacht toen ze de klaibolle hebben nagekeken. Het was de laatste tijd moeilijk varen voor schipper Dijkema, het Pekelderdiep was zo zeer vervuild, dat er voor een simpel scheepje haast geen doorkomen meer aan was. Bovendien werkt de steenfabriek met auto’s veel rationeler. De kosten verschillen nauwelijks, verteld boekhouder F. de Boer, van de steenfabriek Strating. Een paar jaar geleden was het nog veel erger die vervuiling, maar toen gingen er nog enige schepen meer door het diep. Daardoor bleef de sliblaag los en konden wij er met onze pramen nog wel doorkomen. Na de novemberstorm van het vorig jaar heeft de fabriek een tijdje stilgelegen en toen ging het meteen mis. Bij de Kroonfabriek is toen een praam blijven steken en moesten we de modder met een dragline wegbaggeren
. De pramen van Strating waren bovendien zeer verouderd en waren aan vervanging toe. Per dag werd zon 200 ton klei aangevoerd. De pramen werden echter nergens meer gemaakt. Ze worden gemist in Oude Pekela, de stoere kleischipper Jurrie Dijkema uit Winschoten in zijn motorboot en daarachter de pramen, waarover de beide schippers H. Korte en F. de Haan het ’bevel’ voeren. Meer dan 25 jaar hebben schipper Dijkema en Korte tussen Oude Schans en Oude Pekela op en neer gevaren. Iemand die het extra merkt, dat er geen scheepvaart meer door het Pekelderdiep gaat, is de voormalige brugwachter E. Burema. Hij moest er voor zorgen, dat alle acht bruggen in Oude Pekela. dicht waren, wanneer de ‘klaibolle’ in aantocht was. Op de fiets ’trimde’ hij het ‘parcours’ af. Iedere brug was niet altijd gewillig en er moest dan soms een ‘dansje’ aan te pas komen om de brug los te krijgen. De brugwachter die bij gemeentewerken in dienst was, werd altijd volgens een vast systeem gewaarschuwd, wanneer de sleep in aantocht was Kwam er een volle sleep van Oude Schans, dan belde de brugwachter bij de Winschoter Hogebrug naar het gemeentehuis en kwam de Pekelder brugwachter in actie. Ging de sleep leeg van de fabriek naar Oude Schans dan kwam er een telefoontje van de steenfabriek. Een vaste brugwachter in die zin, dat hij daarnaast niets anders deed, heeft Oude Pekela al sinds lange tijd niet meer gehad met het aflopen van het scheepvaartverkeer, temeer daar vanaf de Geertsbrug bij steenfabriek Strating tot aan Nieuwe Pekela het Pekelderdiep was afgesloten voor de scheepvaart.
De ‘Klaibolle’ is in ieder geval verdwenen en dat is een ding wat zeker is.

klaibolle01
de klaibolle

klaibolle02
E. de Haan en Jurrie Dijkema

Hier het bekende tweetal van de klaibolle t.w. E. de Haan en Jurrie Dijkema,
die 27 jaar met de pramen hebben gevaren door het drab van het open riool dat Pekelderdiep heet.

fordje
het ’fordje’ van Berend Scherphuis

De klaibolle is verleden tijd, wat ook verleden tijd is, dat is het ’fordje’ van
Berend Scherphuis, die vroeger een zaak had in radio’s e.d. in het pand wat nu leeg staat en waar voordien de zaak van Jaap v/d Laan was gevestigd. We zien de heer Scherphuis
bij zijn ’fordje’ ergens in Oude Pekela, waarmee hij toen zeer veel aandacht trok van
de Pekelders, als hij langs de weg ’tufte’.

nieland
de bekende Pekelder slager van toen de heer Nieland.

Op deze foto ziet u de bekende Pekelder slager van toen de heer Nieland. Hij woonde bij de fabriek Ceres. Nieland staat achter de stier. Een zoon van Nieland, hij is geëmigreerd, houdt de stier aan het touw De man met pet en snor is de heer H. Bieze. Hij had een kruidenierswinkel-annex café, op de grens van Oude-en Nieuwe Pekela, vlak naast het keurlokaal, waar de slagers van beide Pekela’s hun vee gingen slachten.
Deze foto is gemaakt bij het keurlokaal.

HOE BOER EN BEAT NA 275 UUR DAKZITTEN TOT STAND KWAM

In de oude boerderij van de fam. Poppens- aangekocht door de gemeente- en reeds enkele jaren afgebroken- is het allemaal ontstaan, wat nu tegenwoordig de jongerensoos is onder de naam Boer en Beat. Het waren twee jongens t.w. Simon Lap en Harry Leeuwerik die met 275 uur achter elkaar op ‘het dak zaten’ de aandacht op zich hebben gevestigd, en ook op de aanwonende landbouwer Geert Begeman. Die Geert Begeman was het die zich het lot aantrok van de dakzitters en die uiteindelijk de leider organisator van Boer en Beat is geworden. Begeman gaf zijn werk als ‘Boer’ eraan, en heeft zich tot heden, hij behaalde zelfs de erkenning als jeugdleider, voor de Pekelderjeugd ten volle ingezet. We willen -omdat het de jeugd betreft- en wie de jeugd heeft, heeft de toekomst zegt een bekend spreekwoord, het ontstaan van de Boer en Beat organisatie toch nog’even uit het verleden halen. Het begon allemaal zo…
Wat hier toen is gebeurd- hij bedoelt het dakzitten- zegt Geert Begeman, is iets heel bijzonders, iets heel merkwaardigs. Hij legt uit dat de jongens die de beatsoos bezochten in de boerderij van Poppens, ’woeste en ruige’ figuren waren. ‘Zo zag ik ze in het begin’.
Er bestond toen tussen de jongens en mij een gereserveerde en enigszins gespannen verhouding. Er was geen ruzie, al joeg ik ze wel eens van het land.
Toen ik wat doorkreeg van die dakzitterij en we in gesprek raakten, dacht ik: ‘Dat is wel een rare toestand, maar spontaan heb ik gezegd: ik breng jullie wel een uitsmijter daar op het dak’. Dat vonden ze erg fijn en Begeman maakte van de verzorging van de dakzitters ‘orde en regel’. Ze ontvingen geregeld koffie en thee en er tussendoor ook nog wel een bordje soep. Op een nacht werd ik wakker gemaakt, en wilde één van de jongens van het dak af. Ik ging op het dak en heb met ze gepraat, en toen zeiden ze ‘Welterusten Begeman, we houden het vol’. De pers heeft de stunt van de jongens enorm in de hand gewerkt, en Begeman is nog trots op de radio uitzending die werd gehouden en waarbij Letty Kosterman vragen aan de jongen stelde. De uitzending is in Nederland en zelfs in België erg aangeslagen. De dakzitters ontvingen zo’n 400 reacties w.o. uit Engeland. Door de vele contacten en de hechte samenwerking is er een sfeer van meer begrip en vriendschap ontstaan. Eerst was er kortsluiting, maar toen kwam de aansluiting. Begeman memoreert de gesprekken tussen hem als landbouwer en de jongeren. ‘De ideeën heb ik aan hen overgelaten. Ik zou bij hen op het dak t.v. komen kijken’. ‘Tussen ons in Begeman’, zeiden de jongens, boven op het dak, en toen dacht ik: Boer en Beat hebben elkaar gevonden.
Naar schatting zo’n 800 mensen hebben de beide wereldrecordhouders ‘dakzitten’ toegejuicht toen ze het dak afkwamen, en was het bij de aloude boerderij aan de Achterweg groot feest. De oude boerderij van Poppens werd afgebroken, maar de jongeren onder de naam Boer en Beat, momenteel zo’n 70 leden, vonden hun nieuwe home, bij Geert Begeman, die al zijn schuren disponibel stelde en waarin heden ten dage nog steeds de jongeren bijeen komen. Veel wordt er georganiseerd en niet altijd gaat het van een leien dakje. Grote moeilijkheden zijn er geweest tussen het gemeentebestuur en de jongeren, maar nu ook CRM de goede wil van de jeugd heeft erkend,

nu gaat het beter en steeds komen ze aan de Achterweg tot nieuwe activiteiten,
Boer en Beat is een begrip geworden in de Pekelder gemeenschap,
alhoewel men daar ook wel eens anders over heeft gedacht.

praalwagen
Vroeger jaren was er altijd op 1 mei een grote optocht door de plaats van de vakorganisaties.

Vroeger jaren was er altijd op 1 mei een grote optocht door de plaats van de vakorganisaties. We zien hier een prachtige praalwagen voor het gebouw Concordia, de wagen was beschikbaar gesteld door de firma Koerts houthandel, evenzo de voerman Veen, die de paarden bij het hoofd houdt, op de wagen zien we o.m. Kuiper,
Walters, Steenhuis, Kok e.a. Achter de wagen de felle propagandist uit die tijd de
bekende Berend Tuin (met handen in de zakken).

DE DORSMACHINE VAN GEUKO VAN DER VEEN

Op het Oude Zuiderveen, vroeger Landluststreekje, woonde de dorsmachinehouder
Geuko van der Veen, die vele jaren met zijn machine vooral voor de landbouwers
in de polders rond Finsterwolde het koren ging dorsen, dat per bolpraam werd
aan- en afgevoerd.

dorsmachine
de heer van der Veen met zijn zonen bezig te dorsen bij de Ennemaborg in Nieuwolda.

WATERSCHAPPEN VERDWENEN—WIJKEN GEDEMPT

Door het opheffen van de vele kleine waterschappen die in onze plaats aanwezig waren, en daarmee het dempen van wijken, gaf de gemeente een geheel ander aanzien. Vooral aan de landszijde van het Pekelderdiep heeft een grote gedaanteverwisseling plaats gevonden, wie kent niet de vele wijken aan die kant van het kanaal? Dat zijn nu allemaal verharde wegen geworden, omringd door een fraaie groen beplanting, en de vele aanwonenden kunnen nu op een gemakkelijke manier van en naar hun woningen komen, vooral in de herfst, en de winterperioden. Dat was voor enkele jaren terug nog wel anders, dan waren de wijken vol water en de aangrenzende lanen stroomden over en waren voor de bewoners van b.v. Dekkersoord, Hanekamp e.a. een waar obstakel. De vroegere wijken- waarin we als jongetjes het vissen hebben geleerd- zijn niet meer, maar we willen ze toch nog even in dit boek aan de vergetelheid ontrukken, de namen zijn: Verlaatjeswijk; Gelmswijk; Zuidhofswijk; Steenfabriekswijk; Compagniesterwijk; Hanekampswijk; Smalpadje; Ericawijk; Eltjenswijk; Noodvluchtwijk; Jodenwijk; Draaierswijk; Wedderwegwijk; Lubbermanswijk; Fockenswijk; Oudewijk; Smidswijk; Craaiboswijk; Gaswijk; Wilhelminawijk; Hereswijk. Harmoniewijk; Zeepziederswijk e.a.
De namen van enkele waterschappen willen we ook niet ongemerkt voorbij laten gaan, het zijn: Waterschap Pekela; de Grote Polder; de Kleine Polder; de Scholtenspolder; de Nieuwe Diepsterpolder e.a. Door deze veranderingen en natuurlijk grote verbeteringen kon men de weg effenen dat Oude Pekela van streekdorp kon worden uitgebouwd tot komdorp. Immers door de demping van de wijken werd overgegaan tot het aanleggen van de uitbreidingsplannen en dat laat zich heden ten dage reeds danig zien in het dorpsbestel. We denken daarbij vooral aan de uitbreiding die er zal komen bij de Wedderklapbrug die nu reeds vaste vormen aanneemt in verband met de reconstructie van het Pekelderdiep. Door dit alles, zijn de wijken en de waterschappen voor onze gemeenschap ‘historie’ geworden. Alles wat nu nog met het waterschap te maken heeft, valt onder het waterschap Reiderzijlvest dat zijn kantoren heeft gevestigd te Wedde.

historie
de wijken en de waterschappen voor onze gemeenschap ‘historie’ geworden.

PEKELDER SAMENLEVING MET LEUKE VOLKSTYPEN

Oude Pekela gaat in deze dynamische wereld met zijn tijd mee. Overal vernieuwingen in onze gemeente waar je ook gaat of staat, overal is men bezig om de veenkolonie een ander aanzicht te geven. Dat dit vaak gepaard gaat met afbraak van oude panden(we denken daarbij aan het hart van de plaats, langs de boorden van het aloude Pekelder hoofddiep) is niet te vermijden. Met de afbraak van de panden (als we er langs wandelen), zien we open plekken en gaan onze gedachten jaren terug, en zien we nog vele bekende Pekelders voor ons. We beginnen onze wandeling bij de aloude Wedderklap en dan denken we aan het oude ontvangkantoor waar de belastingen waren gevestigd en waar de heer Winckler in die tijd de directeur was. Vlak daarnaast was de grote aardappelhandel van Bertus Nieland, en de mooie zaak van Gerrit Schudde, een bekende handelaar in boeken en kaarten, en jaren actief voorzitter van de Pekelder Handelsvereniging. Naast het perceel van Schudde, troffen we de winkel van Fleurke en op de hoek van de aloude Veendijk woonde Rieks Grol met zijn zuster die een fietsmakerij en smederij beheerden.
Aan de andere kant op de hoek was de zaak van wijlen Jan Brouwer, hij stond bekend om de verkoop van goede alcohol. Voor zijn huis, zaten in de vensterbanken de bewoners van de Veendijk, om de plaatselijke nieuwtjes door te nemen. Ook de winkel van Harmannus Reintsema stond bekend om zijn porccleinen grutterswaren.
Hier brachten velen hun ’hardschildebonen’ in de herfst naar toe, voor 40 cent per spint. Reintsema wist er wel raad mee. En dan de twee winkels van Nathan Gudema, hij verkocht onderbroeken met dubbele kniestukken voor de winterkou. Daarnaast de winkel van Fennechien Hekman en Trientje van Hemmen (Trientje Peereworst) en de zaak van B.G. Meijer (Piepke). We denken aan de hoedenzaak van Marianne Levie en aan de hoeden en pettenzaak van Derk Boelen en zijn zuster Jantje, ze leefden samen in het pand waar nu Reint Sasker woont. Daarnaast stond het vroegere gemeentehuis, en vlak daaraan woonde Frans van der Werff die met het ’pak’ liep te venten in Westerwolde. We denken aan het oude gemeentehuis waar zoveel is afgedraaid tijdens de raadsvergaderingen onder leiding van de toenmalige burgemeester J. Snater. De publieke tribune kon de belangstellenden niet bevatten en de oude veldwachters, Schuringa en Frinkel, later Arends, hadden de handen vol als raadslid Eppo Orsel- een bekend communist in die dagen- in de clinch ging met de burgemeester en dat gebeurde nogal vaak.

hondekar
De heer Pieter Delhaas achter zjn hondekar.

Ik herinner mij, dat ik ruim 45 jaar geleden mijn eerste raadsverslag voor de krant moest maken en het was direct raak. Boomplantdag was het punt op de agenda, en het betrof hier de aanplanting aan de toenmalige binnenweg, thans Thorbeckelaan.
’Er zullen veel meer bomen komen als hier wordt gezegd’, zei Eppo Orsel met verbeten stem. ’Nee’ , zei burgemeester Snater, ’we hebben aan een 40 tal genoeg, anders kunnen de aanwonenden later door de takken hun huizen niet meer zien’.
‘Niks te zain’, zei Eppo en hij bulderde maar door, op het laatst met ontblote borst,
waarop Snater de vergadering abrupt beëindigde.
Orsel nam echter de volgende dag al revanche op de burgemeester en ’s morgens om
11 uur kwam Eppo met een gehuurde praam van pramenverhuurder G. Dijkstra
(Droadnoagel) voor het gemeentehuis dwars door het Pekelderdiep te liggen en hield zijn propagandaspeech voor de bomen aan de Binnenweg. Het gehele scheepvaartverkeer, wat toen nog zeer druk was, werd lam gelegd en ook de tram die toen nog van Stadskanaal naar Winschoten voer, moest wachten. Eppo was oppermachtig en de bomen werden geplant. Geen 40 stuks, maar wel een paar honderd. Een unicum was wel, dat een gedeelte van de bezetting van het personeel op het gemeentehuis mank ging aan één of aan beide voeten, en hierover hadden bekende Pekelders een rijmpje gemaakt. Zo hoorde men als de heer H.H. Warmolts door de gang liep’ ‘Is brand, is brand’. Gemeente ontvanger Eppo Bosscher was ook gebrekkig aan zijn voeten als deze verscheen zei men: ‘Waar dan, waar dan’, en als de burgemeester Snater langs kwam, dan wiegde hij met de heupen, zei men: ’Op de Veendiek, op de Veendiek’.
Alzo de spreuk toepasselijk op drie bekende ambtenaren:

’Is brand, waar dan, op de Veendiek’.

melkventer
Hendrik Spelde, de bekende Pekelder melkventer.

Op bovenstaande foto ziet u Hendrik Spelde, de bekende Pekelder melkventer, die vroeger op de Hanekamp heeft gewoond, en die zijn huis twee keer in brand kreeg,
vanwege de grote strobrand bij de fabriek Albion. De eerste keer wist de Pekelder brandweer het vuur te blussen, maar enkele uren later was het wél raak, en brandde het huis tot de grond af. ‘Kortsluiting in de regenbak’, zei Hendrik dan als men hem vroeg naar de oorzaak. Hij stond ook bekend voor zijn extra dunne melk, en vandaar dat hij toen de bijnaam ontving van ‘water in de melk
.

kratsie
’Kratsie’.

We laten hier nog een aardige foto zien, en wel van de bekende café houder Geert Sasker, bij de Pekelders beter bekend als ’Kratsie’.
Deze liep vroeger voor bakker Jan Greven met de ’stoetkörf vooral op Tjabbestreek en in Bronsveen. ’Kratsie’ was ook jaren lid van de vrijwillige brandweer, en bij hem was toen ook de meldingspost. We hebben hem gesnapt tijdens zijn vakantieverblijf in Drente, jaren geleden, en hij hoort bij de historie van dit boek vandaar.
Behalve met de stoetkörf deed Kratsie ook aan sport, en het was vooral bij Noordster, in de lagere elftallen dat hij door zijn enorme snelheid, menig doelpunt wist te maken.
Zijn schoten waren zo hard, dat men op Westerwolde nog zegt: ’Doar heb je Kratsie, miet zie’n kanonschoten’. Vele netten heeft hij met zijn schoten doorboord.
Vlakbij het gemeentehuis, waar nu ijssalon Gerringa is gevestigd, woonde schilder en handelaar Jan Bödeker, getrouwd met Ida Adams, een zuster van het hoofd der school bij de Koenemansbrug. Zij stonden bekend om hun vrolijk humeur, en vele scholieren kochten daar hun benodigdheden. Daarnaast was het café van Oudekerk, die later nog scheepsbevrachter is geworden op het kantoor van de schippersbeurs op de Schipperswijk. Ook een bekende vooruit strevende zakenman was bakker Lubbo Blouw, hij woonde in de buurt van het oude Leger des Heils-gebouw aan de Scholtenswijk. Blaauw was de eerste die in Oude Pekela automaten aan de muur kreeg, waaruit men voor 5 cent of voor een dubbeltje de fijnste lekkernijen kon halen. Deze zakenman heeft zich doodgereden op zijn motor bij het Leger des Heils, 10 meter van zijn huis, en liet een vrouw met elf kinderen achter. Veel is er nog te vertellen over deze buurt, waar nu het pand van Bezema staat, vroeger de Nijs, en nog vroeger slagerij van der Hende, daarnaast stond vroeger het huis van bakker Davids, met prachtige lindebomen voor het huis. Dit was dan ook de uitgezóchte plek voor het Leger des Heils, om er hun openluchtbijeenkomsten te houden, eens per week, die werden opgeluisterd door een machtig stuk muziek. Chef-hoornblazer in die tijd was Gerrit Kroeze (Sjees), en trommelaar Fokko Dussel met zijn ene arm. Daarnaast was er nog de volkskroeg van Eitje Holvast, en daarna kwam de bakkerij van de vroegere heer Canon. Een bijzonder type,

hij was ook huwelijksmakelaar. Op zijn broodkar stond geschilderd: Dat ik bij regen en donderslag, onder deze kap een veilige schuilplaats vinden mag. Als we zo de buurt doorwandelen komen we bij de woning van wijlen dokter J.J. Boswijk, de man die 17 functies bekleedde in de Pekelder gemeenschap. De dokter was een man van grote humor. We herinneren ons het volgende waar gebeurde voorval. De dokter zat op de nutsspaarbank, voor het innen van gelden, toen hij bericht ontving om even te willen komen bij een woonschuit gelegen in de Cereswijk, alwaar een zieke vrouw aan boord moest zijn. Het was die avond een zeer dichte mist, maar toch sprong de dokter op de fiets en ging naar de Cereswijk, die door de enige daar aanwezige gaslantaren nog maar sporadisch was verlicht. De bril van de dokter was beslagen door de mist, maar hij stapte aan boord van de eerste de beste woonschuit, en in het vooronder zag hij een vrouw met haar achterwerk enigszins ontbloot liggen, ’lk zie het al’ , zei de dokter, ’het is de bof’ , en hij schreef prompt een receptje klaar die hij op de tafel achterliet. Niet wetende dat hij op de verkeerde woonschuit was geweest, ging hij weer naar de spaarbank.

brunink
de bekende besteller G. Brunink Sr. die in 1932 werd gefotografeerd
in de buurt van de touwfabriek de Volharding.

Vroeger waren het moeilijke tijden, en was het werk zwaar. Ook bij de P.T.T. was het
toen geen lolletje, alles moest per fiets worden afgelegd, en dat was voor onze plaats
een hele opgave, met al die vele wijken en zandpaden. De bestellers van toen hadden
het zeer moeilijk. Toen had men voor op de fiets nog een grote bagagedrager waarop de
linnenpostzak werd meegetorst.

We hebben het al geschreven, van der Hende de slager woonde bij de Boswijkdraai,
het kleine huisje stond bijna midden op de weg en was een verkeersobstakel in de latere jaren. Van der Hende had een zoon (Beere werd hij genoemd) die zondags op het voetbalveld van Harjosteff een mooie cent wist bij te verdienen. Hij was nl. de
man die voor 1 cent, een dikke douwpier de kop afbeet tot grote hilariteit van de jeugd die in drommen om ‘Beere’ waren verzameld.Als we de brug voorbij lopen, dan komen we bij de oude smederij van Dalman- hij is nog intact- in dezelfde oude vorm, en daarnaast woonde vroeger de bekende bakker Daantje Wachters, die als beroeps-broodventer in dienst had Geert Sasker (onder de bijnaam van Geert Hunze) omdat hij het roggebrood betrok van de Hunzefabrieken. Daarnaast woonde fietsmaker Braams, ook een type die in de volksmond van Pekel, vaak werd genoemd, niet alleen als fietsmaker, maar ook als hulpbesteller bij de P.T.T. ‘Uit de kunst die kerel’ zoals de vroegere postdirecteur de heer Teuben vaak heeft verkondigd. Braams presteerde het, om met nieuwjaar- er waren toen veel kaartjes- toen hij beu was van de bezorging, een pakket kaartjes te deponeren achter in de wijk op. Dekkersoord. Door de trek van het water in het Pekelder hoofddiep kwamen de kaarten stuk voor stuk- net een regiment soldaten- onder de batting door het Pekelderdiep in drijven. Wat er met Braams gebeurd is, laat zich denken. In die buurt was ook de manufacturenzaak van Moos Polak, die eens adverteerde met de volgende advertentie in het Pekelder Blad, uitgave toen van wijlen T. Mulder Azn.
‘Alleen onder de dekens van Moos, blijft men kinderloos’ , stond er met dikke letters te lezen en vele huismoeders- het ging tegen de winter en het geld van aardappelrooien en bietentrekken was juist verdiend- kochten
één of meer dekens bij Moos. Geruime tijd later kwamen ze in de winkel van Polak en zeiden dat de zakenman hun had bedrogen met de advertentie, want ze waren weer in ‘verwachting’, waarop Moos lachend antwoordde: ‘Hebt u alleen onder de deken geslapen of met uw manGenoeg over de wegzijde zoals het vroeger werd genoemd, we gaan nu wandelend over de Boswijksdraai langs de landzijde van het Pekelderdiep. Ook daar is nog veel van te vertellen. We willen ons beperken tot enkele leuke dingen. Tussen de Wittingsdraai en de Pothoffsdraai, de laatste brug ligt er nog bij de oude pakhuizen van Piest, en de eerste brug heeft gelegen bij de winkel waar vroeger van Tricht woonde, later was dit de heer J. Kooy, woonden vele zeevarende families t.w. de dames Potjewijd, de dames Kotter, Brons en Franken. Deze buurt noemde
men de kamers (reeds elders in dit boek vermeld). Deze dames deden toen ook reeds veel aan toneel, en het is bekend dat het volgende zich afspeelde, na afloop van een rederijkers uitvoering in hotel Nienoord. Na afloop vroeg een zekere Geert Hensema, hij was zelf lid van de toneelgroep ‘de Vriendenkring’ en een bekend schilder in Winschoten, aan één van de dames Potjewijd, of hij haar naar huis mocht brengen. De gedistingeerde drie gezusters gingen enbloc staan en zeiden: ‘Wel, wel, Hensema hoe durft u het wagen ons te vragen’. Bloedrood zocht Hensema zijn heil bij een borreltje voor de tap in hotel Dijkinga. Een bekend persoon in deze buurt, de naam van de draaibrug zegt het al, was de heer Hendrik Witting (Poemeltje) een oude vrijgezel, die handelde in kaas, klompen, manden en vooral niet te vergeten gummihakken. We zien het nog voor ons, duizenden en duizenden paren gummihakken lagen langs de voorgevel verspreid tussen de klompen en een ieder kon maar uitzoeken. Witting had de gewoonte om op een stoel te zitten aan de boorden van het Pekelderdiep, zijn ogen gericht op de handel, maar ook op de mensen die voorbij kwamen, want Witting mocht graag praten en eten. In zijn linkefjaszak had hij gekookte bruine bonen, in zijn rechter gekookte grauwe erwten, en om de beurt nam hij een handje vol, afgewisseld door een homp kaas, en de bekende D.F. pepermunten die in een blauwdrukpak naast zijn stoel stonden. Witting was abonneé op het Nieuwsblad van het Noorden, hij las op een speciale manier de krant. Uitgespreid op de toonbank bij een zeer schamel gaspitje, stond hij dan te lezen. Het mooie hiervan was, dat de krant, als hij gelezen was, uitgespreid op de toonbank bleef liggen, en iedere dag kwam er een nieuwe krant bovenop. Als het tegen de Kerstdagen liep, dan kon men Witting zien lezen, staande op een hoge trap, naast een geweldige stapel kranten.
Vlakbij de Ned. Herv. Kerk lag een klein woonscheepje en hierop woonde de oude brugwachter Jans Wilhelm Busscher, die de gewoonte had, om ’s morgens de asla leeg te gooien, vaak ten ongerieve van de mensen die passeerden en vooral op zondagmorgen toen nog vele inwoners ter kerke gingen. Het gebeurde vaak dat de kerkgangers onder de rooie as kwamen te zitten en de toenmalige bewoners bij de brug, wijlen bakker Hemmes en koperslager van Driesten, hebben eens een aanklacht tegen de asstrooier ingediend.
Gaan we een klein eindje terug, dan komen we bij de kroeg de Unie van Harm Fruitema, een centrum van vermaak voor de vele fabrieksarbeiders uit die tijd, die hier graag hun borreltje extra dronken, vooral bij de moeder van de vrouw van Fruitema, mevr. Reininga die eerst op de kroeg zat, was het een feest een borreltje voor 2 cent…. Op de hoek van de Wedderweg woonde Izaak de Leeuw, met zijn zuster Jetje die goede zaken deden met hun handel in goud en zilver. Op de hoek van de Lubbermanswijk stond de stoomcichorei en mosterdfabriek van Doedo P. de Jonge, en schuin tegenover het postkantoor was de scheepshelling van H.L. de Wijk.

paardeslager
de bekende paardeslager Cris Harms, die woonde bij de Hanekamp.

Op deze foto nog een bekend type, het is de bekende paardeslager Cris Harms,
die woonde bij de Hanekamp, in de zaak waar nu de slagerij is gevestigd van Jans Löhr.
Chrisjon houdt het te slachten paard bij de kop, en zijn vrouw Reintje Kosmis kijkt belangstellend toe.

Oude Pekela had in die jaren ook zijn volkstypen, veel meer dan nu, we denken aan:
Grietje Dekker (Paitreulie Grait) die met een grote strohoed achter de oliekar liep,
van de automaat; aan vrouw de Groot en Grietje Delhaas die twee keer per week met verse vis liepen te venten; Baltus Spelde de grote omroeper met zijn enorme scheepsbel in de linkerhand en tevens kruier voor de toen hier komende handelsreizigers.
We vergeten het niet dat Baltje voor de belangrijke wedstrijd P.V.V. (Pekelder voetbalver.) tegen W.V.V. (Winschoten) moest omroepen door de plaats en we horen het nog: ’Bezoek heden middag de grote voetbalwedstrijd Pu-Vu-Vu tegen Wu-Vu-Vu-. We denken aan de paardeslagers op de Veendijk en aan de scheepsjager t.w. Hendrik de Haan en Lorry (Reint) Wageman. Aan Rieks Peper (Diggeltje) die met potten en bloempotten ventte op een oude hondekar. Vooral testen waren zijn specialiteit. Joele Pik de schoenlapper op de Veendijk en nog vele anderen. Ook in het boveneind van de plaats waren toen al humoristen onder de Pekelders, we denken aan Herman Kral, hij woonde aan de landszijde in de buurt, van de Verlaatjeswijk, die het op een morgen presteerde om het volgende telegram levensgroot- voor zijn voorgevel van het huis te plakken met het volgende opschrift: ‘De volgende week alhier verkrijgbaar de ’beste’ vermicelli voor 15 cent het spint, emmers mee nemen’. En of ze kwamen die maandag, in een lange rij stonden de mensen bij Kral voor het huis maar deze kwam niet opdagen… Ook bevond zich in deze contreien de drukkerij van Ties Mulder bijgenaamd Ties Druk die jarenlang Pekela’s Nieuws- en Advertentieblad heeft uitgegeven. Vanaf 1884 tot 1944. Bekende artiesten waren in die tijd- ze zongen wekelijks een avondje voor de radiocentrale van de heer Klasens- de heren Jan Zand Smid en Albert Mulder, en heel Pekela hing toen aan de luidspreker. Een bekend café annex winkel was die van de heer Bieze op de grens van Oude- en Nieuwe Pekela, waar de reeds eerder genoemde Herman Kral vaak als moppentapper een grote klandizie voor Bieze wist te verzamelen. Bij de Koenemansbrug was de winkel van Van Hateren, waar de bewoners van het Van Haterenstreekje hun inkopen moesten doen omdat van Hateren hypotheek over de huisjes van de werknemers had die op het streekje woonden. In het café van Gradus Koeneman was het altijd gezellig, daar dronken de werknemers van tichelwerk Strating en van de fabriek de Kroon hun dagelijks borreltje en werden sterke verhalen verteld. In deze zelfde buurt stonden ook de kousenbreierij van Laarman, en de speciale Groningerkoek bakker, Herman Wiegman. Laatstgenoemde was een van de eersten in onze plaats die over een grote ’stoomfiets’ beschikte en hiermee alle aandacht op zich vestigde als hij door de plaats knalde. Bij het café van Koeneman, in een klein houten hokje ernaast, was de fietsmakerij van Reint Spelde, die zijn hele voorraad van 3 fietsbanden aan een lange stok over de weg liet hangen om te laten zien dat hij fietsenmaker was. Ijzerhandel en slopersbedrijf Siemons was ook in deze buurt gevestigd met een enorme opslag aan oud-ijzer. We denken hier ook aan de kleine humoristische slager van Klaveren en aan de altijd schreeuwende slager Nieland. Tegenover de Koenemansbrug was de school van meester Adams, die vele jaren achter elkaar voor Sinterklaas speelde op alle scholen in de Pekel. Bekende meester aan die school was de heer Zuiderweg en de onderwijzeressen Hirschel en Hulzebos. Rechts van de school woonde horlogemaker Riks, en even verderop was de scheepshelling van Wortelboer. Gaan we verder de Pekel in, dan komen we bij de fabriek van de alom bekende kruidendokter Joost Baalman. Hij bracht de kruiden en pillen in de handel onder de naam van Jacoba Maria Wortelboer, en deze zijn nu nog in de handel, een probaat middel tegen verstopping en kouvatten. Het hotel Gemeentewapen van Willem Engels is niet veel veranderd, evenmin het hotel Feijen tegenover de Hanekamp waar Geert Sasker, ’Kratsie’, nog altijd het centrale punt is voor vergaderingen, feesten en bruiloften, gezelligheid kent daar geen tijd, ook heden nog niet. Tegenover hotel Feijen de Hanekamp, daar is veel veranderd, vroeger stond daar het oude werkhuis (armenhuis) en we zien nog op feestdagen als Pasen, Pinksteren en Kerstmis, dat de volledige Kerkeraad van de Ned. Herv. Kerk na de dienst gezamenlijk lopende naar het armenhuis ging- gekleed in jaquet met hoge hoed en streepjespantalon- om te zien hoe de inwoners van het ’huis’ zich te goed deden aan een dan speciale goede maaltijd.

werkhuis
de inwoners en de beheerders van het werkhuis op de Hanekamp.

Velen van u zullen ze nog herkennen, alhoewel ook velen van de hier gefotografeerden reeds jaren zijn overleden. We zien van links naar rechts staande, ten Cate,
Derk Hesseling, van Greven, N.N. de heer Toren conciërge, D. Hulzebos en een dochter van wed. Draaijer. Zittend weten we de volgende namen, rechts mevr. Draaijer
met 2 zoons en in het midden mevr. Toren. De aloude Hendrik Westerschool is al jaren buiten gebruik, naast het postkantoor is dit een klein stukje historie uit de onderwijswereld evenzo is dat de heer Wessels die schoolmeester was aan die school
en graag uit een lange kalken pijp rookte.

wessels
de heer Wessels, schoolmeester met een lange kalken pijp.

Veel is er verdwenen uit de vroegere tijd, we denken aan het daklozenhuis achter op het Dekkersoord, nu Tuinbouwwijk, aan de dikke beukeboom bij de Wedderweg, aan de kleine scheepshaven bij de Blijhamsterbrug waar ’de Zilvervloot’ lag. En als we daar zijn, dan willen we nog even naar het Bronsveen, ook daar is veel veranderd, deels doordat de huizen afbrandden- eens per week was er branden deels door de rigoreuze aanpak van
de vernieuwing van onze dorpsgemeenschap. De wegen in het Bronsveen zijn alle verhard, en er is een buurthuis gekomen onder de naam van Brommelh
örn, want de Bronsveners werden vroeger Brommelboeren genoemd. Het oude café staat nog op de hoek, waar vroeger aannemer Houwen heeft gewoond, later gevolgd door Herman Freerks en heden wordt het geëxploiteerd door Appie Schoonhoven. Langzaam gaan we nu weer naar de Wedderklap op onze rondgang door de plaats; we weten dat we niet volledig zijn geweest, alles te vermelden zou het boek op ruim 500 bladzijden brengen en dat is niet betaalbaar. Toch willen we nog een paar dingen uit het verleden halen in het benedeneind en dat zijn wel de kroegen van Mulder en de verkoop van alcohol door de heer Huls nabij de Britanniafabriek. Hier speelden zich vaak tonelen af met betrekking tot huiselijke kringen, als de jenever in de man was, en het verstand in de kan.
Bij de Staalsdraai stond een klein persoon als brugwachter, Elmo was zijn naam, en
aan hem is het volgende gedicht ontsproten:

ELMO EN JAN

’t Was vroug in de morgen op ’n vattien april,
de zönne was onder en de morgen was kil,
dou ston op de brogge veur Kosses zien hoeske
ain kerel te loeren as ’n katte op ’n moeske.
Wat of dei doar dee, kom luster mor goud,
zien oor’n dei kwamen om, al deur de olie oud.
Zien ogen dei wörren zo groot as ’n toafel
en ’t schoem ston hom twei vinger dik op de snoavel.
Dou kwam der ain kerel ie kennen om wel,
mit ’n scheure inde jaze en gain knope aan de snel
De piepe dei bongelde om schaif in zien mondje,
’n end touw ar ai met ’n stroppe om zien kontje.
Elk dei hom veurbie kwam dei zag het terstond,
en polten dei sluigen om mor aal om de kont
De kinder dei smeten om noa mit de stainen,
en doar slingerde om mor al deur wat vrumds om de bainen.
En vlak veur de brogge doar loerde de dood,
woar Elmo as ’n tieger oet zien hinderloage schoot.
Mit steerns veur de ogen ruip Jan arrejasses,
mor Elmo dei slyig om mit ’n poale op de hassens.
Dou lamzak zo ruip ai wat binnen mie dat veur streken,
om ’n aandermans tabak in de piepe te steken.
Veur drei weken hest ’n hoalf pond tabak van mie nomen
is dat nou ’n menaaier om in de hemel te komen.
Jan sluig mit de aarms en bainen in de locht,
as ’n kind dei bie zien moetje de titte leeg zocht.
Ai ar gain verstand meer, ai kon nait meer proaten
ai docht nou mo’k vrouw en kinder verloaten.
Ik lot die nait lös, dien strötte kniep ik dicht
dat is nou dien straf en dat is mien plicht.
Van lotten en lainen ken ik nait leven
dien plicht is, ’n aander zien centen te geven
In ’t leste luit Elmo om lös ’t wör te bar
en dou Jan om de centen veur vrijdag beloofd ar,
Dou druigen zai om op ’n ledder van Kosses zien hoeske
Jan lag as ’n dode zo stil as ’n moeske.
Elmo luip veurop dei vertroude op zien krachten
zo kwamen zai bie hoes, woar zien vrouw ston te wachten.
Mit schrik in de bainen, net of was zai bezopen,
zai waggelde veurop en dee de deure ol open.
Doar lag Jan te kreunen ai was blou en bont,
mit blouderige ogen en broes op de mond.
Gain ribbe meer aile gain plekje ongeschonden,
doar ligt ai zee Elmo, nou is ai veur de honden.
Veur ’t berre zat Kruusman, allain mit zien vrouw
dei daainde om de haailigste sacrementen nog tou.
Mor ai kraabde weer op en zee Kruusman ik zweer,
nooit koop ik tabak van Elmootje weer.

eerste_klas
Eerste klas van de school van meester Gelms.

Ja, dit alles speelde zich af in de buurt van de school van meester Gelms, en van die
school willen we hier een foto plaatsen van de eerste klas, onder leiding van wijlen
juff. Marie Baas. De foto werd gemaakt in het jaar 1919. Op de onderste rij van
links naar rechts zittend: Harm Bakker, Gerrit Akkerman, Freerk Koerts, de twee
meisjes weten we niet meer, Jan Bronkorst en G.J. Brunink, de samensteller van dit
boek. Staande: N.N. G. Kuiper, Zwaantje Grave, Freek Everhardus, Trientje Landlust,
Bertus Kruize, Frouwe Kiers, Eltjodiene Meijer, Gina Everhardus en Harm Meijer.
Op de achterste rij nog Roelof Breemhaar en Stientje Houwen.

Als we bij de Staalsdraai zijn dan denken we nog aan de slagerij van Jo Kosses, aan
de bakkerij van Jan Staal, en aan de sigarenfabriek van de heer Heres, tegenover de
van Weringstraat. Alles wat we hier genoemd hebben is verleden tijd, alhoewel het
oude huis van de familie Heres nog intact is. Via ’de kamers’ van de oude zeekapiteins, komen we weer bij de Wedderklap terug, en hebben zo weer een stukje historie vastgelegd van ons zo geliefd Oude Pekela.

middel
Oud bekend plekje aan de Wedderweg, de woning van Jan Middel Sr.

Dit is een oud bekend plekje aan de Wedderweg. Het is de woning van Jan Middel Sr
die jarenlang een bodedienst onderhield tussen Oude Pekela en Winschoten, het was
een dagelijkse dienst. Middel was een bekende en betrouwbare bode, en hij had aan
klandizie dan ook niet te klagen. Hij staat hier voor zijn woning aan de Wedderweg met z’n trouwe paard aan de teugel, het paard dat hem dagelijks langs de weg bracht, en bij de vele winkeliers de goederen. Het jongetje dat naast z’n moeder staat is de zoon Abel Middel, die de boderit van zijn vader heeft overgenomen, en ook vele jaren de dienst op Winschoten heeft uitgevoerd. Jammer is het, dat Abel op de Zuidveensterweg, de weg die hij zoveel jaren had gelopen door een ongeval abrupt uit het leven werd weggenomen.

bode-wagen
Hier Abel Middel, in zijn volle fleur met bode-wagen.
De foto is gemaakt bij het huis van de toenmalige fotograaf Johan Deelman.

PUBLIEKE VERKOPING VAN DE STROKARTONFABRIEK ERICA

30 mei 1972 blijft in de geschiedenis de dag van de grote publieke verkoping van de
strokartonfabriek Erica met daarbij alle bedrijfsgebouwen – huizen – grond en land.
De veiling werd gehouden in hotel Feijen – G. Sasker en de belangstelling was buitengewoon groot. De totale som die voor alles werd geboden, en waarvoor het is
gegund aan de heer Schoenmakers te Hoogezand bedroeg 179.850-.
We laten hier de specificatie van de verkoop nog even in herinnering terug komen,
want, als er een strokartonfabriek met alles wat erbij behoort wordt verkocht, dan
is dat toch wel een unicum, vooral in Oude Pekela met zijn vele strokartonfabrieken.
In 1972 dacht men nog niet aan de sanering en aan sluiting van verschillende fabrieken. Dat is nu, 1978 wel anders De veiling vond als volgt plaats:

Perceel 1 : Nieuwe vrijstaande woning aan de H. Westerstraat no. 200, met erf en tuin als op het terrein is afgebakend, eigen grond, f 53.000,- .

Perceel 2 : Huis met erf en tuin aan de H.W. straat 202, zoals op het terrein is afgebakend, eigen grond- in genot van huur, f 18.900,- .

Perceel 3 : Kantoren aan de H.W. straat 201, omvattende:

direktiekantoor, 2 administratiekantoren, (onderverdeeld) kluis, archiefruimte, keuken, met toilet, stookruimte, gang met wachtgelegenheid, ingang uitsluitend voorzijde, nuttig oppervlak, 320 m2 eigen grond, f27.100,- .

Perceel 4 : Bedrijfgebouw oppervlakte 4590 m2, inhoud 2545 m3 met krachtstoominstallatie en in- en uitritten als op het terrein is aangegeven.
Ketelhuis met 60 are en 24 ca. land, zoals op het terrein in aangegeven.

Koper treedt in de rechten en verplichtingen van Erica als vergunningshouder voor het hebben van 2 bruggen.

Stroloods (opp. 2940 m2, inhoud 35280 m3) met erf en grond, weegbrug van 60 ton, en ongeveer 55.85 are stadsgrond f 80.850,- .

Als men nu langs de ruïnes wandelt van de fabriek, er is reeds enkele malen brand  gesticht, dan is het een aanfluiting voor onze plaats. Hopelijk komt men spoedig tot opruiming van het geheel.

erica
Vergane glorie, de Erica-fabrieken.

PEKELDERDIEP NA RUIM 100 JAAR, EEN OPEN RIOOL, MET STANK EN DRAB EN VEEL RATTEN, NU EINDELIJK IN 1978 SCHOON WATER.

Na een lange periode van stank en alle andere ongemak die dit met zich meebracht wordt het water van het Pekelderdiep nu schoon. Veel, zeer veel is eraan vooraf gegaan alvorens men zover kon komen. Het is een stuk historie op zich, en de moeite waard hier vermeld te worden. In de raadsvergadering van augustus 1968 zei de toenmalige burgemeester drs.
J.A.C. van Burg: ‘Het vuile water werpt een smet op Oude Pekela’ , waarop het toen  zittend raadslid G.J. Brunink antwoordde: ‘Het diep ligt als een doodskleed over Oude Pekela, de vreselijke lucht dringt ’s nachts de slaapkamers binnen, daar word je wakker van en meent dan dat er iets met de w.c. niet in orde is’.
De heer Brunink uitte een felle klacht aan het adres van de plaatselijke strokartonfabrieken, die de laatste jaren geen gebruik meer maken van de lozingsgaten achter de fabrieken en nu het afvalwater rechtsstreeks in het Pekelderdiep lozen. En daar
krijgen we nu de laatste tijd het vuile water uit de omgeving Veendam-Wildervank
bij, nadat ze daar hele kanaalgedeelten hebben gedempt. De laag vuil is extra dik.
Dat wordt wat van de herfst als het gaat misten. Iedereen die in deze zomer of het
afgelopen voorjaar z’n huisje heeft geverfd kan er donder op zeggen dat hij op een
zekere morgen alles onder een zwarte laag bedekt vindt. Als een laag schuim op het
Pekelderdiep scheurt, dan moetje weg wezen, men vergaat dan van de stank. Buitenlanders die hier langs komen, menen dat het een asfaltweg is, vertelt een oud-schipper, die zijn leven lang aan en op het diep heeft gewoond. Hij wijst op de zwart-grijze massa voor de fabriek Union. Met vele anderen in de Pekela’s heeft hij de hoop op een ’schoon’ diep reeds lang opgegeven. Er wordt al zo lang over een persleiding gepraat, maar die komt er toch niet. Het is voor de fabrieken veel goedkoper de rommel maar in het kanaal te lozen. Een dikke korst van 15 a 20 cm drijft op het water, en als er een schip doorvaart dan is het inktzwarte water een eldorado voor de vele muggen en ratten, en ontstaat een walgelijke ondragelijke stank. Gekscherend werd wel eens gezegd dat de Pekelders hun reukvermogen zo langzamerhand wel zullen hebben verloren, in die veelheid van stank. Vrijwel heel Oude Pekela ondervindt hinder van het onplezierig geurende kanaal. Een grote hearing met betrekking tot het vuile water werd gehouden in juni 1969 in het Lido Theater te Oude Pekela waar o.m. aanwezig waren Mr. J.J. Prins, gedeputeerde van Groningen, alsmede deskundigen als ir. Van Wijngaarden en ir. Oostinga van de Provinciale Waterstaat en de heer Jansen van het Riza, die vertelden wat er allemaal aan een persleiding vastzat. De realisering zal 8 jaar vergen. Mr. Prins wees erop dat het nooit de bedoeling mag zijn dat bedrijven door de hoge kosten van vuilafvoer in moeilijkheden zouden komen. In 1969 heeft men in Oude Pekela noodgedwongen de klok terug moeten zetten en is men, voorzover het het scheepvaartverkeer betreft, in het
Pekelderhoofddiep, teruggevallen op de scheepsjager van vroeger. Weliswaar in een
moderne versie (een laadschop doet als zodanig dienst), maar de schepen worden
er door getrokken via een stalen ros. Er drijft nl. zulk een dikke koek vuil op het diep, dat een motorboot van 30 pk niet in staat is zelfs een lege praam er doorheen te trekken. Deze toestand duurt al enkele weken, en verwacht wordt, dat over een halfjaar scheepvaart helemaal niet meer mogelijk is. Zo te zien is het Pekelderdiep al gedempt. Dat is een wens van velen, die echter wat uitvoering betreft, op dit moment slechts schijn is. Water ziet men helemaal niet en al zou men het zien, dan kon men er trouwens nog niet eens de benaming water aan geven. Het is een smerige vochtmassa, zo vuil, dat watergekoelde scheepsmotoren niet in het kanaal gebruikt kunnen worden. Beweging zit er nog wel in maar daar ziet men niets van. Alle activiteiten vinden plaats onder de zwarte koek. Zelfs de sterke afstroming die steeds doorgaat, is niet in staat de koek te breken. Roerloos blijft het liggen, een enorme stank verspreidend. Men wijt deze bijzondere situatie, die nog nooit zo erg is geweest, aan voornamelijk twee facotoren. In de eerste plaats is de scheepvaart zodanig afgenomen, dat er nog sporadisch een schip doorgaat.
Slechts vier maal per dag een klei-praam voor de steenfabriek van Strating. Vroeger
zorgden de schepen, vooral in de tijd van de aardappelcampagne en suikerbieten ervoor, dat de koek telkens werd stuk gevaren en daardoor mee kon afstromen. Nu kan de drab nadat een praam is gepasseerd meteen weer samenklonteren, hetgeen meestal binnen de vijf minuten het geval was. Door uitbreiding van de fabrieken werd steeds meer afvalwater geloosd. Tenslotte deed ook de bevolking zelf nog even mee; grote stukken huisvuil werden in het diep gedeponeerd, dat daardoor een soort gemeentelijke asbak is geworden. Om de schepen met klei er toch door te krijgen werd steeds vanaf de fabriek Free en Co tot de Britannia, een laadschop van de steenfabriek ingezet. Als een soort modern scheepsjagerspaard, dat echter niet het jaagpad gebruikte, maar op de weg moest blijven. Daarom moest men de tros steeds weer loskoppelen om langs de bomen in de berm te komen. Voor de steenfabriek betekende dit een enorme verzwaring van de moeilijkheden. Viermaal per dag wordt de laadschop aan het werk in de fabriek onttrokken. Daarnaast werd er aan een uitbreiding gewerkt, waardoor de aanvoer van klei, van 120 ton per dag, moest worden opgevoerd tot 200 ton per dag. Intussen groeit de drab maar aan en worden de vaarmoeilijkheden steeds groter. De diepte van het vaarwater is wel voldoende voor de scheepvaart. Het kanaal meet nog 1.60 m water. Het is alleen de vuile taaie koek die de schepen tegen houden. Op de morgen van 17 september 1969 raakten de bewoners aan het Pekelderdiep tussen de Britannia en de Turfweg bijna in paniek. Het water steeg met de minuut en stond weldra met de walkant gelijk. Men wist niet wat er gaande was en hoe deze stijging zo plotseling kon ontstaan. Even later bleek, dat de sluizen bij Nieuwe Statenzijl dicht waren gegaan en men zo het water in het Pekelderhoofddiep omhoog joeg. Toen het water met de wal gelijk stond, telefoneerde men met Nieuwe Statenzijl. Gauw werden de sluizen geheel geopend, en vergezeld van een ondragelijke stank, begon het dek van de dikke schuimlaag te scheuren. Daarna kwam de stroming zijn werk doen.

Met een motorboot van de Provinciale Waterstaat joeg men het geheel uit elkaar en ging
alles in versneld tempo naar zee. Het was echter maar kort van duur, vijf dagen later
was het reeds weer zoals voorheen, een dichte koek. Het was zo langzamerhand bij de bevolking onhoudbaar, en er moest en zou wat gebeuren. Op 18 september 1969 ging het volgende protest bij alle inwoners van Oude Pekela in de brievenbus.

Inwoners van Oude Pekela,

Wij roepen u op om te protesteren tegen het gevaar en de vreselijke, mensonterende stank van het Pekelderdiep, die een ernstige bedreiging vormt voor uw gezondheid, ja, zelfs voor uw leven, want wie per ongeluk in deze ’drek’ valt, is verloren; ook al is hij de zwemkunst machtig. Deskundigen zullen beamen dat men beter in een beerput kan vallen dan in het tjokvolle, van ziekte verspreidende bacteriën verzadigde Pekelder Diep. Onze burgemeester zegt, dat er over vijf jaren weer gevist kan worden in het diep; we weten hoe ’hard’ er gewerkt wordt aan de verwezelijking van dit plan. Het is een zoethoudertje, om ons stil te houden. Geen dag mag er meer gewacht worden. Dit mensonterend probleem, dat zijn weerga niet heeft, moet NU OPGELOST worden, niet de volgende week, niet het volgendjaar over over 2,3,4 of 5 jaar… NEEN, NU. De autoriteiten hebben reeds te veel plannen gemaakt, al te lang vergaderd. NU moet dit probleem daadwerkelijk worden aangepakt. Het benodigde geld moet direct beschikbaar zijn voor de oplossing van zo’n probleem. Het geduld van de inwoners van Oude Pekela en alle geplaagden moet toch wel op zijn; of zijn we al a-sociaal op dit punt geworden, dat we in deze onhoudbare toestand berusten 9 A.S. zaterdag gaan i.v.m. de feestelijke opening van de sporthal de vlaggen in top. Tenminste dat hoopt men. Wat hebben we aan een dure sporthal, waarin men alleen maar bedwelmende stank van het ’diep’ kan inademen. Wat is het nut van deze sporthal, wanneer het meest elementaire voor het bedrijven van sport ontbreekt, namelijk gezonde, frisse lucht. Oude Pekela zal a.s. zaterdag de vlaggen halfstok hangen en protesteren. Met borden en opschriften in uw tuin.
Zet uw gerechtvaardigde grieven op papier en plaats ze in uw tuin.
Volksgezondheid is in Oude Pekela immers een lachertje en bedrog.
Kom op het tijdstip van de opening met uw borden naar de sporthal, waar dan veel autoriteiten aanwezig zijn. Een betere gelegenheid komt er niet om de autoriteiten van uw grieven te overtuigen. De vlaggen zaterdag halfstok. De dagbladen, radio en televisie worden ingelicht, zodat heel Nederland van deze onhoudbare toestand op de hoogte wordt gebracht. Het gaat om onze gezondheid en ons recht op onmiddellijke verbetering en verlossing van deze a-sociale en discriminerende toestand.

’BUIGEN OF BARSTEN’. Oude Pekela gaat de straat op uit haat tegen het vuile water. In een advertentie in het Pekelder Blad werd de bevolking opgeroepen om, wanneer mr. L.B. van Ommeren de sporthal officieel opent- met emmers vuil water uit het Pekelderdiep daar aanwezig te zijn, opdat de Haagse representant een indruk krijgt van de grote nood in Oude Pekela. Het idee voor de aktie is geboren in kringen van de Pekelder middenstand. Van buiten Oude Pekela komt er geen mens meer naar onze winkels, is de laatste tijd nogal een gehoorde klacht uit die hoek. Burgemeester van Burg toonde zich verwonderd over de op handen zijnde aktie. ’lk dacht juist dat dat vuil water de mensen helemaal niet zo hoog zat’ , zei hij, ’ik had er dan toch veel meer moeten zien op de voorlichtingsavond van deze zomer’ . De burgemeester verwierp de aktie niet, alleen, ik houd niet van strovuurtjes, die even opvlammen en meteen weer uitgaan. Bovendien: als men maar geen dingen doet die een averechtse uitwerking hebben. Op de gestelde vraag of het waar is wat in Oude Pekela werd beweerd, nl. dat de burgemeester er voor gezorgd heeft dat tegen zaterdag (de opening van de sporthal) het Pekelderdiep ’schoon’ is gemalen, reageerde de heer van Burg lachend: ’Nonsens, grote nonsens’ . De aktie ’vuilwater’ kreeg van vele kanten steun. In het plaatselijk hotel Dijkinga kwamen vele Pekelders om spandoeken en borden te schilderen, er is geld aangeboden en mankracht en een schilder schonk vijftien hardboard platen om als protesborden te gebruiken. Ook de verf werd cadeau gedaan. Er waren mensen die zich afvroegen of het houden van een dergelijke aktie wel enig nut kon hebben. Oude Pekela zit, figuurlijk gesproken, de vieze koek die het water van het Pekelderdiep bedekt, tot aan de lippen. Het is zo verdraaid menselijk om te laten zien dat men het zat is. Dat men er eindelijk een eind aan gemaakt wil zien. En wel dadelijk. Natuurlijk moet men dat niet letterlijk nemen. Het Pekelderdiep kan immers niet vandaag op morgen schoongemaakt worden. Wat de bedoeling is van de Pekelders met hun aktie is duidelijk: vaart te zetten achter de plannen om een persleiding aan te leggen. Niet toestaan dat nog langer gedraald wordt bij misschien wel moeilijke en lastige punten in de voorbereiding. Oude Pekela wil met deze aktie gewoon demonstreren dat de bevolking het niet langer neemt dat ze aan een open riool woont. En dat is haar goed recht. Demonstratie tegen vuil water ontaardt in rel. ’Met elkaar hebben we gefaald. Zowel de regionale overheid, de plaatselijke overheid en de inwoners.
Daardoor is het vuilwaterprobleem tot een bijzondere urgentie geworden.

Op 10 oktober zal er dan ook een bespreking plaats vinden tussen de provinciale
waterstaat, de stad Groningen (als eigenaresse van het Pekelder Hoofddiep) en de vervuilende industrie, om vast te stellen welke maatregelen kunnen worden genomen om verbetering in de situatie te brengen’, dat zei burgemeester van Burg zaterdagmiddag tijdens de korte persconferentie die inderhaast in de kantine van de nieuw te openen sporthal werd gehouden. De burgemeester wees erop, dat het vuilwaterprobleem niet alleen in Oude Pekela speelt. Maar juist in onze gemeente loopt het vuile water door de bebouwde kom en is daardoor een open riool’ , zei hij. Jongeren van Oude Pekela hebben die zaterdagmiddag tijdens de opening van de sporthal de bezoekers met eieren bekogeld en met stokken gegooid. Men smeet met eieren tegen de ramen en gooide tenslotte zoveel stinkend diepwater voor de sporthal neer, dat de lucht iedereen verdreef. De rijkspolitie die op volle sterkte aanwezig was, heeft alle namen genoteerd. Tegen de daders zal proces-verbaal worden opgemaakt. Het dreigde even op een vechtpartij uit te lopen, maar bij het zien van de gummiknuppel nam de opstandige jeugd de benen. Wat een waardige demonstratie had moeten zijn, werd een rel. Deze werd nog groter toen sommigen met de eieren goed aan het mikken waren. Vlak boven de ingang van de sporthal ketsten de eieren uit elkaar en bleef het struif lang nadruppelen, waardoor vele bezoekers spatten op hun kleren hebben gekregen. Wethouder J.F. de Boer kreeg van achteren de ’volle lading’ op zijn kleren, terwijl een andere Scherpschutter’ een ei tegen zijn linkerhand gooide. Vele bezoekers kregen eveneens eieren tegen hun kleren of in het gezicht. Voor de sporthal bleef het nog lang onrustig, maar baldadigheden kwamen meer voor. Kapotte borden met leuzen en de stank van het uitgegoten diepwater waren tenslotte de stille getuigen van de rel. Burgemeester van Burg bood in de hal de genodigden zijn verontschuldigingen aan, mede namens het actiecomité. Hij zei, dat het of geen Pekelders waren geweest die hadden gegooid, of dat ze de naam van Pekelder niet waardig waren. Tijdens de geïmproviseerde persconferentie zei de burgemeester, dat de rel de Pekelders zeer hoog zit. De schuldigen zijn bekend en tegen hun is proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de opening, zat de jeugd in het dorp niet stil. Waar mogelijk, zoals voor het gemeentehuis en de sporthal, liet men de vlaggen die hooguit wapperden, halfstok zakken. B. en W. Oude Pekela eisen rechtzetting inhoud ’open brief. Het is in Oude Pekela tot een breuk gekomen tussen het college van B. en W. en het bestuur van de Handelsvereniging. De laatste heeft in een ’open brief de burgemeester van Oude Pekela drs. J.A.C. van Burg, het verwijt gemaakt dat hij op lichtvaardige wijze aan het belangrijkste probleem van het vuile water in het Pekelderdiep was voorbij gegaan. Het hele college van B. en W. heeft dat niet geaccepteerd. Het heeft het dagelijks bestuur van de handelsver. uitgenodigd voor een gesprek. Men is daarin niet dichter bij elkaar gekomen. B. en W. verlangen van het bestuur dat het de ’open brief intrekt of dat het een rechtzetting in de dagbladen doet opnemen. Zolang dat niet gebeurt (en de handelsver. weigerde aan dat verzoek te voldoen) zal de relatie tussen beide bestuurders verbroken zijn. ’Er zijn twee punten, waar het in het geschil met de hand elsver. omgaat’ , zo zei de burgemeester. Ten eerste: we zijn niet gewend met elkaar te praten via ingezonden stukken. Dat doen we rondom de tafel en niet door middel van een brief, die alle Oost-Groningers onder ogen krijgen.
Het tweede punt: de inhoud van ’de open brief is irreëel. Er wordt met geen woord gerept over de gecompliceerdheid van de materie. Wij als college van B. en W. kunnen met bewijzen aantonen dat onze gemeenteraad zich het drukst om het vuilwaterprobleem heeft gemaakt. Veel meer dan andere Oost-Groningse gemeenten die er ook last van
hebben. Men doet in die open brief voorkomen alsof de gemeente partij is in de procedure, die aan het leggen van de persleiding vooraf gaat. De gemeente heeft als geïnteresseerde echter alleen maar druk kunnen uitoefenen. Tot dusver is de relatie met de handelsvereniging altijd goed geweest. Als er wat te praten viel, spraken we met elkaar. Wanneer de burgemeester onze brief opvat als een persoonlijke aanval of een verwijt, dan ziet hij dit verkeerd. Wij hebben met dit schrijven het college van B. en W. een wapen in de handen willen geven om te gebruiken aan de onderhandelingstafel in de strijd tegen het vuile water, aldus de mening van de voorzitter van de handelsvereniging. We zijn tot deze brief gekomen- en daarbij zijn we echt niet over één nacht ijs gegaan- omdat we eindelijk wel eens iets willen zien gebeuren. Ons bestuur staat op het standpunt, dat wachten op het grote persleiding-plan geen zin heeft. Burgemeester van Burg- hij is een man van de perfectie- heeft het oog op dit systeem gericht, maar wij streven naar een overgangsmaatregel, in de vorm van een afvloeiing van het vuile water een eind buiten de bebouwde kom. Bij ons staat voorop: zo snel mogelijk uit de stank.
De voorzitter zegt het te betreuren, dat het tot een breuk met het gemeentebestuur is gekomen en hij hoopt, dat men spoedig een oplossing vindt.

Niet alleen zijn onze belangen er niet mee gebaat, maar het is schadelijk voor het algemeen belang in Oude Pekela. Wij stellen ons echter op het standpunt, dat de functie van het college van B. en W. meebrengt, dat je kritiek- al of niet terecht- moet verwachten. Dit is een logisch uitvloeisel van de democratie.

Woensdag 8 oktober 1969 kwam Koningin Juliana en rook het Pekelderdiep. De koningin heeft het grote probleem van Oude Pekela gezien en geroken. Toen zij in het kader van een uitgebreid werkbezoek aan Oost-Groningen- in Oude Pekela was, liet zij voor de strokartonfabriek Free en Co de hofauto stoppen, wandelde naar het kanaal en bekeek aandachtig de vies-grauwe drab die de Pekelders, juist de laatste tijd, zo in beroering heeft gebracht. De koningin mocht het ’genoegen’ smaken, de rotte eierengeur royaal te kunnen opsnuiven want juist op dat moment passeerde een kleischip dat de inhoud van het Pekelder Hoofddiep in zijn diepste lagen door elkaar hutselde. De vorstin liet duidelijk merken dat ze een en ander niet beschouwde als Loderein of koninginnewater. Koningin Juliana werd tijdens haar ’reukproef bijgestaan door mr. C.L.W. Fock, Commissaris der Koningin in Groningen. Het koninklijk bezoek heeft de inwoners van Oude Pekela trouwens zeer veel deugd gedaan. ’Het kan nooit kwaad dat ook onze Koningin weet in welke stank wij dag en nacht moeten leven’, zo zei gistermiddag een bejaarde Pekelder, die op een afstandje een en ander gadesloeg. Onverwacht is het bezoek van Koningin Juliana aan Oude Pekela wél geweest. Zo onverwacht zelfs, dat het hier en daar wat verlegenheid opleverde en men echt moest gaan improviseren. De vorstin had dinsdagmiddag plotseling te kennen gegeven dat zij Oude Pekela wilde bezoeken. Tegen vijf uur was dit bekend in de gemeente en onmiddellijk is men aan de slag gegaan om alles in gereedheid te brengen.
Voor twaalfhonderd schoolkinderen moest een versiering worden gemaakt. Plastic koffiebekertjes bleken uitkomst te kunnen geven. Met franje en hier en daar wat gekleurd papier werden er hoedjes van gemaakt. Zondagse kleren en een rood-witblauw vlaggetje deden de rest. Toen de Koningin dan ook tegen half vier bij het gemeentehuis arriveerde was het schouwspel niet minder kleurig dan in andere plaatsen, die wél officieel op het programma stonden. En enthousiasme was er ook, zo groot zelfs, dat de mensen van de Rijkspolitie geen kans kregen de mensen daar te houden waar men volgens afspraak zou moéten staan. De inwoners van Oude Pekela kregen trouwens meer tijd toegemeten dan in een aanvullend ’Draaiboek’ was aangegeven. De vorstin zou een half uur te midden van de Pekelders blijven: het werd bijna anderhalf uur. Om kwart voor vijf steeg de koninklijke helikopter op van het sportveld van Oude Pekela, uitgewuifd door vele Pekelders.
De Koningin werd bedankt met het volgende telegram uit Oude Pekela.
’Majesteit, Uw persoonlijke belangstelling voor onze gemeente en speciaal uw aandacht voor het vuile water hebben wij ten zeerste op prijs gesteld’. Aldus de inhoud van een telegram dat het anti-vuilwater-comité in Oude Pekela aan koningin Juliana heeft gezonden. Het telegram wordt ondertekend door drie leden van dit aktie-comité de heren E. Duit, P. de Raad en J. Westerling. Tegelijk heeft het comité een telegram gezonden aan het gemeentebestuur waar vanmorgen werd gesproken over een voorlopige oplossing van de vuil watermisère. De volledige tekst van dit telegram luidt als volgt: ’Mijne heren, wij zijn getroffen door de belangstelling van koningin Juliana. Zijn van mening, dat tijd rijp is om bij overheid op directe stappen aan te dringen. Stellen in afwachting van de aanleg van difmitieve persleiding volgende voor: Leg geplande leiding vanaf gemaal aan de grenswijk en vanaf het punt waar het vuile water van de aardappelmeelfabriek te Alteveer in het Pekelderdiep komt tot voorbij Blijhamsterbrug en sluit de fabrieken hier op aan. Bij voltooiing kan deze buis op de persleiding worden aangesloten. Vrijwel geen extra kosten dus. Voltooiing van het rioleringsstelsel van onze gemeente dient eveneens te worden bespoedigd. Zijn van mening, dat overheid, die zichzelf respecteert deze afschuwelijke toestand geen ogenblik langer mag laten voortbestaan.
Betreuren het niet aanwezig te mogen zijn om één en ander te kunnen toelichten.
Vijf partijen om de tafel om probleem vuilwater op te lossen. Vergadering geheim.
Op 10 oktober 1969 werd er in Oude Pekela vergaderd over een mogelijk snelle oplossing van het ’koek’-probleem op het water van het Pekelderdiep. De ’partijen’ die op deze vergadering zullen verschijnen zijn, behalve de gemeente Oude Pekela, de provinciale waterstaat, de gemeente Groningen als eigenares van het kanaal, het waterschap Reiderzijlvest en de vervuilers: de strokarton- en aardappelmeelfabrieken. Dit is een belangrijke vergadering geweest, met een belangrijke uitslag zoals op 11 oktober 1969 werd bekend gemaakt. Binnen twee weken zullen vijf instanties, die alle te maken hebben met het Pekelderhoofddiep, f 65.000,– op tafel leggen, waarmee voor één jaar de ’koek’ op het water hopelijk kan worden weggespoeld. Het probleem van het vuile water in dit Pekelderhoofddiep wordt daarmee niet voor eens en voor altijd opgelost: er is een goede kans dat de smerige en dikwijls decimeters dikke ’koek’ nagenoeg constant verdwijnt, de penetrante stank zal evenwel blijven tot de dag, waarop de persleiding in werking wordt gesteld. Bovenstaande werd besloten door de in totaal achttien vertegenwoordigers van de gemeente Oude Pekela, de provinciale waterstaat, de gemeente Groningen, het waterschap Reiderzijlvest, en de strokartonfabrieken Free en Co, Union, Erica, Ceres, Verpak en Pekela en de aardappelmeelfabrieken Alteveer en Pekela en omstreken. Na afloop van de plm. twee uur durende vergadering werden op een persconferentie de resultaten van het overleg bekend gemaakt. Volgens drs. J.A.C. van Burg burgemeester, was door allen de noodzaak om op korte termijn iets te doen aan het ontstellende en de laatste tijd steeds erger wordende probleem van het vuile water in Oude Pekela, duidelijk
onderkend. Het initiatief tot het overleg was genomen door de steenfabriek H.G. Strating, die deze zomer met de moeilijkheid zat, dat zijn kleischepen zich geen weg meer konden banen door de vuile brij op het water. Oude Pekela’s burgemeester heeft het klaar gekregen alle betrokken instanties rond de tafel te krijgen en voor het eerst ook daarbij de directies van de strokarton- en aardappelmeelfabrieken. De snelheid waarmee thans is gewerkt om een sinds mensenheugenis bestaand probleem eindelijk, althans provisorisch, op te lossen, is niet in de hand gewerkt door de protestdemonstratie van de inwoners van Oude Pekela op 20 september. De eerste vergadering van vier betrokken partijen werd vier dagen eerder gehouden. Ook het feit dat de steenfabriek geen grondstof meer per praam kon aanvoeren, was geen aanleiding. ’Dat was’, aldus ir. H. van Wijngaarden, directeur-hoofdingenieur van provinciale waterstaat, ’slechts een indicatie hoe erg de situatie was geworden’. Om de ’koek’ zo mogelijk blijvend uit het Pekelderdiep te verdrijven zullen per dag zo’n twintigduizend extra kubieke meters, in de buurt van het Zuidlaardermeer opgepompt water, door het stinkende kanaal worden gejaagd, richting de Dollard. Als het nodig mocht blijken door de dikte van de vuillaag, zal tegelijkertijd een ’koekbreker’ van provinciale waterstaat door het diep kruisen. Het moet overigens nog blijken of 20.000 kubieke meter water per dag toereikend zijn. Bij de proeven die de afgelopen zomer zijn genomen, waarbij Stootsgewijze’ grote hoeveelheden water in het diep werden toegelaten, had men een paar honderdduizend kubieke meters nodig om de harde brij af te voeren. Het extra water zal via het Stadskanaal dat enkele gemalen heeft, in het Pekelderdiep worden gepompt. Deze tijdelijke oplossing zal het probleem van het vuile water verplaatsen van Oude Pekela naar het laatste gedeelte van het Winschoterdiep en de Westerwoldse A vóór de uitmonding op de Dollard.

Een sterkere vervuiling van dit gedeelte wordt niet als een onoverkomelijk bezwaar beschouwd, gezien het feit dat dit gebied tamelijk onbevolkt is.

De vergadering droeg een besloten karakter- zoals reeds eerder gemeld- ook het
aktie-comité werd niet toegelaten- omdat – zoals burgemeester van Burg zei, het enige doel was een oplossing te bewerkstelligen. Men meende dat dit het gemakkelijkst zou worden bereikt, wanneer zonder terughoudendheid vrij-uit en ’hardop denkend’ kon worden gepraat. Men vond bovendien dat de groep niet te groot moest zijn, om een chaotische vergadering te voorkomen. Dat alles was achteraf gezien, volgens de burgemeester juist geweest; de beslissing was genomen,

’lk ben er gelukkig mee’, zo zei drs. van Burg.
De suggestie van het aktiecomité neergelegd in een telegram dat aan de vergadering
werd toegezonden, werd doorgespeeld naar de commissie industrieel afvalwater.
Comité ’vuil water’ is boos. P.v.d.A. gebruikt succes van comité voor zijn politieke
propaganda. Het opgerichte comité, dat zich tot doel gesteld heeft akties te voeren
tegen de verontreiniging van het Pekelderhoofddiep is boos op de plaatselijke afdeling van de Partij van de Arbeid. De grieven richten zich met name tegen de bijeenkomst die gepland is op maandagavond 20 oktober 1969 in het Lido theater door voomoemde afdeling, en waar ’kopstukken’ over het probleem zullen spreken. Het aktiecomité verwijt de P.v.d.A., dat zij probeert, zich de successen, die het comité heeft bereikt eigen te maken en te gebruiken voor politiek propagandistische doeleinden. Bij onze demonstraties heeft de Partij van de Arbeid geschitterd door afwezigheid. Nooit heeft men wat gedaan om aan de ondragelijke toestand van het diep een einde te maken. Het bevreemdt ons, dat deze partij nu opeens de draad opneemt, terwijl wij hem nog niet eens hadden neergelegd. Dit vertelden de heren Engel Duit en Jopie Westerling, die zeiden namens het gehele aktiecomité van 7 man te spreken. De heer Westerling zei, dat het bestuur van de P. v.d.A. het aktiecomité maandag j.1. op een bijeenkomst heeft uitgenodigd. Ze wilden met ons overleggen op welke manier we samen het probleem konden aanpakken. Maar wat bleek? De P.v.d.A. had alles al in kannen en kruiken. De vergadering van maandag 20 oktober stond al vast, wat hadden wij er dan nog te zoeken? Toen ik vroeg, of wij misschien gefaald haddden werd er geantwoord, dat dit nu politiek moest worden uitgevochten. Het aktiecomité is verheugd, dat de politiek zich er voor interesseert, maar ons bezwaar is, dat dit nu door één partij gebeurt. Wij wilden dit op bredere basis opzetten; we hadden al stappen beraamd om een bijeenkomst te houden met alle politieke partijen, verenigingen en artsen in Oude Pekela. Hij voegde er aan toe, dat het aktiecomité de zaak nog niet opgeeft, maar blijft streven naar een spoedige oplossing van het vuilwaterprobleem. Het aktiecomité heeft nog meer pijlen op zijn boog. Wethouder P. Boschma, voorzitter van de P.v.d.A. in Oude Pekela, toonde zich verbaasd over de uitlatingen van de heer Westerling. Hij vertelde: ’lk kan me niet voorstellen, dat het aktiecomité tegen onze plannen is. Maandagavond was alleen de heer Westerling tegen onze bemoeienissen, maar de anderen vonden het wél goed’. De heer Boschma ontkende, dat de Partij van de Arbeid uit de bijeenkomst van maandag politieke munt hoopt te slaan. Verontwaardigd zei hij: ’Dat is nooit onze bedoeling geweest. Het is dwaas om een politieke partij te veroordelen die aktie wil. Deze bijeenkomst is al maanden geleden gepland. We hebben er veel werk aan besteed om onze deskundigen naar Oude Pekela te krijgen. Bovendien is deze bijeenkomst voor iedereen toegankelijk; alle politieke partijen hebben uitnodigingen ontvangen’. De heer Boschma ontkende, dat de P.v.d.A. eerder ooit iets aan het vuilwaterprobleem heeft gedaan: ’We hebben een hearing gehouden en er zijn tal van openbare bijeenkomsten geweest waar over dit probleem werd gesproken. Bovendien hebben we er steeds op aangedrongen, dat Oude Pekela als eerste op de grote persleiding wordt aangesloten’. En waarom liep de heer Boschma niet mee in de protestaktie op 20 september? Boschma: ’Omdat ik juist mijn streepjesbroek had aangetrokken om de opening van de sporthal bij te wonen. De aktie had de volledige sympathie van de Partij van de Arbeid, maar met vele anderen zijn wij van mening, dat het moment niet gelukkig gekozen was’. De heer Boschma zei tenslotte, dat de P.v.d.A. blij is te kunnen inhaken op de protesten van de bevolking. ’Wij hebben helemaal niets op het aktiecomité tegen, en we hopen, dat men maandagavond op de bijeenkomst is. Dan kunnen ze hun visie op het vuilwaterprobleem geven. Iedereen, die er wat aan wil doen MOET er wat aan doen. In het belang van de Pekelder gemeenschap’. De volgende oproep werd huis aan huis verspreid met betrekking tot de grote openbare vergadering in het Lido-theater op 20 oktober 1969.

OPROEP

Aan alle inwoners van Oude Pekela voor het bijwonen van een grote openbare vergadering op maandagavond 20 oktober 1969 in het Lido-theater te Oude Pekela, aanvang 8 uur.

Onderwerp: Vervuiling Pekelderhoofddiep.

Wat kunnen en moeten wij doen om zo spoedig mogelijk verlost te worden van het
stinkende ’open riool’ dat door de kom van Oude Pekela loopt?
De vergadering zal o.m. worden bijgewoond door:

Mr. J.J. Prins , Lid gedeputeerde Staten
A. Post , Lid gedeputeerde Staten
S. van der Ploeg , Lid van de Tweede Kamer
H. Wieringa , Lid van de Tweede Kamer
E. Meester , Lid van de Eerste Kamer
Prof. Dr. M. Troostwijk , Lid van de Eerste Kamer

Verhitte discussie in Oude Pekela, Sake van der Ploeg contra Fokke de Vries. Twee ‘Friese stijfkoppen’ stonden in het Lido theater fel tegenover elkaar. De ene was Sake van der Ploeg, Fries van afkomst, die als lid van de Tweede Kamer voor de P.v.d.A. deel uitmaakte van een socialistisch forum dat informatie verstrekte en vragen beantwoordde naar aanleiding van het vuilwaterprobleem. De ander was Fokke de Vries, ingezetene van Oude Pekela maar ook Fries van geboorte. Het begon allemaal met een felle aanval van De Vries, die zei alleen namens zichzelf te spreken, lanceerde op de houding van de Partij van de Arbeid inzake de vervuiling van het Pekelderdiep. ’Wanneer, mijne heren, deze zaal geen theater, maar een rechtbank zou zijn en de Pekelder bevolking vormde de jury dan zou uw partij als schuldige verdacht staan…. Ongetwijfeld, zo vervolgde de Vries, zou het schuldig worden uitgesproken. Als socialistische partij hebt u verzuimd invloed uit te oefenen om van deze rommel verlost te raken’. ’We zien, dat de matadoren met ons lot begaan zijn, maar slechts tót de voordeur. Wanneer de schatkistbewaarder in de portemonnee moet tasten is het enthousiasme verdwenen. Of de minister nu Witteveen of Vondeling heet, het maakt weinig verschil. Al dat gekrakeel en beloften brengen de politiek in discrediet.
De enige manier om wensen gehonoreerd te krijgen is het vormen van een pressiegroep en als een enfant-terrible te rammelen aan het geweten van onze politici’.

Een groep mensen pruimt het niet langer, gaat de straat op en ziet: de politici komen uit hun hokjes. De heer de Vries die van het idealisme van het socialisme van vroeger weinig meer over zag dan Zelfgenoegzaamheid’ en ’gezapigheid’, gaf de P.v.d.A. gelegeheid tot rehabilitatie. ’Door binnen een jaar voor schoon water te zorgen. Zo niet, dan de schandpaal’ , riep hij uit. Zijn woorden werden met voetgestamp en gejuich van de toehoorders onderstreept.
Sake van der Ploeg liet zich echter ook niet onbetuigd en hij borduurde in zijn repliek voort op het patroon van de rechtbank, dat de Vries had aangehaald. ’De Vries baseert zijn beschuldigingen op veronderstellingen. Goed, ik benoem hem tot aanklager’.
Het was doodstil in de zaal toen de heer van der Ploeg zei: ’Als je voor een goede zaak strijdt, weet je, dat je allereerst moet kunnen bouwen op het vertrouwen van de mensen en de trouw aan hun socialistische idealen. Maar, zo riep hij uit, ik ken ook mensen die de wagen verlaten, voordat deze het einddoel bereikt heeft’. Luid applaus klonk op na deze woorden. De heer van der Ploeg vervolgde: ’lk hecht geen geloof aan mensen die de vasthouders voortdurend tackelen. Ik hou me aan collectieve beslissingen en weiger te geloven in mensen, die niet durven zeggen namens wie ze spreken en dan maar zeggen, dat ze namens zichzelf spreken’. De heer de Vries nam voor de tweede maal plaats achter de microfoon. Hij bracht in herinnering zelf voorzitter te zijn geweest van de afdeling Oude Pekela van de Partij van de Arbeid. ’Het feit, dat ik uit de boot ben gestapt wil ik wel verklaren, maar laten we ons hier beperken tot het vuile water. Ik heb er geen behoefte aan om persoonlijk te worden afgekraakt. Dat kunnen we later uitvechten. Het gaat ons nu om de blubber en de stank. Wanneer de toestemming van Duitsland niet mocht komen en we wachten nog even, dan zitten we in 1990 nóg in de rotzooi…’
Discussieleider P. Boschma, voorzitter van de Partij van de Arbeid zei dat men niet gekomen was om vetes uit het verleden in herinnering te brengen. En nadat Sake van der Ploeg zijn opponent Fokke de Vries had toegevoegd nog eens met hem te willen discuseren sloot de heer Boschma het debat. Deelnemers betalen niet vlot.
Oude Pekela trekt handen af van vuilwaterprobleem. Provincie moet maar bemiddelen.
De voorgestelde tijdelijke oplossing van het vuilwaterprobleem in Oude Pekela loopt stroef. Althans wat de financiële kant ervan betreft. Het blijkt voor de deelnemers eenvoudig weg niet mogelijk het benodigde geld op tafel te leggen. De gemeente Oude Pekela, die in deze zaak als bemiddelaarster optreedt, ‘heeft daarom nu een
adres aan het provinciaal bestuur gezonden met het verzoek de bemiddelende functie over te nemen en te zorgen dat het geld er toch komt.
Zoals gemeld is, zouden het waterschap Reiderzijlvest, de stad Groningen, de Pekelder Industrie, de provincie en de gemeenten Oude- en Nieuwe Pekela samen jaarlijks f 65.000,– bijeen brengen om het ergste vuil in het Pekelder Hoofddiep met kracht af te voeren. Dit in afwachting van de aanleg van de persleiding. De gemalen van de provincie draaien reeds voor dat doel, zodat de vieze koek op het wateroppervlak inmiddels is verdwenen. Het geld is er echter nog niet. De industrie zegde als eerste haar bijdrage toe. Maar de stad Groningen wil weinig betalen en voor slechts gedurende één jaar. Het waterschap Reiderzijlvest houdt zijn beurs voorlopig eveneens gesloten omdat daar de zaak nog in studie is. De gemeenten Oude- en Nieuwe Pekela, die het samen doen hebben tot dusver evenmin overeenstemming bereikt. Oude Pekela wil wél betalen, maar de buurtgemeente- die in principe best bereid is om mee te doen- vindt haar bijdrage te hoog. Burgemeester van Burg is zeer teleurgesteld over de houding van Reiderzijlvest, dat naar zijn mening het grootste deel behoort te betalen. De heer van Burg had een snelle en positieve reactie van het waterschap verwacht. Vooral ook, omdat Reiderzijlvest jaarlijks van industrie en gemeente geld krijgt. De houding van het gemeentebestuur in Nieuwe Pekela kan de heer van Burg wel enigszins begrijpen aangezien elke gemeente in wezen armlasting is.
De burgemeester rekent er echter op dat het waterschap alsnog spoedig een positief standpunt gaat innemen. Van de zijde van het waterschap wenste men op deze kwestie geen commentaar te geven. Dit pamflet werd verspreid door het aktiecomité, wat nu reeds weer is ingeslapen. Het aktiecomité kan het zich tot een eer rekenen dat naast de grote publiciteit in de pers, voor radio en t.v. ook Hare Majesteit Koningin Juliana heeft gemeend zich persoonlijk van deze wantoestanden op de hoogte te stellen. Inderdaad…. door de aktiviteiten ontplooid door deze groep gewone mensen lijkt het dat er hier en daar wat wordt wakker geschud. Er rijst echter een bedenkelijke vraag… waarom moest het juist deze groep gewone mensen zijn die aandacht vroegen voor deze onhoudbare toestand? Al onze volksvertegenwoordigers, van welke politieke partij ze ook mogen zijn, pretenderen ieder op hun eigen wijze, soms vanuit een ander uitganspunt het welzijn van ons volk op de meest uitgebreide wijze te bevorderen. Maar wat werd er tot op heden voor Oude Pekela gedaan?

WAAROM heeft het gemeentebestuur van Oude Pekela verzuimd bij voortduring stelling te nemen tegen de afschuwelijke stank waaraan een plaats van ca. 8500 inwoners wordt blootgesteld; stelling te nemen tegen het open riool, broedplaats voor ratten en bacteriën; stelling te nemen tegen de blubberstroom die de industrie in steeds grotere hoeveelheden in het Pekelderdiep gaat lozen en…. waarin nog steeds de huisriolen vrijelijk kunnen worden afgevoerd?
WAAROM heeft het gemeentebestuur op dit gebied gefaald en verstoppertje gespeeld en haar verantwoording afgeschoven achter allerlei vermeende moeilijkheden? WAAROM heeft het gemeentebestuur zo gespot met het welzijn van de bevolking van Oude Pekela en daardoor een rem gezet op de vooruitgang van onze plaats?
WAAROM hebben de plaatselijke afdelingen van de politieke partijen waaruit het gemeentebestuur is samengesteld, verzuimd belangstelling te tonen voor de aktiviteiten van het aktiecomité?
WAAROM hebben de plaatselijke politieke partijen zich altijd in stilzwijgen gehuld?
Een der demonstratieborden geeft hierop een antwoord: ’De Pekelder Politiek stinkt,
nóg erger dan het Pekelder diep’. Hoe is het mogelijk dat één der Pekelder raadsleden heeft gezegd toen het aktiecomité met haar werkzaamheden begon: ’Laat dat zootje maar met hun troep zitten?’ Hoe is het mogelijk dat ditzelfde raadslid geen commentaar had toen hem voor de t.v. daartoe de gelegenheid werd geboden?
Hoe is het mogelijk dat de plaatselijke afdeling van de politieke partij waartoe dit raadslid behoort niet achter het aktiecomité stond, maar nu nota bene zelf een vergadering belegd over het ’vuilwaterprobleem’ en daartoe zelfs haar kopstukken uit de Eerste- en Tweede Kamer laat aanrukken? Ziet deze partij zich het bedje nu opgemaakt door het aktiecomité? Is het vuilwaterprobleem wel primair of schuilt hier een addertje onder het gras, om verloren terrein te herwinnen? Wees één met het aktiecomité, overtuig de verantwoordelijke instanties van hun verantwoording welke zij al zo lang verzaakt hebben. Het bovenstaande betrof het raadslid G.J. Brunink, die zich op dat moment, zoals een goed socialist betaamt, geheel van het aktiecomité distancieerde daar zijn partij bezig was met de kopstukken uit de Kamer om iets gerealiseerd te krijgen, en dat was op dat moment volkomen terecht, zoals later zou blijken. Na vorenvermelde aktiviteiten kwam men een poosje niet meer in het openbaar, maar werd er op de bureaus van de bevoegde instanties keihard doorgewerkt. Men kwam tot grote inspraakavonden met de bevolking en wel op 2 november 1972 in de Snikke; op 9 november 1972 in Concordia; op 16 november 1972 wederom in Concordia en op 11 december 1972 voor de laatste maal in de Snikke. Deze avonden kenmerkten zich door een groot aantal belangstellenden, gemiddeld 150 per avond, en daar kon men voor openhouden of dempen van het Pekelderdiep, zijn of haar mening uitbrengen. Uit deze gehouden bijeenkomsten bleek, dat het overgrote merendeel van de bevolking voor ’openhouden’ van het Pekelderdiep was. Temeer daar men aan de hand van de reconstructietekeningen een beeld kreeg ’hoe’ het zou worden in de ’toekomst’.

Mede naar aanleiding van deze inspraakavonden ging men verder om de plannen uit te werken, en is men op juni 1975 naar buiten getreden met twee rapporten reconstructie stroomgebied Pekelder Hoofddiep. Toen werd het eerst duidelijk voor alle inwoners, dat het diep een belangrijke plaats zou innemen voor de toekomst, ook met betrekking tot de recreatie. We schrijven 11 t/m 16 oktober 1977.
Burgemeester: ’Historische dagen, het stonk, maar Pekela deert het niet meer’.
Het stonk gisteravond in windstil Oost-Groningen, maar…. Oude Pekela had er bijna geen last meer van. Daar wordt het water in het stinkdiep, het eertijds grootste open riool van Europa, schoner en schoner. Binnenkort, na de uitvoering van de reconstructie, zullen er zelfs weer visjes in zwemmen. Gistermiddag werd de vreugde over die ommekeer gevierd met het inluiden van een daverende feestweek, die alle Pekelders in zijn ban zal krijgen. Nog
één keer brandde het vieze schuim de strokartonkoek op het vieze water. En nog één keer rukte de brandweer uit om dat afvalvuur te blussen. Het was al namaak, ditmaal, en niets meer dan dat toonde aan, dat de epoque van de viezigheid in Pekela definitief voorbij is. Artiestenshows, een beurs, een feestmarkt met een standwerkersconcours, een kermis, een optocht van praalwagens en verlichte en versierde tuinen en straten waren onder meer de ingrediënten voor een grandioos dorpsfeest met daaraan vastgekoppeld een winkelweek met als eerste prijs een auto, die van 12 tot en met 16 oktober werd gehouden ter ere van de reconstructie van het Pekelder Hoofddiep.
’Het is voor ons een feest met gemengde gevoelens, dit omdat de omliggende plaatsen nu worden opgescheept met de last, die wij tientallen jaren hebben gehad. Maar wij als gemeentebestuur zullen met de andere plaatsen blijven ’knokken’ voor het gehele gebied’, zei locoburgemeester Piet Boschma tijdens de grandioze opening van het ’schoonwaterfeest’ . Het werd een indrukwekkende happening aan de boorden van het diep nabij de Wedderklap. Knappe koppen hadden met de nodige kilo
s zeep een prachtig ’schuimbad’ aangelegd dat tot veler verrassing ook nog bleek te branden. Het waren de directeur voor de volkshuisvesting in de provincie de heer W. Wester en de directeur generaal arbeidsvoorziening ir. J.F. van Mansfeldt, die met een hoge drukspuit van de Pekelder brandweer het brandende schuim ’te lijf gingen. Ze hadden succes en daarmee kon geen symbolischer start met de reconstructiewerkzaamheden worden gemaakt. Hierna ging de locoburgemeester in op het feest, dat de bevolking naar aanleiding van het schone water gaat vieren. De laatste druppel vuil diepwater werd verbannen door de locoburgemeester uit een buis, die het symbool ’Pekela schoon’ voorstelt. Met beide handen greep hij de laatste druppel, waarmee officieel het startsein werd gegeven tot de grote feestweek. Belangstelling van ’buiten’ erg groot, drukte van belang in feestend Pekela. Alsof het de Kalverstraat in Amsterdam was, zo druk was het op de grote schoonwaterfeesten, duizenden en nog eens duizenden bezoekers kwamen naar de oude Veenkolonie, die zich baadde en vol trots onder de vele vlaggen, versierde gevels en tuinen en een oorverdovende kakofonie van muziek. De humor-de Pekelders staan er om bekend uit de vroegere jaren van de scheepsjagers en de handelaren- ontbrak ook nu niet. GEKHEID. Maar nu even alle gekheid op een stokje. Er was bij de feesten een Pekelder, die ze allemaal te glad af was. Ondanks dat Van Mansfeldt bij de start van de reconstructie had gezegd, dat men hengel en snoer nog wel even in de kast kon laten liggen zat hij vrolijk in het diep te vissen. Heerlijk gezeten op zijn klapstoeltje zat de man wat met zijn hengel in het water te plonsen. Naast hem stond een emmer met daarin een paar beste vissen. Gevangen’, zei de man tegen iedereen die het maar horen wilde. De meesten geloofden het ook nog en waren stom verbaasd, dat het water al zo snel schoon was. De Pekelder heeft in jaren niet zoveel pret gehad, als die middag.

GEEN KUNST:

Wethouder Leeuwerik is, als we zijn woorden tenminste niet als visserslatijn moeten beschouwen, een ervaren visser. Daarom hanteerde hij ook het schepnet bij de
Wedderklap. Zou hij ook zijn gaan hengelen, dan zou er voor Boschma niets meer aan zijn geweest. Leeuwerik verklapte sportief zijn ervaring: ’lk weet, wanneer pootvis gevoerd wordt, als je dan je dobbertje erin gooit heb je beet’, aldus de wethouder.

SCHOL: we hebben u nog niet verklapt wat er gistermiddag gevangen werd in het Pekelderdiep. Tot veler verrassing werd door de hengelaars schol naar boven gehaald. Doorgestoken kaart natuurlijk, alhoewel niet iedereen dat direct in de gaten had. ’Hou ken dat nou, platvis, dei vang je toch allain in de Noordzee’, riep een verwonderde Pekelder, die niet gezien had, dat de vis van te voren aan de hengels was vastgemaakt. De man kon er niet over uit. Omstanders hadden groot plezier en lieten de man erbij. Loco Boschma had later overigens een redelijke verklaring over het feit, dat hij een schol aan de haak had geslagen…. ’Waterstaat stroomt hier zo hard, dat alle schol uit het IJsselmeer hier al is’.

VISSEN: Het is er dan toch van gekomen tijdens de feesten, dat de beide wethouders Boschma en Leeuwerik, samen aan het vissen waren in het Pekelderdiep.
Sterker nog, alsof men politiek op dezelfde stoel zat, zo hielp men elkaar met het op het droge brengen van de gevangen vis. Gemeentesecretaris Kazemier was beide wethouders echter te snel af. Met een ferme haal sloeg hij en versloeg daarmee de beide wethouders, een ’woepsterd’ op het droge. Even daarna was het wethouder Boschma die ’beet’ had. Als een volleerd vissersman trok hij de vis eerst voorzichtig en behendig naar de kant. Daarna kwam het schepnet, dat door wethouder Leeuwerik met vaardige hand werd gehanteerd, eraan te pas om de vis te kunnen verschalken. De hengelpartij op de Wedderklap trok heel wat belangstellenden. Na afloop van de feestweek is men druk begonnen met de reconstructie en dat gaat naar wens. Volop is men bezig, en het aloude Pekelderdiep heeft reeds nü een geheel ander aanzien gekregen. Dat aanzien zal nog  steeds worden verbeterd, en Oude Pekela gaat na jaren van ’stank en brabbel’ met een schoon Pekelderdiep en met de uitbouw van zijn lintbebouwing tot komdorp hopelijk een goede toekomst tegemoet.

werkzaamheden
Werkzaamheden aan het Pekelderdiep bij de Wedderklap.

boveneind
De oudste huizen in het Boveneind a/d Verlaatjeswijk.

toegangspoort
Op deze recente foto is duidelijk te zien dat er in de omgeving van de Wedderklap
reeds veel is veranderd. Alle oude huizen van weleer zijn afgebroken,

voor de toegangspoort naar Westerwolde.

genomen wedderklap
Foto genomen vanaf de Wedderklap, duidelijk is te zien dat er met de reconstructie
van het Pekelderdiep grote spoed wordt betracht.

landszijde
De foto geeft een beeld van de reconstructie werkzaamheden aan de landszijde,
waar vroeger de ’kamers’ van de zeekapiteins waren. Op de achtergrond de oude
boerderij van de familie D. Fockens.

verfraaiing
De foto is genomen tegenover het postkantoor,
overal volop werk voor de verfraaiing van het aloude Pekelderdiep.

PEKELDER VOLKSLIED

Van Bronsveen tot Verloatjeswieke
Ligt ain schone wereldstad
Dei mag ie gerust bekieken
Aole Pekel nuimen wie dat.

De aole Wieke en ’t Smalpadje
’d Haonekamp en d’aol Veendiek
’t Ain nog mooier as ’t aander
Schoonhaid is d’r krek geliek.

En langs aal dei mooie contraien
Stroomt ain ding, dat daip hier hait
Niks as stank en schoem en brabbel
Moar dat roeken wie hier nait.

Moar nou, noa bienao honderd jaor
Komt d’r straks ’n baggermechien
En den ken je van de modder
En de brabbel niks meer zain.

Aof en tou wat stromend waoter
En de stank nemt ook de vlucht
Den binn ook de zaike mensen
Hail arg bliede en opgelocht.

En wie dank’n alle heren
Veur dit wonderschone plan
Veur miljeu en hygiëne
Eind’liek kwam d’r nog wat van.

zeel
In het ’zeel’ voor het schip.

NA DE STANK DE NOSTALGIE

’lk heb in daip zeetn’. Dat was het watje als Pekelder jongen op twee manieren sprak. Met enige fierheid tegenover je vriendjes, omdat het betekende dat je toch wel een gevaarlijke toer uithaalde. Maar ook met een enorm gevoel van schuld tegenover je moeder, als je druipend thuis kwam. Want die moest je kleren keer op keer wassen om de stank eruit te krijgen. Of ze gewoon weggooien omdat het water weer eens te vies was geweest. Je zei ook nooit dat je in het diep was gevallen. Je had er in ’zeetn’ want natuurlijk probeerde je het wat minder erg te laten lijken. Terwijl het immers het ergste was wat je kon doen of je kon overkomen in Pekela. Het is generatie na generatie gezegd in Oude Pekela en meer dan 100 jaar was het aanleiding tot een pak voor de broek of zonder eten naar bed. Dat wordt nu allemaal anders. Optimisten geloven dat de Pekelder jonge ’roegbainers’ straks in rubberbootjes door het ’daip’ varen en er wellicht ooit ook nog in zwemmen. Wie je dit vertelt, kijkt je ongelovig aan. Dat kan niet. Maar als je erbij uitlegt dat de komende jaren niet minder dan f 30.000.000., – aan het diep uitgegeven wordt, klaren de gezichten op.
Als dat zou kunnen, nou, dan zou het mooi zijn, zeggen ze in Pekela.
’Het kan’, zegt de directeur van gemeentewerken, die de spil is van de ’opschoning’ van het diep. Over het al of niet weer in het diep zwemmen, dat is iets waarover hij nog geen uitspraak wil doen. Maar bootjes zien we wel terug. En volgend jaar om deze tijd dan wordt er gevist in het diep. Het wordt zienderogen schoner, nu al. Veel huizen lozen al niet meer op het diep. Straks de fabrieken ook niet meer en met doorstroming met schoon water komt ook het zelfreinigend vermogen weer terug. Oude Pekela besloot in 1970 tot iets waar niemand iets in zag: het openhouden van het diep. Niet zoals in andere Veenkoloniale dorpen zand erin en asfaltbaan erop, maar conserveren, in afwachting van schoner water. Vier jaar later lagen er de rapporten van gemeente en waterschap over wat je met het schone diep kon doen. En een van de grootste voorstanders van demping, P.T.T. directeur Fokke de Vries die als voorzitter van de Handelsvereniging het visioen van reeksen parkeerplaatsen voor de winkels zag opdoemen, had zich bekeerd. Hij erkende
dat demping fout zou zijn geweest. In augustus werd de eerste fase van de opschoning, officieel reconstructie geheten, aanbesteed. Voor zes miljoen gulden zal het diep tussen de IJsbaanlaan en de van Weringstraat (het centrum) worden aangepakt.

Een hele klus, want met even de baggermolen er door zijn de Pekelders er niet, ’t Belangrijkste werk is het maken van een nieuwe walbeschoeiing aan beide kanten van het diep. Voor de oude worden stalen damwanden geheid, en op sommige plekken azobé-palen, hardhout uit de tropen.
Op die damwanden komen houten balken en daarop worden weer turven gestapeld. Tja, echte turven, uit Drente of Duitsland, we zullen ze weer gebruiken zoals vroeger bij het Pekelderdiep. Die zullen dan wel per auto moeten worden aangevoerd, want de scheepvaart is de laatste jaren in Oude Pekela niet meer wat ie ooit was. In 1934 ging de laatste werf die het dorp had, dicht en de eigenaar ervan begon even later met vrachtwagen en bus te rijden. In de jaren vijftig werden olie en steenkool voor de fabrieken nog per binnenschip aangevoerd, maar de vrachtwagen heeft het gewonnen. De laatste scheepvaart die Oude Pekela kende was er een in zijn meest simpele vorm.
De Klaibolle voer nog dagelijks door het diep vanaf de kleiwinplaats bij Oude Schans naar de steenfabriek van Strating. Een ldeine motorboot, bediend door Dijkema uit Blijham, trok dan de pramen vol klei. Dijkema werd door de Pekelder jeugd nogal eens onaardig bejegend, al moet ik vanwege de eerlijkheid zeggen dat ik mij niet onbetuigd liet. Het gooien van kluiten modder of stenen naar het langsvarende bootje van de Klaibolle was een jongenssport in Oude Pekela. Wie de Klaibolle het best nat kon spetteren was de held. Het was zaak, het zó lang vol te houden tot de Klaibolle met zijn motorbootje naar de oever voer en dreigde je achterna te komen. Dat gebeurde nooit, want de grote klei-praam had zoveel vaart dat het slepertje wel door moest gaan. Maar Dijkema had dan in elk geval veel schrik veroorzaakt. De Pekelder jongens kregen dan wel de uitbranders op school of van de ouders thuis. Toch stelde de scheepvaart in Oude Pekela best wat meer voor. In de vorige eeuw bouwde de opa van de gebroeders K. en F.H. de Boer al houten schepen waarmee op zee werd gevaren. De werf werd door hun vader voortgezet. Hij begon rond 1910 met de bouw van stalen schepen. Allemaal geklonken vakwerk. Zo’n twee per jaar. Sommige hadden een motor, maar ze waren tot aan de laatste toe, allemaal voorzien van een mast, giek, blokken en het tuig. Ze konden allemaal zeilen, als de schippers wilden herinnert de 70 jarige K. de Boer zich. In 1934 stopte zijn vader met de werf. De schepen gingen toen in één week op en neer naar Dortmund om kolen te halen voor de kartonfabrieken. Of om turf te halen of karton weg te brengen. Meestal het paard ervoor. De scheepsjagers losten elkaar af. Gaven het schip met paard en al over. Het lag hier toen altijd vol schepen. Nu ligt er nog één, van Tjakko Kramer, tussen de Free en Co en de brug van de Turfweg. Het schip werd ooit bij De Boer gebouwd. Maar er waren er meer. De namen duiken op van Zwalve (nu trailerbouw) smid Dalman, De Wijk, Jan Kars en Wortelboer. Bij Wortelboer is het grootste schip gebouwd dat ooit in Oude Pekela is gemaakt, het was de ’Bientje’ en het mat 500 ton. Een kustvaarder. Ze moesten toen vergunning vragen aan de gemeente om eruit te mogen. De bruggen werden voor het schip uit afgebroken en naderhand weer in elkaar gezet, want het kon anders Pekela niet uitkomen. De glorie van de tijden van de Boer, Wortelboer en Kars komt niet terug, maar scheepvaart zal Oude Pekela houden. Aanvankelijk zouden er vaste bruggen komen over het diep, aldus de directeur van gemeentewerken, maar we zijn nog een stap verder gegaan. Alle bruggen worden weer beweegbaar. Ook de voetgangersbruggen die we nog als vaste gepland hadden. Geen overkluizingen zoals we dachten. De voetgangersbruggen worden als klapbruggen uitgevoerd, in oude stijl. Je kunt ze vergelijken met de Sara-brug voor Veenlust in Veendam. Ze worden twee meter breed, zodat kinderwagens langs elkaar kunnen. En de doorvaarwijdte wordt vier meter. Genoeg voor jachtjes en zeilboten. De allerkleinste bootjes hoeven niet eens gebruik te maken van de klap, want de doorvaarhoogte wordt één meter. Een roeiboot kan straks zonder problemen hele einden varen. De bestaande grote klapbruggen, waar auto’s over moeten, krijgen een goeie beurt en gaan weer functioneren. Het beleid van de provincie is ook zodanig dat die functie verstrekt wordt. Ze gaan in Nieuwe Pekela waar al dammen in het kanaal liggen dan ook een tunnel maken, zodat je door kan varen en wellicht kan je straks weer vanuit Riitenbrock bij Ter Apel via Stadskanaal langs Pekela naar Winschoten en Groningen varen. Zo’n tocht gaat dan door het inmiddels in een zeer lieflijk veranderde dorp Oude Pekela, door schoon water en door een ’voorbeeld-dorp’. Want die functie krijgt Oude Pekela ook door de reconstructie van het diep. In de herinneringswet voor de Veenkolonieën fungeert Oude Pekela als een voorbeeld van hoe het ook kan. Dat is de reden dat hoewel die wet nog maar net is aangenomen, in het parlement, er toch al miljoenen naar het dorp stromen. Pekela had tijdig voor plannen gezorgd en profiteert er nu van. Zomer 1977 was er het historische feit van de overdracht van het diep. Het was altijd van de stad Groningen en deze gemeente heeft er nauwelijks een cent voor uitgegeven. Verloederd lag dit ’stadse’ kanaal erbij. Pekela kocht het van de stad en kreeg ook nog een afkoopsom. Het is nu pas echt een diep van de Pekelders. Die hoeven voor het ’nieuwe’ diep zoals het straks te pronken ligt, zelf maar 5 procent op te brengen van de miljoenen die in de grond gestopt worden, de rest is geld via de RCOW, werkloosheidsbestrijding dus. De klapbruggen die gebouwd worden, zullen plm. 75 procent duurder zijn dan de vaste verbindingen, maar toch heeft de overheid dat er voor over om de karakteristieke eigenschappen weer te laten zien en om de Pekelders te laten varen. Niemand vermoedde ooit, dat het er nog van zou komen, toen Koningin Juliana een paar jaar geleden uit haar hofauto stapte en bij Free en Co naar het diep stond te kijken. ’Zij haalde zichtbaar de neus op’, aldus ooggetuigen. De foto van Juliana bij het stinkende diep ging de wereld rond en het grootste Duitse weekblad Der Spiegel, dat toen nauwelijks over Holland schreef, verbaasde zich in die jaren hogelijk over de ’Dreck’ die de Pekelders het leven zuur maakte. Maar de Pekelders laten het het niet bij schoon water, nieuwe walbeschoeiing en nieuwe klapbruggen. De brug nabij Piest wordt verplaatst naar de Van Weringstraat maar de resten zullen worden omgetoverd in een vishoek. Vanaf Beumée tot aan de Wedderklap komt een kademuur waar vissers kunnen wandelen op bijna gelijke hoogte met het wateroppervlak en waar bootjes kunnen aanleggen. Bij de Chinees komt voor het restaurant een terras aan het water. In de zwaaikom voor de pastorie van de Ned. Herv. Kerk komt weer een tjalk of een grote praam te liggen die wordt ’versierd’ door kunstenaars en die kan dienen als speelplek voor de jeugd. Misschien wordt het een oude ’snikke’ , het type boot dat vroeger de Pekelders naar ’Stad’ voer. Vlakbij dat schip komt iets bijzonders. Het wordt een ’vertoevingsplek’ zoals tegenwoordig een ’speihoukje’ wordt aangeduid. Bedoeld wordt de plek waar oudere mannen, al of niet over politiek keuvelend, regelmatig de resten van hun tabakspruim in het diep mikken. Vroeger gebeurde dat op de hoek bij de Wedderklap, nu op een wat andere plek, maar wel overdekt. Overal langs het diep, waar het maar even kan, komen weer oude, grote bomen terug. Ook zal de straatverlichting aangepast worden. Gaslantaarns die op ’stroom’ lopen moeten de nostalgie terughalen in Pekela. De weg langs de winkels van de Feiko Clockstraat wordt weer als van ouds uitgevoerd voor dubbel rijverkeer. De vrachtwagens worden door nieuwe industriewegen (4 miljoen) rondom Pekela naar de fabrieken geleid.
Bij de Wedderklap verlaagde steigers, hier en daar jaagpalen (waar de schipper aan vasthaakte om het schip de bocht om te krijgen) en ook jaagpaden waarover vroeger het paard liep dat het schip trok. Overigens waren het niet alleen de viervoeters, die trokken. Menigmaal hingen moeder de vrouw en de dochter in de ’zeel’ terwijl de schipper aan het roer stond. Bij al die elementen van vroeger wordt rekening gehouden met het andere hedendaagse gebruik dat Pekela ervan moet maken. De gemeente heeft bedongen bij de

plannenmaker Grontmij, dat daarvoor de Omgeefmij. uit Finsterwolde wordt ingeschakeld. De kunstenaars Bram van der Lyke, Stefan Berkhemer en Ger de Wilde zijn inmiddels als onvermijdelijk trio aan Pekela gebonden. (Ze werken, dit terzijde, ook aan de kartonnen woningen die in Pekela worden gefabriceerd). Het werk in Oude Pekela is van start gegaan. Het wordt gedaan vanuit het diep zelf. Een heimachine maakt langzaam zijn tocht langs de wallen. Het blijft er niet bij. De wegen worden aan weerskanten helemaal vernieuwd, de riolering idem. De werken zullen afgesloten worden met een vijfde fase die onder meer het baggeren van héél Oude Pekela omvat.
Het kanaal zal dan weer zo’n twee meter diep worden, de afvaltroep verdwijnt, en door het schoonspoelen en de zelfreiniging van het water krijgen de vissen hun kans. Al die voornemens zijn niet onopgemerkt gebleven. Wie nu door Pekela rijdt, ontdekt overal gaten in de bebouwing. Krotten en andere oude panden zijn afgebroken, er ontstond wel het beeld van een rottend gebit. Toch verwacht Pekela dat juist die open plekken aan het diep straks de meest begeerde plekjes voor een huis worden. En daarin lijkt de gemeente gelijk te krijgen. Want een grote bouwer als Koops uit Wijster, gewend ’dikke’ projecten aan te pakken, bemoeid zich nu met de bouw van tien verspreid staande woningen aan het diep die dan ook nog eens in de oude veenkoloniale stijl moeten passen. Het worden koophuizen, en daar is nu reeds een aantal van verkocht. Een aspect waar de Pekelders nog meer op gaan letten is het aantal karakteristieke oude huizen aan het diep. We denken aan de oude boerderij in de bocht bij de van Weringstraat en dan al die voormalige winkeltjes en kapiteinshuisjes. Oude Pekela wil dat soort huizen die van cultuur-historische waarde zijn, behouden.

Het diep is al ’gered’ de omgeving ervan zal het net zo vergaan.

geleden
Zó zag Oude Pekela er ruim een eeuw geleden uit.
(Uit: C. Fehse: Gemeenteatlas van Groningen, 1862)