
De familie Louwes uit de Westpolder poseert in 1955 bij de dijk die het water van de Lauwerszee moest weren. Veertien jaar later was deze waterkering overbodig geworden: de Lauwerszee werd in 1969 Lauwersmeer en vormt sindsdien geen bedreiging meer
voor het achterland.

Land en water, en vooral de wisselwerking tussen beide, hebben de huidige vorm van de provincie bepaald. De inwoners hebben daarin een belangrijke rol gespeeld.
Gunstige landschappelijke factoren vormden een eerste reden voor vestiging op een bepaalde plek, daarna werd de omgeving al gauw naar eigen hand gezet.
Uit het land is dan ook de geschiedenis van het menselijk bestaan in
vroeger eeuwen af te lezen.
Geen enkele provincie in Nederland heeft zoveel diversiteit in landschap als Groningen.
Het Zuidelijk Westerkwartier – gelegen in het zuidwesten – heeft met zijn zandruggen en houtsingels langs de langgerekte ontgonnen veenpercelen een besloten karakter.
Het op de klei gelegen Hogeland kenmerkt zich juist door zijn weidsheid, waarin de wierden en dijken de enige verhogingen zijn.
De meest uitgestrekte polders liggen in het goeddeels op de Dollard heroverde Oldambt. Tot slot doet Westerwolde in het zuidoosten van de provincie haast ‘Drents’ aan met zijn esgehuchten, bossen en meanderende beekjes. Op de grens van de twee laatste gebieden liggen de Veenkoloniën met hun rechte kanalen en langgerekte lintdorpen.

Het Groninger landschap verandert nog steeds.
Grote ingrepen zorgden de afgelopen decennia voor veel emotie.
De afsluiting van de Lauwerszee zorgde weliswaar voor veiligheid,
en op termijn ook voor een gewaardeerd natuurgebied, maar de Zoutkamper vissersvloot moest in 1969 gedwongen uitwijken naar de nieuwe haven Lauwersoog. En wat te denken van Blauwestad? Ingepolderde landbouwgronden zijn in het Oldambt weer onder water
gezet. De eerste plannen daartoe leidden in 1993 in The New York Times zelfs tot de kop ‘Dutch Do the Unthinkable: Sea Is Let In’.
HASSEBERG
Alpinisten kunnen Groningen beter links laten liggen.
Het hoogste punt van de provincie ligt op 14,2 meter boven NAR De Hasseberg, 2 kilometer ten oosten van Sellingen is een keileemopduiking die eeuwenlang als een eiland in het omringende veenlandschap lag. Ze viel vroeger des te meer op, omdat de berg toen met bomen begroeid was. Even achter de ’top’ ligt de Duitse grens.

HUNEBED
Hunebedden worden vooral geassocieerd met Drenthe, en omgekeerd. Maar de provincie
Groningen heeft er ook tenminste twee. De grafmonumenten van de eerste landbouwers,
die zo’n vijfduizend jaar oud zijn, raakten in de kuststrook echter eerst bedekt door zand,
later weer door klei. Zo bleef het ene Groninger hunebed bij Noordlaren bovengronds
bewaard, dat van Heveskes – tegenwoordig te zien in museum Aquariom in Delfzijl –
werd in 1984 onder meters zeeklei gevonden.

Het waren niet alleen natuurlijke ontwikkelingen die zorgden voor het verdwijnen van
de hunebedden. Vroeger werden de grote stenen ook opgeblazen, om gebruikt te worden
voor de bouw van kerken en huizen en de aanleg van verharde wegen. In het hunebed
van Noordlaren zijn nog boorgaten te zien, de sporen van een mislukte poging om het
met buskruit te laten springen.
WIERDEN
Rond 600 voor Christus ontstond langs de Waddenkust een uitgestrekt kweldergebied
dat alleen onder water liep bij stormvloeden. De bewoners vestigden zich er op wierden:
kunstmatig woonheuvels die in de loop der eeuwen, door bemesting en het opwerpen
van nieuwe lagen aarde, steeds hoger werden. Op de hoge delen van de omringende
kwelders verbouwde de kustbevolking granen, oliehoudende zaden en duivenbonen.
Ook werd er vee geweid. Veel wierden zijn in de loop van de tijd verdwenen omdat ze
werden afgegraven. Omdat in de Middeleeuwen de kerk vaak op het hoogste punt werd
gebouwd, zijn de wierden daar gespaard gebleven.
In Saaksum is dat bijvoorbeeld nog goed te zien. De wierde besloeg hier, tot de afgraving rondom 1917, een oppervlak van circa 10 hectare. .

RADIAAL WIERDEDORP

Wierden worden op grond van hun verkavelingspatroon ruwweg ingedeeld in twee typen: ronde wierden met een radiale (straalsgewijze) verkaveling en langgerekte of rechthoekige wierden die een onregelmatig verkavelingspatroon hebben.
Een goed voorbeeld van een redelijk intact gebleven wierdedorp met radiale verkaveling is Niehove. Op het hoogste punt van de wierde staat de in oorsprong uit de dertiende eeuw daterende kerk. Daar omheen ligt de ringweg die het kerkhof omsluit.
Tegenwoordig heet deze Kerkstraat, maar rond 1900 werd ze ook nog wel aangeduid als Ronde Straat. Tot 1830 scheidde een gracht de weg van het kerkterrein.
De huizen en boerderijen staan met het woongedeelte naar het centrum van de wierde gericht en met de schuren naar achteren.
De bebouwing wordt omsloten door een ossengang aan de voet van de wierde.
Vanaf daar lopen de wegen straalsgewijs naar de ringweg in het centrum.
IJSBAAN
De afgraving van de wierde van Rasquert in 1929. De vruchtbare grond werd verkocht om als meststof gebruikt te worden op schrale zandgronden in Westerwolde en Drenthe.
Het afgegraven deel van de wierde werd in gebruik genomen als ijsbaan voor Baflo en Rasquert. De grond onder de woning in het midden werd niet afgegraven.
Deze steekt nu hoog boven de omgeving uit en is bereikbaar via een loopbruggetje.

DOLLARD

door de grillen van de Dollard.
Het landschap in het Oldambt is voor een groot deel bepaald door de grillen van de
Dollard. Deze zeearm ontstond in de late Middeleeuwen als gevolg van overstromingen en een reeks stormvloeden. Het water had min of meer vrij spel in het gebied omdat de bodem daar door het inklinken van het veen was gedaald.
De grootste omvang bereikte de Dollard na de Cosmas en Damianusvloed van 1509.
Als gevolg van het oprukkende water verplaatsten verscheidene dorpen zich naar hoger gelegen zandruggen, zoals Midwolda, Scheemda en Meeden. Tal van andere nederzettingen verdronken, evenals de kloosters Palmar, Oosterreide en Menterwolde.
Vanaf de eerste helft van de zestiende eeuw werd door inpolderingen geleidelijk weer land op de Dollard heroverd. De vruchtbare Dollardklei maakte van het Oldambt een van de meest florerende landbouwgebieden in Nederland.
SCHOTBALKLOODSJE
Een vertrouwd beeld in de Wadden- en Dollardpolders is de doorgang in de dijk
(een ‘dijkgat’of’coupure), in dit geval die van de Reiderwolderpolder. Met de uitbreiding van de inpolderingen kwamen de oorspronkelijke zeewerende dijken landinwaarts te liggen en werden zo ‘slaperdijken’. Alleen bij watersnood vervulden ze wel weer hun oude taak als waterkering. De dijkgaten werden als hoog water dreigde afgesloten.
De gemetselde of betonnen dijkwanden aan weerszijden van de weg waren voorzien van uitsparingen, waarin een dubbele rij balken kon worden geschoven.
De ruimte hiertussen werd opgevuld met zand of mest.
De schotbalken werden bewaard in een schotbalkloodsje:
een houten of betonnen gebouwtje op de kruin van de dijk naast de coupure.
Om de dijkcoupures al van verre zichtbaar te maken, werden in de directe omgeving dikwijls bomen geplant. Dit waren doorgaans iepen omdat die op de zware kleigrond
het best groeiden.

GRAANSCHUUR

Op deze gevelsteen in een boerderij in Beerta zijn heel toepasselijk korenschoven afgebeeld. Ooit was het Oldambt de ‘graanschuur van Nederland’.
Met de voortschrijdende inpoldering van de Dollard nam het oppervlak vruchtbare landbouwgrond gestaag toe en landbouwinnovaties maakten het bewerken van het land gemakkelijker én meer rendabel. De stijging van de graanprijzen vanaf het midden van de achttiende eeuw zorgde ervoor dat de herenboeren een periode van ongekende welvaart tegemoet gingen. Reizigers die het Oldambt aandeden werden getroffen door de zichtbare rijkdom. ‘De groote fraaije dorpen scheenen enkel uit vorstelijke paleizen te bestaan”, schreef de Duitser Chr.A. Fischer in 1802. De Leidse student Jacob van Lennep liet een kleine twintig jaar later eenzelfde geluid horen: ‘Boerenwooningen van drie verdiepingen hoog stonden heinde en ver verspreid’. Tijdens zijn voettocht door Nieuw-Beerta telde hij er’meer dan honderd’. De welvaart had ook een keerzijde. De sociale tegenstellingen in het Oldambt verhardden zich, en het overmatige materialisme van sommige herenboeren werd met afkeer aanschouwd. De dichter Bert Schierbeek, die in Beerta opgroeide, verwoordde het in zijn bundel Weerwerk treffend:
‘In de hervormde kerk van die dagen in Beerta werd hoofdzakelijk gebeden voor het gewas van de boeren en daar kwam Jezus nauwelijks aan te pas.’
ZIJL
‘Zijl’ is de Noord-Nederlandse aanduiding voor uitwateringssluis. Het woord maakt deel uit van de naam van een aantal dorpen die bij een dergelijke sluis ontstonden, zoals Kommerzijl, Niezijl, Delfzijl en Termunterzijl.
Statenzijl ontstond in 1707 toen een nieuwe sluis werd gebouwd in opdracht van de Staten van Stad en Lande. Ze maakte de Tienkarspelenzijl in Nieuweschans overbodig omdat die door de voortgaande indijkingen van de Dollard ver landinwaarts was komen te liggen. De sluis in Statenzijl verloor op haar beurt weer haar functie, toen in 1877 de Reiderwolderpolder (Tweede Afdeling) gereed kwam. Verder noordwaarts werd toen een nieuwe uitwateringssluis, de Nieuwe Statenzijl, aangelegd.
De overbodige sluis in wat nu Oude Statenzijl kwam te heten werd afgebroken.
Een afbeelding ervan is nog te zien op de grafsteen van Ebbe Geerts Zijlwaarder, voormalig sluismeester van de Oude Statenzijl, op het kerkhof van Nieuw Beerta.

WATERPOORT

Delfzijl ontstond bij de drie sluizen die in de dertiende en veertiende eeuw werden gebouwd in de monding van de Delf (het latere Damsterdiep): de Slochter- , de
Scharnieren de Dorpsterzijl. De plaats is zeer strategisch gelegen: de sluizen kunnen niet alleen binnenwater op zee lozen, maar ook in omgekeerde richting zeewater over het land
laten lopen. Bovendien is Delfzijl gelegen op een belangrijke handelsroute naar Stad.
Tot 1874 was het dan ook een vestingplaats. Van de oude verdedigingswerken resteert onder andere nog deze in 1833 gebouwde Grote Waterpoort, die niet alleen aanvallers maar ook het zeewater buiten de stad moest houden. Bij dreiging van hoge waterstanden
kan ze met een metalen deur worden afgesloten.
DAMSTERDIEP
Schepen varen omstreeks 1890 op het Damsterdiep in Appingedam. Het Damsterdiep, dat Groningen met Delfzijl verbindt, was de levensader van de hoofdstad van Fivelingo.
Het ontstaan van de waterweg – voorheen de Delf genoemd – is nog met raadselen omgeven. Waarschijnlijk werd het kanaal al voor het jaar 1000 gegraven. Omdat het gedeelte van de Eems tot Ten Post lange tijd een getijdenwerking kende, is het verloop
van het kanaal hier licht meanderend.

EEMSKANAAL

De sluizen in het Eemskanaal bij Farmsum, gefotografeerd in de jaren vijftig.
Het kanaal verbindt de stad Groningen met de Eems. Met de aanleg, waarmee in 1866 werd begonnen, werd een betere scheepvaartverbinding van de Stad met de zee beoogd.
Ook verbetering van de afwatering speelde een rol. Het graven van wat eerst nog het ‘Groot Scheepvaartkanaal’ heette, verliep niet probleemloos. De venige ondergrond zorgde voor verzakkingen en verschuivingen en voor de aanleg van kanaaldijken was niet genoeg grond voorhanden. Doordat de extra aarde hiervoor uiteindelijk uit het te graven kanaal werd gehaald, werd dit breder dan geprojecteerd. In 1872 werd zelfs overwogen om de werkzaamheden stop te zetten. Het jaar erop werd onder provinciaal toezicht doorgewerkt. Toen de uitvoerend aannemer afhaakte, werd het werk zelfs voltooid door Provinciale Waterstaat. Door alle strubbelingen waren de aanlegkosten uiteindelijk drie maal zo hoog als was voorzien. Zonder uitgebreid feestvertoon bereikte op 13 juli 1876 het eerste zeilschip vanaf zee via het Eemskanaal de Stad.
ROTTUMEROOG
Rottumeroog is tegenwoordig het enige Groninger Waddeneiland.
In de Middeleeuwen was het voor tweederde eigendom van het Benedictijnenklooster te Rottum en voor eenderde van het Premonstratenzer Oldenklooster, gelegen bij Kloosterburen. Toen alle kloostergoederen in 1594 werden onteigend, kwam Rottumeroog in handen van de Staten van het gewest Stad en Lande. Die verhuurden het eerst, maar gingen in 1659 door geldgebrek over tot verkoop. Van de reeks particuliere eigenaren was Donough Macarthy, earl of Clantarty zeker de meest kleurrijke. De Ierse graaf kocht het eiland in 1706 en gebruikte Rottumeroog als uitvalsbasis voor een zwervend bestaan door het Waddengebied. De Staten kochten Rottumeroog in 1738 terug, omdat het eiland onderdeel was van de kustbescherming en het particulier beheer veel te wensen overliet. De strandwaarder of eilandvoogd kwam toen ook in overheidsdienst. Deze functie werd in de periode 1782-1908 bekleed door leden van de familie Van Dijk uit Warffum, daarna door twee generaties Toxopeus. Jan Toxopeus verliet in 1965 het eiland, dat sindsdien onbewoond is. Rottumeroog verplaatste zich door zeestromingen in de loop der eeuwen steeds verder oostwaarts. In de zestiende eeuw lag het nog op de plek van de huidige Rottumerplaat. De woning van de voogd moest omdat het eiland ‘wandelt’ ook meerdere keren verplaatst worden.

HEIDE

Een groot deel van Westerwolde bestond tot in de twintigste eeuw uit venen en
moerassige heide. Toen in 1897 enkele fotografen een tocht door het landschap
maakten, van Nieuweschans naar Ter Apel, noteerden ze de volgende impressie:
‘Voor ons de heide. Achter ons, hoogten en laagten, alles heide! En over die vochtige
heide glansde ’t reeds dalende zonlicht, groenschemerend over hier en daar een stukje
aardappelland, door een heidebewoner met weinig mest – in ’t zweet zijns aanschijns –
vruchtbaar gemaakt… De heibewoner zou tot welvaart kunnen komen… als de Aa niet
zoo’n nietig stroompje was, als een flink afwateringsscheepvaartkanaal mestaanvoer
mogelijke maakte en den grond ontlastte van t overvloedig ingezogen water.
NIENOORD
De borg Nienoord bij Midwolde speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van het
Westerkwartier. Het huis werd in 1525 gesticht door de edelman Wigbold van Ewsum uit
Middelstum. Deze had zijn oog laten vallen op de streek om er in de turfgraverij fortuin
te maken. De uitvalsbasis voor de verveningen noemde hij Nienoord (‘Nieuw Oord’), omdat zijn borg bij Middelstum De Oort heette. Wigbold overleed al in 1527,
waarna zijn weduwe Beetke van Rasquert zijn zaken voortzette.
De exploitatie van het veen verliep aanvankelijk weinig fortuinlijk voor de Van Ewsums.
De aanleg van een infrastructuur, het Leekster Hoofddiep, was erg kostbaar.
Tijdens krijgsgewoel in het gebied tijdens de Tachtigjarige oorlog ging Nienoord zelfs
failliet. Pas in de zeventiende eeuw waren de verveningen rendabel. Nienoord was toen
door huwelijk in het bezit gekomen van de Ostfriese familie Von Inn und Kniphausen.
De laatste mannelijke Von Inn und Kniphausen die Nienoord bewoonde, de tragische
Ferdinand Folef, stak de borg in 1850 in brand. Enkele jaren daarvoor had hij al de
galerij met familieportretten vernield.
Het huidige landhuis Nienoord werd in 1885-1886 gebouwd op de oude fundamenten.

HOENDIEP

Het Hoendiep was lange tijd de belangrijkste waterverbinding tussen het Westerkwartier
en de Stad. Het 15,6 kilometer lange kanaal loopt van Groningen via Hoogkerk (waar deze
foto omstreeks 1912 werd gemaakt), Vierverlaten, de Poffert, Enumatil, Diepswal en Briltil naar het Van Starckenborghkanaal bij Noordhornerga, ten westen van Zuidhorn.
Voor de aanleg van het laatstgenoemde kanaal in de jaren 1934-1936 liep het Hoendiep door tot Stroobos, waar het aansloot op het Friese Kolonelsdiep.
De naam Hoendiep is afgeleid van het nabij de Stad gelegen weidegebied ’t Hoen.
Het water wordt voor het eerst omstreeks 1360 genoemd onder de benaming Hoensloot
(voor het gedeelte tussen Stad en Hoogkerk). In 1558 duikt voor het eerst de naam Hoendiep op. Regelmatig werden gedeelten van bestaande wateren vergraven of nieuwe
kanaalvlakken gegraven, waarna deze onderdeel werden van het bestaande Hoendiep.
Dit gebeurde vooral in de zeventiende eeuw, toen het trekvaartenstelsel volop in ontwikkeling was.
VEENKOLONIALE LANDSCHAPSPOEZIE
Het rechtlijnige van de Veenkoloniën kan niet iedereen bekoren. Wat voor het landschap
geldt, kan ook van de plaatsnamen worden gezegd. Die bezitten een verhelderende schoonheid, tenminste voor wie er oog voor heeft. Wildervank betekent bijvoorbeeld zoveel als ‘in bezit genomen wildernis’. Haaks op het hoofdkanaal het Oosterdiep lopen
zijwegen met mathematische namen als Vijfde Laan, Elfde Laan, Achttiende Laan en zo
gaat het door tot de Eenendertigste Laan bij Bareveld, hetgeen simpelweg weerleeg
veld’ betekent. De nummering begint overigens bij de Nulwijk, die de grens vormt tussen
Veendam en Wildervank. Wildervanksterdallen? De dalgronden (de bovenste onbruikbare turf laag vermengd met de zandige ondergrond) bij Wildervank. Nog maar een willekeurige greep: het Stadskanaal werd uiteraard gegraven door de Stad, Veendam ontstond bij een dam in het veen, Ommelanderwijk werd gesticht door een groep Ommelander heren, Borgercompagnie door stad-Groninger burgers. Tot de mooiste plaatsnamen in de provincie hoort zeker Numero Dertien in de gemeente Veendam.
De naam verwijst naar de dertiende zijwijk van de Ommelanderwijk.

LANDAANWINNING

Mechanisch greppelen in de landaanwinningswerken buitendijks in de Waddenzee.
Tot in de jaren vijftig werd dit werk op de ‘slikken’ met handkracht gedaan, veelal door arbeiders in de werkverschaffing, later van de DUW (Dienst Uitvoering Werken.
Voor de landaanwinning nam de Staat omstreeks 1930 een Duits systeem over,
de ‘Sleeswijk-Holstein-methode’. Loodrecht op de kust werden daarbij om de 400
meter dammen gebouwd, bestaand uit twee rijen palen met daartussen rijshout.
Evenwijdig aan de zeedijk werd ook een dam geplaatst, waardoor bezinkvelden
ontstonden. Deze werden, ook door dammen van rijshout, verder onderverdeeld in
kleinere vakken. Voor de afwatering zorgden de greppels en een opening in de dam aan de zeekant. Binnen de afscheidingen kwam het woelige zeewater tot rust, waardoor het meegevoerde slib zich afzette. De dichtgeslibde greppels moesten regelmatig worden uitgegraven. Met het zand werden de vakken opgehoogd, zodat ze bij eb steeds langer droogvielen. De kwelderplanten die er daardoor gingen groeien, zorgden ervoor dat zich nog meer slib afzette. Op den duur veranderden de slikken daardoor in beweidbare kwelders die ingedijkt konden worden. In de jaren zeventig raakte de landaanwinning op
z’n retour omdat natuurbeleid boven economisch belang ging prevaleren.
GEEN LAUWERSZEE MEER
Het ontwerp uit 1904 van een menukaart van de Commissie tot Inpoldering van de Lauwerszee. De commissieleden zullen plezierig gegeten hebben, maar tot inpoldering kwam het nog lang niet. De eerste plannen tot het afsluiten van de zeearm dateerden al
van het midden van de negentiende eeuw. Pas de stormramp van 1953 zorgde ervoor dat alle plannensmederij concreet werd. Rijkswaterstaat stond in die tijd voor twee keuzes:
of de zeedijken rondom de Lauwerszee – in totaal 32 kilometer lang – op Deltahoogte brengen, of een 13 kilometer lange afsluitdijk opwerpen. Het werd de laatste optie.
In 1960 viel het Besluit tot Droogmaking van de Lauwerszee. Het jaar erop werd met de aanleg van de dijk begonnen. Het laatste 900 meter grote gat moest, vanwege de stroomsnelheid van het water, met caissons worden gedicht. Deze lieten na plaatsing nog water door. De laatste twee caissons werden op 23 mei 1969 in het ‘sluitgat’ gevaren.
Twee dagen later werden alle doorlaatkleppen tegelijkertijd – tijdens de kentering van eb naar vloed – neergelaten, waardoor de Lauwerszee het Lauwersmeer werd.


BLAUWE STAD

Op 12 mei 2005 zette koningin Beatrix door het opendraaien van een kraan 800 hectare van het Oldambt onder water. De symbolische handeling was het officiële begin van de aanleg van het Oldambtmeer, het water waaraan het woongebied Blauwestad moet verrijzen. Het project Blauwe Stad heeft zijn oorsprong in de jaren tachtig. Een nieuw aan te leggen dorp, met woningbouw voor welgestelden, zou het leefklimaat in dit deel van Oost-Groningen moeten verbeteren. De streek had al jaren te kampen met werkloosheid nadat de werkgelegenheid in de landbouw en in de strokarton sterk was teruggelopen. Bovendien had het Oldambt een imagoprobleem. De Blauwe Stad zou een positieve invloed op de directe omgeving hebben en een bijdrage leveren aan het handhaven van het voorzieningenniveau in de omringende dorpen. Vijf jaar na de officiële start leek het project mislukt. Van de 1480 kavels waren er slechts 180 verkocht. Ook de financiering kon geen goedkeuring vinden in de ogen van de Noordelijke Rekenkamer.
De Provincie, een van de grote geldschieters, had de samenwerking met private investeerders verkeerd ingeschat en zich schuldig gemaakt aan ‘wensdenken.’
Bovendien waren Provinciale Staten te weinig geïnformeerd om verantwoorde besluiten te kunnen nemen. Qua verwikkelingen doet de realiteit niet onder voor de in Blauwestad spelende ‘regiosoap’ Boven Wotter.

Het Gronings volkslied typeert Groningen als ‘ain pronkjewail in golden raand’.
Deze foto uit het midden van de jaren zestig illustreert die prominente plaats treffend.
Niet voor niets is Groningen een van de twee provincies in Nederland die genoemd zijn naar de hoofdstad. Groningers zelf duiden die laatste zelf eenvoudigweg aan als ‘Stad’,
daarmee nog eens de bijzondere positie onderstrepend.
Stad wordt in 1040 voor het eerst genoemd in een schriftelijke bron.
Dat jaar schonk de Duitse koning Hendrik III enkele goederen gelegen in de ‘Villa Cruoninga’ aan het bisdom Utrecht. Maar daarmee is nog niets gezegd over de ouderdom van Groningen. De Stad ontstond op een uitloper van de Hondsrug. Vanaf de derde eeuw van onze jaartelling kan onafgebroken bewoning worden vastgesteld.
De naam Groningen is moeilijk te verklaren. Mogelijk is deze ontstaan uit Groen-inge, hetgeen zoveel als ‘groene velde(n)’ betekent. Deze groene landen zouden dan duiden op de ligging aan de Drentsche Aa of Hunze. Het is dan ook geen wonder dat het oude Groningen vaak werd getypeerd als een Drentse plaats of de ‘staart van Drenthe’.

Inwoners van Groningen worden Stadjeders genoemd of, meer gebruikelijk, Stadjers.
De aanduiding wordt nu vooral gebruikt om onderscheid aan te brengen tussen de vele studenten en de overige inwoners. Als bijnaam hebben de Stadjers mollebonen, naar
de licht geroosterde paardenbonen met een licht zoete smaak. Een typisch stad-Groninger lekkernij, ondanks dat de provincievlag op de verpakking staat afgebeeld.
HONDSRUG
Dat de stad Groningen op de Hondsrug ligt, is op meerdere plaatsen aan het reliëf merkbaar. Denk maar eens aan de stijging van de straat langs de muur van het Pepergasthuis tussen Damsterdiep en Oosterdiep. De meest noordelijke opduiking van de Hondsrug is die ter hoogte van de Herestraat in de binnenstad van Groningen.
Het Hoogstraatje, op de foto op de achtergrond rechts, is met 9 meter boven NAP het hoogste punt van de stad. Ter vergelijking: de meest zuidelijke ’top’ van de Hondsrug is het Haantjeduin bij Emmen, dat 26,5 meter boven NAP ligt.

STADSWAPEN

Het wapen van de stad Groningen werd vastgesteld in de negentiende eeuw, maar was eeuwen ervoor al in deze vorm in gebruik. In het wapendiploma van de Hoge Raad van Adel uit 1819 wordt het als volgt omschreven: ‘een schild van goud beladen met een dubbelden zwarten arend, met uitgespreide vleugelen en pooten hebbende op deszelfs borst een schildje van zilver, beladen met een groene dwarsbalk, het schild gedekt met eene gouden kroon en ter wederzyde vastgehouden door een zwarten arend.
De Duitse rijksadelaar werd in de late Middeleeuwen doorgaans alleen gevoerd door vrije rijkssteden, dat wil zeggen steden die rechtstreeks onder het gezag van de Duitse keizer vielen. Voor Groningen was dat niet het geval maar de Stad voelde zich kennelijk zo onafhankelijk van het bisdom Utrecht dat ze toch de adelaar gebruikte.
Het schild met de groene balk is ontleend aan het wapen van de prefect, de plaatsvervanger van de bisschop in Stad.
STAD
Het kan niet anders of Groningen moet aan het einde van de zestiende eeuw een grote indruk hebben gemaakt op de reizigers die haar naderden. Al was het omdat de stad al van verre opdoemde uit het omringende vlakke land. De Martinitoren, het meest dominant in de skyline, was bij helder weer zowel vanuit Drenthe als vanaf de noordelijke waddenkust al zichtbaar. Op dit stadsaanzicht, omstreeks 1570 getekend door de Duitser Georg Braun en de Vlaming Frans Hogenberg, zijn behalve de kleinere spitsen van de gasthuiskerken ook de Der Aa-kerk (links) en de Sint-Walburgkerk (rechts) te zien.

MARTINITOREN

De bijna 97 meter hoge Martinitoren, liefkozend d’Olle Grieze genoemd, is hét symbool van Groningen. Pregnant wordt dat duidelijk in het dagboek van Stadjer Nico Rost, geschreven in het concentratiekamp Dachau: ‘Of de Martinitoren er nog staat?… voor mij betekent ze: Groningen geboortestad en jeugd, het steeds vertrouwde gevoel van zich thuis voelen, van weer thuis zijn. En het carillon! Ook haar klanken zal ik node missen. Haar muziek geeft me méér, dan ooit een ander klokkenspel, waar ook ter wereld,
me geven kan. Ik begin hier waarachtig naar de Martinitoren te verlangen.
De vraag of de toren er nog stond was een reële, nog los van het oorlogsgeweld.
In de jaren dertig was geconstateerd dat de onderbouw ernstige scheuren vertoonde.
Om het instortingsgevaar te keren werd een plint van gewapend beton om de onderbouw gelegd. Ook werden de doorgangen onder de toren goeddeels dichtgezet.
De restauratie maakte dat de Martini tot 1948 in de steigers stond.
De huidige Martinitoren, gebouwd tussen 1469 en 1482, had twee voorgangers.
De eerste verrees in de dertiende eeuw en werd in 1408 door blikseminslag vernield.
De in 1464 herbouwde toren werd in 1468 ook al weer door de bliksem verwoest.
De bovenbouw van de toren is het jongst. De houten derde trans en de spits die de Martini toren van 1482 bekroonden waren pas gereed in 1548.
Het bouwwerk vatte vlam toen in 1577 vreugdevuren op de toren werden ontstoken om het vertrek van de Spaanse troepen uit de Stad te vieren.
Pas in 1627 was de huidige torenbekroning voltooid.
DE LAATSTE TORENWACHTER
In 1921 nam Jan Koop Sjoerds afscheid als laatste brand-annex torenwachter van de
Martinitoren. Daarmee kwam een eind aan een lange traditie van een wakend oog over Groningen. De torenwachter moest ieder uur, ook ’s nachts, vanaf de toren in alle windrichtingen een signaal op zijn trompet geven ten teken dat alles veilig was in Stad.
Bij gelegenheden diende hij op zijn instrument passende melodieën te blazen.
Een verantwoordelijke taak dus, reden waarom het stadsbestuur bepaalde dat de beambte ‘geen zuyper en geen looper’ mocht zijn. Éénmaal was de torenwachter zelf de grootste bedreiging van de Martinitoren. Cornelis Auwema, die woonde in het pand waarin nu ‘De Kosterij’ is gevestigd, werd in 1782 op heterdaad betrapt terwijl hij bezig was ‘een gat te hakken in een der pilaren der kerke’ . Zo wilde hij waarschijnlijk vanuit zijn woning een snellere toegang tot de toren creëren.

HERESTRAAT

De Herestraat is één van de bekendste straten van Groningen.
De naam komt van Heirweg, de weg waarlangs het leger (‘heer’) trok.
De straat werd dan ook afgesloten door de Herepoort.
Tegenwoordig is de Herestraat een winkelstraat, met vooral vestigingen van landelijke
ketens. Al sinds jaar en dag staat ze in de Top 20 van duurste winkelstraten (huurprijs per
vierkante meter winkelruimte) van Nederland. Ook in het spel Monopoly is de Herestraat een van de meest lucratieve. Tot in de negentiende eeuw werd de straat ook nog ‘gewoon’
bewoond. Verschillende prominente Groninger families hadden er hun huis. Door de vele verbouwingen en in het oog springende reclames is er weinig meer te zien van de oorspronkelijke fraaie architectuur. Het afgebeelde jugenstilpand is dat van Mantelmagazijn ‘De Adelaar’ gelegen op de hoek met het Gedempte Zuiderdiep.
Tegenwoordig staat hier een filiaal van C&A.
HET WIJDE VAN DE HERESTRAAT
De ingang van de Herestraat aan de zijde van het Gedempte Zuiderdiep is breder dan
de rest van straat, zoals te zien is op deze ansichtkaart uit ongeveer 1905.
Dit wijde gedeelte was gelegen direct achter de Herepoort en diende als opstelplaats voor uitvallende verdedigers van de stad. De plaats van de poort is tegenwoordig gemarkeerd in de bestrating. Van de bebouwing op de foto is nu weinig meer te herkennen. Op de plek van het herenhuis links verrees in 1938 café-restaurant De Faun, de bebouwing rechts werd afgebroken voor het logge pand van C&A.

GOTISCH HUIS
De oudste bakstenen huizen in de stad Groningen dateren uit de dertiende en veertiende eeuw. Veertiende-eeuws muurwerk heeft het hier afgebeelde pand Brugstraat 24.
Als enige gebouw in de Stad heeft het nog iets van zijn laatmiddeleeuwse voorgevel weten te behouden, waardoor het ook wel onder de naam ‘Gotisch huis’ bekend staat.
Toen deze foto werd gemaakt was het huis in gebruik als bedrijfsruimte en pakhuis onder de niet erg middeleeuws klinkende naam New York. Sinds de jaren zeventig is het Noordelijk Scheepvaartmuseum in het pand gevestigd.

NIEUWE UITLEG

Aan het begin van de zeventiende eeuw bevrijdde de stad Groningen zich van zijn
middeleeuwse omwalling. Vanaf 1612 werd gewerkt aan de aanleg van nieuwe
vestingwerken, die aan de noordzijde van de stad een nieuw stadsdeel zouden moeten
omsluiten. Het plan staat bekend als de ‘Nieuwe Uitleg’ en werd omstreeks 1628 voltooid.
Binnen twee decennia was Groningen met zo’n 70% van de oorspronkelijke oppervlakte
gegroeid. Een nieuw verdedigingsstelsel met zeventien dwingers, zeven poorten en
vijf waterpoorten omsloot toen de vesting Groningen.
De noordelijke staduitbreiding zou een maatje te groot blijken. De wijk met
rechtlijnige straten, die bij raadsbesluit van 1624 officiële namen kregen, vaak van
fruitsoorten of planten, zou pas in de negentiende eeuw worden volgebouwd.
OSSENMARKT
Door de stadsuitbreiding van begin zeventiende eeuw kwam er in Groningen ruimte voor
de aanleg van nieuwe ruime straten en pleinen. De Ossenmarkt, hier op een ansichtkaart
van omstreeks 1910, was daar één van. Het plein ontleent zijn naam aan het feit dat
er van 1630 tot 1892 veemarkten werden gehouden. De bebouwing rondom de markt
bestond voornamelijk uit royale huizen van gefortuneerde Stadjers.
De Ossenmarkt maakte vlak na de aanleg al indruk op de leden van een Frans
gezantschap dat in juli 1636 onderweg van de landen rond de Oostzee op weg naar
huis Groningen aandeed. De secretaris van het gezelschap, Charles Rogier, noteerde
zijn indrukken in het reisverslag: ‘Het derde en mooiste plein van de stad (Ossenmarkt)
ligt aan de andere kant van het kanaal dat door de stad heen loopt. Een fraaier plein
heb ik nauwelijks ooit gezien, buiten het Place Royale in Parijs. De bomen zijn er in
het vierkant geplant en geven de wandelaar een heerlijke schaduw.

‘TWEE TANDEN’

De vesting Groningen werd in 1874 opgeheven. De wallen waren een beperking voor een
uitbreiding van de Stad en stelden in defensief opzicht weinig meer voor. Een van de
bepleiters van opheffing was de dichter Jan Goeverneur, die in 1855 de koning in een sonnet verzocht om ontmanteling. Hij gebruikte zijn oude hondje Prins als metafoor voor het nut van de fortificaties: ‘Mijn Prins heeft nog twee tanden in haar snuit, En kwam een vijand ons weer te overvallen: ’t zelfde als dees vesting richt zij daarmee uit’.
Rond 1878 werd met de slechting van de vestingwallen en de afbraak van de stadspoorten begonnen. Fotograaf Friedrich Julius von Kolkow legde ze nog juist op tijd fotografisch vast. Deze opname toont het Binnen Damsterdiep met op de achtergrond de Steentilpoort en het nabijgelegen Poortershuisje. Op de stadswal staat de houtzaagmolen ‘De Twee Reizigers’ van de familie Van Houten.
POORTERSHUISJE
Het poortershuisje aan het Damsterdiep kwam tot stand omstreeks 1620, bij het
voltooien van de nieuwe vestingwerken die de Stad omringden. In het huisje woonde
de poortier van de nabijgelegen Steentilpoort. Ook diende het als tolhuis voor schepen
die via het Damsterdiep Groningen binnenvoeren. Door een deurtje in de zijgevel
kon het passagegeld via een klomp aan een hengel worden geïnd. Het pandje was
in de loop der eeuwen, zoals op deze ansichtkaart uit de jaren dertig is te zien,
behoorlijk scheefgezakt. Bij de bevrijding van Groningen in 1945 raakte het nog
verder beschadigd. De laatste resten werden in 1947 opgeruimd.

NOORDERPLANTSOEN
Met het slechten van de verdedigswerken van de stad Groningen, verviel ook een geliefde wandelplaats voor de Stadjers, die graag over de wallen mochten flaneren.
Binnen de uitbreidingsplannen van de Stad nam de aanleg van eer wandelpark dan ook een prominente plaats in. In het noordwesten werd in 1880 het Noorderplantsoen, een gezamelijke ontwerp van tuinarchitect H. Copijn en stadsbouwmeester J.G. van Beusekom, aangelegd op de plaats van de voormalige Boteringe- , Jats-, Kruid- en Reitdiepsdwingers. De oude vestingwerken zijn in het huidige park nog steeds herkenbaar, onder andere in de vijvers, die een deel van de voormalige gracht zijn, en de hoogteverschillen. De wal langs de Noorderbinnensingel is waarschijnlijk het enige overblijfsel van de zeventiende eeuwse stadswal.

HEREPOORT

Wie de enige overgebleven Groninger stadspoort wil zien, moet in Amsterdam zijn.
Daar staat de Herepoort, rug aan rug met de Bergpoort uit Deventer, sinds 1885 in de tuin van het Rijksmuseum. De poort, in 1621 gebouwd naar een ontwerp van de stadsbouwmeester Coenraad Roeleffs, werd in 1878 afgebroken omdat de vestingwerken rondom de Stad werden ontmanteld. Af en toe laait de discussie weer op om het bouwwerk naar Groningen te halen. Ook een laatste poging hiertoe, door de in 2005 opgerichte stichting ‘Vrienden van de Herepoort’, strandde.
GRONINGEN ZEEHAVEN
Het Reitdiep omstreeks 1907. De foto werd in westelijke richting gemaakt vanaf de Plantsoenbrug in Stad. Groningen had, tot de aanleg van de sluizen bij Zoutkamp in 1876, via het Reitdiep een open verbinding met zee.
De getijdenwerking wat tot die tijd in de diepenring merkbaar.

VLOEDPLANKEN

Op verschillende plaatsen in de Stad is nog te zien dat Groningen via het Reitdiep een open verbinding had met zee. In de stadsgracht zorgen eb en vloed toentertijd voor hoog en laag water. Met hoogwater werden de schepen gelost aan de Hoge der Aa, met laagwater aan de overzijde, dan ook toepasselijk Lage der Aa geheten. Aan de Noorderhaven, het Lopende diep en de Spilsluizen werden speciale eb- en vloedkades aangelegd die het laden en lossen bij verschillende waterstanden mogelijk maakten.
Deze zijn nog steeds te zien. Verdwenen zijn de meeste constructies voor vloedplankem om te voorkomen dat de kelderwoningen langs de gracht in geval van hoog water zouden overstromen, kon daar tussen twee sleuven in de stoep een plank worden geschoven. Slechts één van die sleuven resteert tegenwoordig nog,
in de stoep bij het pand Hoge der Aa 19.
ZUIDERDIEP
Het Gedempte Zuiderdiep in Groningen eind jaren dertig.
Het Zuiderdiep was oorspronkelijk de zuidelijke stadsgracht.
In 1880 werd het water gedempt, na het gereedkomen van het Verbindingskanaal.
Na de demping deed de brede straat onder andere dienst als marktplaats en, zoals op de
foto is te zien, als vertrekplaats van bussen. Het markante café-restaurant De Faun, rechts gelegen op de hoek met Herestraat, werd gebouwd in 1938.

STOELDRAAIERSTRAAT

Eén van de meest zwaar getroffen straten tijdens de bevrijding van Groningen in
april 1945 is wel de Stoeldraaierstraat. Hier vaagde de ontploffing van een Duitse
munitiewagen alle bebouwing weg. De tekening toont de straat in 1945.
Ter oriëntatie: het pand links staat op de hoek van de Grote Kromme Elleboog en Stoeldraaierstraat. Verder zijn de achterkanten van de panden aan de Zwanestraat zichtbaar. De toren links is van het Academiegebouw,
die rechts van de in 1982 afgebroken Sint-Martinuskerk.

Bestuurlijk is Groningen van oudsher een lastig geval. Stad en Ommelanden lagen in de Middeleeuwen regelmatig met elkaar overhoop omdat de Stad aanspraken maakte op grote delen van de provincie. Daarnaast probeerde ze allerlei economische voorrechten
af te dwingen. Als de strijd hoog oplaaide, werd niet geschuwd om machthebbers van buiten in het conflict te betrekken. Pas in 1594 werden beide delen van de provincie verenigd in één gewest: Stad en Lande. Een gemakkelijk huwelijk was dat niet altijd.
Stad en Lande was sindsdien onderdeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden.

Omdat het machtscentrum daarvan ver weg lag, wist Groningen een zekere autonomie te bewaren. De blik bleef nog lange tijd op het oosten gericht, hoewel Hollandse invloeden
langzaam doordrongen. Dat gebeurde onder andere in de taal, die beïnvloed werd door de in 1637 ingevoerde Statenbijbel. Na de Bataafs-Franse tijd werd Groningen in 1813
onderdeel van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Voorvallen uit de geschiedenis
werden aangegrepen om te onderstrepen dat Groningen al lang deel uit maakte van een Nederlandse staat. De Slag bij Heiligerlee.
(1568) kreeg sindsdien een prominente plaats in de vaderlandse geschiedenisboeken.
Ook hedendaagse Groningers die tegen de opstandige Belgen streden verwierven een nationale heldenstatus. Of het met de integratie is gelukt? Veel Groningers voelen zich
vandaag de dag nog steeds achtergesteld bij de Randstad.

Een van de dubbele gezichten van Groningen is nu nog te zien in het pand Oude Boteringestraat 44 in Stad, in 1791 gebouwd door de uit Indië teruggekeerde arts
Jacobus van der Steege. Aan de statige trap liet hij een medaillon met een keeshond
aanbrengen, het symbool van de Patriotten. De achterzijde toont echter een Oranjeboom. Dat moet de leden van het koningshuis, die er regelmatig logeerden toen het als ambtswoning van de Commissaris der Koningin in gebruik was, niet onverdeeld deugd hebben gedaan. Tegenwoordig zetelt het bestuur van de RuG in het pand.
PROVINCIEWAPEN

Het wapen van de provincie Groningen werd vastgelegd in 1947 maar bestaat al sinds de
late zestiende eeuw, toen Stad en Ommelanden in één gewest werden samengevoegd.
Het wapen bestaat uit vier delen. Het stadswapen, een dubbelkoppige zwarte adelaar,
symboliseert mede de gebieden die rechtstreeks onder het bestuur van de stad vielen:
Gorecht, Oldambten, Reiderland en Westerwolde. In de andere kwadranten is het Ommelander wapen te zien, een zilveren schild met drie blauwe balken en elf rode harten.
De balken stellen de drie Ommelanden, Hunsingo, Fivelingo en Westerkwartier voor.
De harten verwijzen naar de elf onderkwartieren.
En om hier meteen maar een mogelijk misverstand recht te zetten:
het Ommelander wapen is niet afgeleid van de Friese vlag, maar juist andersom.
GOUDKANTOOR
Het Goudkantoor is een opvallend gebouw naast de nieuwbouw in de Waagstraat.
Het werd gebouwd in 1635 als kantoor voor de ontvanger van de belastingen in Stad en
Lande. De oorspronkelijke naam is dan ook Collectehuis. De Latijnse spreuk op de gevel, Date Caesari quae sunt Caesaris (‘Geef de keizer wat des keizers is’) herinnert aan de oorspronkelijke functie. Het stadswapen in de gevel dateert niet uit de bouwtijd.
Na overdracht van het gebouw aan de Stad in 1811 werden de oorspronkelijke provinciale wapens vervangen door de stedelijke. De benaming Goudkantoor stamt de negentiende eeuw. Het pand huisvestte van 1814 tot 1887 het Waarborg voor Goud en Zilverwerk.
In het Goudkantoor werd in voorwerpen van edelmetaal een waarmerk aangebracht om de echtheid ervan aan te kunnen tonen.

ACADEMIE

Groningen is universiteitsstad sinds 1614. In Nederland heeft alleen Leiden (1575) een oudere universiteit. De ‘Academia Groningae et Omlandiae’ werd opgericht door de
Staten van Stad en Lande, na aandringen van stadhouder Willem Lodewijk.
De nieuwe Academie moest vooral juristen en predikanten opleiden omdat het gewest daar grote behoefte aan had. Het wapen van de Academie – een opengeslagen Bijbel met de tekst ‘Verbum Domini Lucerna Pedibus Nostris’ (‘Uw woord is een lamp voor mijn voet’ naar Ps. 119:105) – weerspiegelt het gedachtegoed uit de begintijd nog steeds.
De Academie werd gehuisvest in de gebouwen van het geconfisqueerde Franciscanenklooster aan de Broerstraat, hier afgebeeld om de vogelvluchtkaart die
Egbert Haubois in 1643 van de Stad tekende. De eerste rector werd Ubbo Emmius.
Hij was afkomstig uit Ostfriesland, evenals een groot deel van de studenten in de zeventiende en achttiende eeuw.
ACADEMIEGEBOUW
In 1850 werd de Broerstraat in Groningen een nieuw Academiegebouw geopend.
Het gebouw was bekostigd door de inwoners van stad en provincie Groningen omdat voor nieuwbouw gelden van rijkswege maar uitbleven. Al in 1846 was het oude kloostercomplex waarin de universiteit sinds haar stichting in 1614 was gehuisvest vanwege de bouwvallige staat afgebroken. Die bouwvallige staat gold figuurlijk ook voor de Academie zelf: wegens een gebrek aan voorzieningen bleven studenten weg.
In het jaar 1840 waren er maar 140 studenten in Groningen.
Met hun gul gebaar, probeerden de Groningers het tij te keren. Het nieuwe Academiegebouw brandde in 1906 af. De collectie van het op de bovenverdieping gehuisveste Museum voor Natuurlijke Historie ging daarbij verloren.
Met behulp van toegesnelde burgers konden de hoogleraarsportretten,
het studentenvaandel uit 1665 en de archieven nog worden gered.

PEDEL
Hero Jan Kars was van 1872 tot 1906 pedel van de Groninger universiteit.
Taak van de pedel is om de academische ceremonies en plechtigheden,
zoals promoties, in goede banen te leiden. Kars draagt op dit schilderij uit 1912
de zilveren pedelstaf uit 1615. Overigens wijkt het promotieritueel in Groningen af van
dat in andere Nederlandse universiteitssteden. De pedel sluit hier af met de woorden
‘hora finita’ in plaats van ‘hora est’.

BOMMEN BEREND

Het ontzet van Groningen, dat in 1672 belegerd werd door de troepen van de bisschop
van Münster, wordt jaarlijks op 28 augustus nog gevierd. Her en der zijn nog sporen te vinden van de vele kanonskogels die de bisschop – vandaar zijn bijnaam
‘Bommen Berend’ – op de stad afvuurde. De afgebeelde kanonskogel is
ingemetseld in een muur in de Guichardsgang, een steeg in de Oude Kijk in ’t Jatstraat.
Een gevelsteen, aangebracht in 1979, draagt de tekst
‘Bij vroeger krijggedruis kwam ik op deze plaats terecht in ’t vorig huis.’
BOURTANGE
Bourtange is de meest complete vestingplaats van Nederland. Niemand minder dan Willem van Oranje gaf in 1580, dus tijdens de beginjaren van de Tachtigjarige Oorlog, de opdracht om een fort aan te leggen op de zandrug in het ontoegankelijke Bourtangermoeras. In 1593 was dit vijfhoekige bastion voltooid.
De verdedigingswerken werden in de loop van de tijd steeds aangepast om de steeds groter wordende vuurkracht van potentiële belegeraars te kunnen weerstaan.
De vesting Bourtange bereikte haar grootste omvang in 1742, voornamelijk door uitbreidingen aan de oostzijde. Aanvallers stuitten daar op een ‘natte horizon’ een oplopend voorterrein dat onder water gezet kon worden.
De vesting Bourtange is nooit door de vijand ingenomen.
Toen in 1672 de troepen van de bisschop van Munster Groningen binnenvielen,
kozen de belegeraars van Bourtange een andere tactiek. De Munsterse aanvoerder bood Bernard Johan Prott, de commandant! van Bourtange, 200.000 gulden en een groot adellijk stift in Westfalen als hij de vesting prijs zou geven. Het bod werd door Prott afgeslagen en Bourtange hield stand. In 1851 werd de vesting opgeheven.
De verdedigingswerken raakten de geleidelijk in verval en Bourtange werd een agrarisch dorp. In de jaren zestig werd begonnen met reconstructie van de vestingplaats naar de vorm van 1742. De laatste werkzaamheden werden in 1992 voltooid.

SOLDATENDIJKJES

Het moerassige Westerwolde vormde een prima barrière tegen een vijandelijke aanval uit het oosten. In de zeventiende en achttiende eeuw werden in het gebied leidijken aangelegd om het hoogveen nat en dus ontoegankelijk te houden. Behalve als waterkering fungeerden de dijkjes ook als verbindingswegen tussen de vestingwerken langs de grens. Om die reden werden ze ook wel aangeduid als soldatendijken.
Regelmatig moesten de leidijken worden gecontroleerd omdat ze herhaaldelijk door boeren, die genoeg hadden van de wateroverlast en de gronden liever ontgonnen,
werden doorstoken. De dijken hielden hun functie tot het midden van de negentiende
eeuw. Veel ervan zijn tegenwoordig nog te herkennen in het landschap.
WILLEM ARNOLD ALTING
Groningen heeft nooit actief deelgenomen aan de Verenigde Oost-lndische Compagnie
(VOC). De handel op de Indische koloniën was vooral een West-Nederlandse aangelegenheid. De laatste gouverneur in VOC-dienst in Batavia was wel een Groninger.
Hij is vooral bekend gebleven door een overmaat aan’VOC-mentaliteit’.
Willem Arnold Alting werd in 1724 in Stad geboren. Kort na zijn promotie in de rechten
aan de Groninger academie vertrok hij in 1750 naar de Oost. Daar maakte hij snel carrière, in 1780 bekroond met de benoeming tot gouverneur-generaal. De bloeitijd van de Compagnie was toen al voorbij. De oorlog met Engeland was een stevige aanslag op de financiën en het verkeer over zee verliep ook daardoor moeizaam. Alting hield in deze jaren zijn eigen zaak wel bloeiend. Verhalen over financieel wanbeheer, bevoorrechting van relaties en verdwenen miljoenen bereikten steeds vaker de Republiek.
Stadhouder Willem V stuurde daarom een onderzoekscommissie naar Batavia.
Een van de leden daarvan overleed echter gedurende de lange reis, en de handige Alting wist daarna zijn schoonzoon Joannes Siberg in diens plaats te manoeuvreren.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat het onderzoek niets opleverde.
Met de opheffing van de VOC in 1795 kwam een eind aan Altings bestuur;
vijf jaar later overleed hij. Zijn portret is tegenwoordig nog te zien in het gebouw
Oude Boteringestraat 44 in Stad, dat in 1791 gebouwd werd voor de uit Indië teruggekeerde arts Jacobus van der Steege.

RETRAITE

De enige Nederlandse stad die tot na de Franse tijd in handen was van de Fransen,
was Delfzijl. De bezetters verlieten de havenplaats pas in mei 1814: koning Willem I
regeerde toen al een half jaar en keizer Napoleon was anderhalf maand tevoren
verbannen naar Elba. Reden voor de langdurige bezetting was dat de vestingscommandant kolonel Maufroy, die daarvoor de Keizer had gediend in Egypte, weigerde te geloven dat Napoleon was gevallen. Hij kondigde daarom vanaf 13 november 1813 de staat van beleg voor de vesting af. Om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, ondernamen de Franse soldaten gedurende winter met regelmaat uitvallen in de omgeving. Dat leidde tot schermutselingen met de Nationale Garde,
die sinds eind november de stad omsingeld hield. Pas op 23 mei 1814 wapperde als
bewijs van de Franse overgave een witte vlag op de Grote Waterpoort en dreunden er
101 saluutschoten. Tobias Roelfs van Streun schilderde het vertrek van de Fransen
via de Farmsumer poort.
STUDENTEN-FLANKEURS
In 1830 scheurde het nog jonge Koninkrijk der Nederlanden in tweeën: de Zuidelijke Nederlanden scheidden zich af van het Noorden en riepen de zelfstandige staat België uit. Koning Willem I legde zich niet bij de situatie neer en zette het leger in.
Onder de soldaten die zuidwaarts afmarcheerden, bevonden zich ook Groningers:
leden van de mobiele schutterij en 117 studenten van de Vrijwillige Flankeurcompagnie van de Hogeschool, allen lid van het Groningsch Studenten Corps Vindicat atque Polit.
Als helden werden ze in het najaar van 1830 uitgeleide gedaan, en later – in 1831,
na het stranden van de Tiendaagse veldtocht – idem weer onthaald. Dit terwijl hun oorlogservaring voor het grootste deel had bestaan uit het weerstaan van de verveling,
in plaats van deelname aan gevechthandelingen. Volgens overlevering was de enige Groninger student die om het leven was gekomen zelfs in een beschonken bui uit een boom gevallen. Koning Willem I verleende aan alle deelnemers het Metalen Kruis.
De tekening van de marcherende flankeurs is afkomstig uit het schetsboekje van
Louis Charles Hora Siccama (1830).

HET SNEUVELEN VAN LEWE VAN ADUARD

Een haast vergeten held, gesneuveld in een verloren strijd, is Jan Evert Lewe van Aduard,
in 1774 geboren in Groningen. De Groninger jonkheer werd op vijftienjarige leeftijd adelborst onder het admiraliteitscollege van Amsterdam. In 1821 werd hij onderscheiden met de Militaire Willemsorde derde klasse, toen hij als kapitein de vloot tijdens de tweede
expeditie naar Palembang commandeerde. Als schout bij nacht commandeerde Lewe tien jaar later de operaties op de Schelde ter ondersteuning van de door de opstandige Belgen belegerde Citadel van Antwerpen.
Aan boord van zijn vlaggenschip de Zr. Ms. ‘Euridice’ werd hij op 12 december 1832 dodelijk getroffen door een Franse mortiergranaat. Op de Zuiderbegraafplaats in Groningen is als gedenkteken voor Lewe van Aduard een gietijzeren obelisk opgericht.
TIMBER TOWN

Het Camp Magazine, gedrukt door H.N. Werkman, werd van 1915-1918 uitgegeven door de Britse geïnterneerden in Groningen. De militairen brachten de oorlogsjaren door in een barakkenkamp op het terrein van de Rabenhauptkazerne aan de Hereweg, toepasselijk door hen ‘Timber Town’ gedoopt. De meeste Britten deden in 1914, het eerste jaar van de ‘Grote Oorlog’ , dienst in België. Ze hadden zich in oktober 1914 moeten terugtrekken na de inname van Antwerpen door de Duitsers. Omdat hun ontsnappingsroute was afgesneden, restte ze weinig meer dan de grens van het neutrale Nederland over te steken. Daar werden ze ‘voor de duur van de vijandelijkheden’ geïnterneerd.
In het Groninger stadsleven waren de Britten, die toestemming hadden om af en toe te ‘passagieren’ , een opvallende verschijning. Ook namen ze volop deel aan het culturele en verenigingsleven. De voetbalclubs die in het Engelse Kamp werden geformeerd kwamen regelmatig uit tegen Groninger verenigingen. Aan hun invloed wordt ook het landskampioenschap in 1920 van Be Quick toegeschreven: de ploeg werd dat seizoen gecoacht door Harry Waites, een oud-geïnterneerde uit Timber Town.
STEKELVARKEN
Verdedigingswerken die gedeeltelijk in de grond zijn ingegraven en versterkt zijn met beton worden doorgaans aangeduid met het woord bunker, een Duitse term.
De Nederlandse benaming luidt kazemat. Eind jaren dertig werden er in het oosten van de provincie een aantal gebouwd langs de verdedigingslinies die waren opgeworpen om een eventuele Duitse opmars te vertragen. Ze waren alle van het standaardtype ‘Stekelvarken’ met drie schietgaten. De naam ontleende de kazemat aan de uitstekende ijzeren haken aan de bovenzijde, waaraan camouflagenetten konden worden bevestigd.
In Groningen resteert nog een twintigtal van deze bunkertjes, waaronder deze aan het Noorderdiep in Stadskanaal.

DUITSE INVAL

De Tweede Wereldoorlog begon ook voor Groningen in de vroege ochtend van 10 mei 1940. De grensbewaking bij Nieuweschans werd als eerste verrast door een Duitse pantsertrein, die volgens plan meteen had moeten doorstoten naar de Nederlandse stellingen bij de Afsluitdijk. Ver kwam het voertuig echter niet, want de ongeveer
4 kilometer verder gelegen spoorbrug over het Buiskooldiep kon door Nederlandse militairen worden opgeblazen. De brug kon door meegereisde genisten worden hersteld maar een volgende brug – over het Zijlsterdiep – werd grondiger vernield, zodat de trein onverrichterzake naar Duitsland moest terugkeren.
Ook elders in de provincie werden vertragende acties uitgevoerd, vooral bestaand uit
het opblazen van bruggen en het versperren van wegen. Veel resultaat hadden die niet.
In de loop van de eerste oorlogsdag bereikten de Duitse troepen al de stad Groningen.
De afgebeelde foto, afkomstig uit het album van een Duitse soldaat,
werd daar’s middags aan de Hereweg gemaakt.
Word vervolgd……..


