Inhoud:
Voorwoord
Inleiding
De vesting
Het ontstaan
Barthold Entens
De Franse tijd
Rust en vrede
Rogaar
Wandeling
Omgeving zijlen
De Singel
De Vennen
Buiten de wal
Bij de Waterpoort
Delfzijls centrum
Marktstraat
Waterstraat
Landstraat
De kerk
Papegaaischieten
Bezoek Koning Willem III
Herinneringen van J.F. Vos

VOORWOORD
Op 6 augustus 1874 verscheen het eerste nummer van de regionale krant
‘De Eemsbode’. Hondervijfentwintig jaar nieuwsgaring en -voorziening in de regio leek een passende gelegenheid het lezerspubliek anderhalve eeuw in de tijd terug te voeren.
Naar de periode, waarin het huidige haven- en industriecentrum Delfzijl een vesting was en door hoge en brede verdedigingswallen en -grachten omsloten werd.
In de loop van haar bestaan kende de vesting enige malen een Spaanse en vervolgens een Franse overheersing. Toen de laatste bezetters in 1814 vertrokken, brak een periode van vrede en ontplooiing aan, die een halve eeuw later, rond 1860, leidde tot het vertrek van het Nederlandse garnizoen en rond 1870 tot het afgraven van de wallen en het grotendeels dempen van de grachten.
‘Een wandeling…’ is een terugblik waarbij gebruik werd gemaakt van de geschreven herinneringen van enige Delfzijlers, met name de heer Ph. H. Rogaar, die de vestingtijd nog lijfelijk meemaakten en hun herinneringen aan die periode eertijds aan het krantenpapier toevertrouwden.
‘Een wandeling…’ is geschreven en samengesteld om de lezer een blik in de toenmalige vesting te gunnen. Enige andere pretentie ligt aan dit werk niet ten grondslag.
De auteur heeft de tekst waar nodig ‘vertaald’ naar het heden en waar wenselijk van aanvullingen of verklaringen voorzien. Tal van foto’s en afbeeldingen illustreren de beschreven locaties in latere jaren.
Delfzijl, november 1999,
Hans Beukema.
INLEIDING
Tot rond 1860 speelde het militaire krijgsbedrijf te land zich voornamelijk in en rond vestingen af. Vestingen waren militair versterkte plaatsen die op belangrijke knooppunten van land- en waterwegen waren opgericht om controle uit te kunnen oefenen, of in te kunnen grijpen in militaire en burgerlijke verplaatsingen, maar ook om economische goederenstromen te kunnen reguleren. Een vesting was meestal echter niet alleen een militaire aangelegenheid. Op dezelfde knooppunten concentreerde zich vanouds ook de handel. Om die reden was een vesting in de praktijk doorgaans een burgerwoonplaats, waarin ook een militair garnizoen was gelegerd. Dit gecombineerde woonen militaire centrum was omgeven door een verdedigingsgracht en -wal, waarop geschut geplaatst was. Een aantal poorten in de wal gaf de mogelijkheid om de vesting binnen te komen of te verlaten. Delfzijl was tot rond het jaar 1875 een vesting.
Dat betekende dat het sociale en economische leven zich vrijwel geheel binnen de vestingwallen en – grachten afspeelde. Daarop was ook het hele sociale en economische leven geënt. Immers: in tijden van oorlog en belegering, als de vestingpoorten gesloten waren, moest de bevolking in haar eigen behoeften kunnen voorzien.
Binnen de vestingwallen van Delfzijl bevonden zich dan ook boerderijen en een korenmolen. De ontwikkeling van nieuwe wapens bracht veranderende inzichten in de krijgskunde en maakte de vesting-strategie achterhaald. Voor Delfzijl betekende dit dat het militaire garnizoen rond 1860 vertrok en de nu overbodige vestingwallen en -grachten werden verwijderd. Deze afgravingen en de demping van een deel van de gracht werden in 1875 voltooid. De herkenbaarheid van Delfzijl als voormalige vestingplaats ging daarbij vrijwel geheel teloor. Tot ver na de Tweede Wereldoorlog, dus (nog maar) zo’n tachtig jaar na de beëindiging van de vestingtijd, herinnerden boerderijtjes in of bij het centrum van de havenplaats nog aan de vestingperiode.
Anno 2000 zijn de Gracht, de Waterpoort, het voormalige loodskantoor,
de Nederlands Hervormde kerk (anno 1830) en de locatie molen Adam nog de
tastbare herinneringen aan de vroegere vestingplaats.

De molen stamt uit het jaar 1876 en werd dus kort na het eind van de vestingtijd gebouwd, op de fundamenten van de molen die datzelfde jaar door brand was verwoest.
Het betrof eigenlijk geen bouw, maar meer een plaatsing, omdat het de bestaande watermolen Adam in Bedum betrof, die naar Delfzijl werd verhuisd.
Omdat de bomen rond de Nederlands Hervormde kerk de windvang van de vorige molen ernstig hadden belemmerd, werd eerst de nog bestaande stenen onderbouw van de vorige molen achttien voet verhoogd.
DE VESTING
De vesting Delfzijl was via vier poorten toegankelijk: aan de landzijde twee en aan de waterzijde twee. De toegang met de veelzeggende naam Farmsumerpoort lag in de huidige Nieuweweg, bij het gemaal, op de plaats van de flat ‘Vestpoort’.
De enige andere toegangspoort over land lag aan het eind van de huidige Landstraat, kruising Singel. Vanaf het water was de vesting bereikbaar door de (Grote) Waterpoort en het Klein Poortje, later ook Kleine Waterpoort genoemd. In tegenstelling tot tegenwoordig had die in de vestingtijd slechts een breedte van anderhalve meter.
Zo’n twintig jaar na het vervaardigen van deze kaart (links) was de vestingtijd officieel ten einde. De wallen rond de plaats waren afgegraven en de aangrenzende grachten gedempt. Slechts een deel bleef behouden: het binnenwater tussen de oude Rijksweg en de Julianalaan, ter hoogte van het gemeentehuis. Met enige moeite herkennen we in de hoek tegenover de gereformeerde kerk het voormalige Damster Bastion.

Plattegrond van de vesting Delfzijl, anno 1859. Dit is de laatste kaart voordat de vestingwerken werden geslecht en gedempt.
A. Schippers Bastion; B. Holwierder Bastion; C. Uitwierder Bastion;
D. Kommandeurs Bastion; E. Damster Bastion; F. Kommandement; G. Militaire Bakkerij;
H. Affuitenloods; I. Groot Kruitmagazijn; J. Wacht bij de Farmsumerpoort;
K. Magazijn van Oorlog; L. Oude Hoofdwacht; M. Ingenieurshuis;
N. Wacht bij de Waterpoort; O. Grote Kazerne; P. Kleine Kazerne;
R. Wacht bij de Landpoort; S. Landpoort; U. Kleine Waterpoort;
V. Farmsumerpoort; W. Stenen Beer; X. Adjudantswoning;
IJ. Bomvrij Kruitmagazijn in de wal; Z. Oven voor gloeiende kogels. 1. Marktstraat;
2. Landstraat; 3. Waterstraat; 4. Mostaardgang; 5. Wildersgang; 6. Muskengang;
7. Kerkpad; 8. Kerkstraat; 9. Kakebrug; 10. Molenberg; 11. De molen; 12 De school;
13. Hervormde Kerk; 14. Israëlische kerk; 15. Afgescheiden kerk;
16. Zeevaartkundige school; 17. Gemeentehuis; 18. Hofje van Zijlvestenhuis;
19. Nieuw aangebouwde huizen; 20. Het Eilandje; 21 Rooms-Katholieke kerk;
22. Zijlvestenhuis; 23. Het Kerkhof; 24 Nieuwe doorrit naar Appingedam.
HET ONTSTAAN
Sluizen zorgden gewoonlijk voor oponthoud voor de scheepvaart. Dit gegeven maakte dat schippers de gelegenheid aangrepen om scheepsbenodigdheden en proviand in te slaan. Bij de sluizen vestigden zich daarom leveranciers, die samen met de gezinnen van de sluiswachters en later ook overheidsdienaren spoedig een bescheiden leefgemeenschap vormden. In de monding van de Delf (later: Damsterdiep) lag ook een sluis – of beter uitgedrukt: lagen sluizen – waar rond het jaar 1350 ook bewoning tot stand kwam.
De sluizenbouw werd geleid door monniken en maakte deel uit van een ‘deltaproject’ , dat omstreeks het jaar 1000 onder leiding van deze religieuze waterbouwkundigen was gestart met de aanleg van dijken. Deze zeewaterkeringen waren een alternatief voor de tot dusver gebruikelijke vloedheuvels: de terpen en wierden. Tot ongeveer het jaar 1500 moet Delfzijl niet meer zijn geweest dan een gehucht tegen de zijlen, waar de sluiswachters en enkele leveranciers woonden. In de navolgende periode nam bij de bestuurders van de stad Groningen het besef toe, dat Delfzijl letterlijk een sleutelpositie innam. Door haar landinwaartse ligging was de stad sterk afhankelijk van de vaarwegen naar open zee: het huidige Damsterdiep en het Reitdiep. Groningen wilde daarom voorkomen dat er machtsblokken aan de vaarroutes zouden ontstaan, die wegens eigenbelang de Groningse handelsbelangen zouden kunnen schaden. Hierdoor kwam Delfzijl, dat in feite de goederenstroom van en naar Groningen kon reguleren, herhaaldelijk op gespannen voet te staan met het handelscentrum Groningen. Evenals de stad-Groninger bestuurders keken ook de Oost-Friese graven aan de andere kant van de Eems met argwanende blikken naar Delfzijl. Voor hen nam Delfzijl namelijk een overeenkomstige, zeer strategische positie in.
Want evenals dat met Groningen het geval was, kon Delfzijl ook de handel op de (Duitse) havens aan de Eems beïnvloeden en zelfs stilleggen. Het hoofdvaarwater van de Eems liep indertijd door de Bocht van Watum en passerende schepen kwamen daarmee binnen het bereik van het geschut in Delfzijl. Een gewapende macht in Delfzijl kon dus ongelimiteerd invloed uitoefenen op de scheepvaart van en naar Emden en de verder stroomopwaarts gelegen havens aan de Eems. De relatief onbeschermde ligging van Delfzijl aan de Eems maakte echter dat Delfzijl tegelijkertijd ook kwetsbaar was voor vijandelijke aanvallen over land of landingen uit zee. Vanaf 1400 was er daarom sprake van een burcht of kasteel, dat overeenkomstig de politieke en militaire situatie van dat moment wisselend geslecht en herbouwd werd. Het initiatief om de burcht te slopen, werd doorgaans door de stad Groningen genomen. In 1568, toen ons land in een tachtigjarig conflict met de Spanjaarden werd gewikkeld, gaf Lodewijk van Nassau opdracht het fort verder uit te bouwen,
maar verder dan een summiere uitvoering van het plan kwam het niet, omdat dezelfde Lodewijk al spoedig daarop door de Spaanse graaf Al va bij het (Duitse) plaatsje Jemgum aan de Eems werd verslagen. Alva trok daarna met zijn leger verder, bezocht Delfzijl, erkende onmiddellijk het strategisch belang ervan, bekeek de eenvoudige verdedigingswerken hoofdschuddend en gaf opdracht voor het ontwerpen van een heuse vesting van allure, inclusief een marine- en handelshaven. Door diverse politieke verhoudingen en ontwikkelingen zou deze stad Marsburg echter nooit in de voorgestelde vorm verrijzen. Op aandrang van Groningen werden de schamele Delfzijlse verdedigingswerken in 1577 weer eens gesloopt. Twee jaar later echter kreeg
Johan van den Kornput opdracht om een heuse vesting te ontwerpen.
Omdat Groningen steeds op een discutabele manier tussen de keus van Staats-
of Spaansgezind bleef hangen, en daarmee het begin van de bouwwerkzaamheden traineerde, was het niet een bouwkundige, maar een militair, die geheel op eigen gezag
en naar eigen inzicht een schans oprichtte…
BARTHOLD ENTENS

Tijdens de noodlottig verlopen schermutselingen bij Jemgum had een Groninger landjonker weten te ontkomen, die later een cruciale rol in het ontstaan van de ‘eerste schans Delfzijl’ zou spelen. Deze Barthold Entens, die in 1580 in Delfzijl gelegerd was, onderkende de militaire noodzaak om een kleine vesting, een schans, op te werpen en vatte de daad ook bij het woord. Deze schans was maar klein en werd (vertaald naar het heden) als volgt begrensd: gemaal ‘De Drie Delfzijlen’ – ‘De Molenberg (bibliotheek) –
molen Adam – voormalige Singelschool – gemaal. Delfzijl had nu rondom een verdedigingswal en -gracht. De kerk stond op een eilandje buiten de schans.
Nog in hetzelfde jaar namen de Spanjaarden bezit van het kleine verdedigingswerk, maar ruim tien jaar later, in 1591, werd de schans heroverd door graaf Maurits, die het besluit nam de schans uit te breiden. De begrenzingen kwamen nu, naar het heden vertaald, als volgt te liggen: vanaf gemaal ‘De Drie Delfzijlen’ links van en parallel aan de Singel, over
het terrein van rooms katholieke kerk en gemeentehuis en daarna onder een hoek naar de kruising Singel-Landstraat. Daarna onder dezelfde hoek naar de Stationsweg en vervolgens (ruwweg) aansluitend op de locatie Keerweerbrug, daarna over de dijk naar gemaal ‘De Drie Delfzijlen’. De eerste schans kwam daarmee binnen de nieuwe vesting te liggen, evenals de – nu droge – oude schansgracht. De vesting was de komende twee eeuwen rechtstreeks of zijdelings betrokken bij schermutselingen, maar ontwikkelde zich in sociaal opzicht positief: het aantal burgerinwoners nam toe, de huizenbouw eveneens en ook nam de betekenis van Delfzijl als handelscentrum toe.
DE FRANSE TIJD
Aan het eind van de achttiende eeuw pakten zich donkere wolken samen boven Europa.
De Franse soldaten van generaal Napoleon Bonaparte liepen Europa onder de voet en trokken op 19 januari 1795 ook de vesting Delfzijl binnen.
De Fransen begrepen het belang van de vesting en deden het hunne om de situatie in militair opzicht te verbeteren. Zo kregen de reeds aanwezige Kleine Kazerne en Spaanse Kazerne gezelschap van de nieuwe Grote Kazerne. De ster van Napoleon zou echter nog geen twintig jaar stralen. Zijn militaire hoogmoed kwam voor de val, zijn legers werden in de verdediging gedrukt en uiteindelijk tot capitulatie gedwongen. Voor Delfzijl had de Franse bezetting echter een onverwacht, vervelend en angstig staartje.
In 1813 leek de totale ondergang van de Franse strijdmacht nog slechts een kwestie van tijd. Kolonel Maufroy liet op de derde november de Landpoort sluiten. Toen Delfzijl tien dagen later zowel over land als over de Eems door bevrijders werd genaderd, werden alle poorten hermetisch gesloten. Maar wat een laatste stuiptrekking van de bezetters van Delfzijl leek, zou nog een bezetting en belegering van een halfjaar gaan betekenen.
Om in hun levensonderhoud te voorzien, ondernamen de Fransen in die tijd uitvallen (lees: plundertochten) naar naburige boerderijen en dorpen. De omsingelaars van Delfzijl bleken te zwak om deze uitvallen te kunnen pareren. Zinloos geweld en brandstichting van Franse zijde bleven bij deze strooptochten niet uit. In ‘De blokkade van Delfzijl’ lezen we: “Inmiddels was niets onbeproefd gelaten om de commandant der vesting tot de staking der vijandelijkheden en tot overgave te bewegen, doch tevergeefs. Hij weigerde om geloof te slaan aan de berichten, die men hem toezond aangaande de toestand van het Franse leger; hij wilde de hem toevertrouwde vesting tot het uiterste verdedigen en dreigde zelfs de zeesluizen te openen.”
Het openen van de sluizen zou een inundatie van de omgeving van Delfzijl betekenen: wellicht een probaat middel om de belegeraars op afstand te houden, maar ook een maatregel die ruïneuze gevolgen zou hebben voor de bewoners en de boerenbedrijven rond Delfzijl. Gelukkig zag de Franse commandant van deze maatregel af.
“In ‘t laatst van ‘t jaar was er heimelijk een in het Hollands en Frans geschreven proclamatie aan de bezetting van de forteres Delfzijl van de kolonel Busch verspreid. ‘Aangezien gijlieden onkundig zijt’ , zo luidde die proclamatie, ‘van de gebeurtenissen, welke de veldslag bij Leipzig hebben opgevolgd, verwittig ik ulieden, dat het Franse leger verslagen is; dat er nauwelijks 20.000 man van ontkomen zijn.’
De proclamatie werd gevolgd door een opsomming van Franse nederlagen in geheel Europa. Deze papieren oorlog was het plaatselijke militaire gezag een doorn in het oog en die besloot tot de maatregel, die iedere autoriteit op wankele basis kenmerkt: een verbod. “Met zware straffen werden te Delfzijl allen bedreigd, die zich schuldig maakten aan de verspreiding van dit geschrift, dat als leugenachtig werd uitgeroepen en alleen uitgedacht, om de bezetting te verleiden tot verraad jegens haar Keizer. Schier van alles beroofd vertrokken uit Delfzijl 260 en uit Farmsum 280 ingezetenen. De ellende in de dorpen rondom de vesting ging ook alle beschrijving te boven: duizenden waren een prooi van het nijpendste gebrek, door de steeds van brandstichting vergezelde strooptochten der bezetting en dat in een uitzonderlijk strenge winter.”
Na de winter volgde het voorjaar, waarin het eind van de bezetting gloorde.
Omdat de geruchten over de algehele Franse nederlaag bijzonder hardnekkig bleken, besloot Maufroy een officier naar Den Haag te laten reizen om zekerheid over de toestand te verkrijgen. Die kreeg daar echter geen duidelijk beeld van de toestand in Frankrijk en evenmin toestemming om door te reizen naar Parijs om zekerheid te verkrijgen. Deze weigering sterkte Maufroy in zijn achterdocht.

bij Capitulatie onder den Commandant Montfroi op den 23. Mei 1814
Ondertussen bleven de vredesonderhandelingen tussen de Fransman en de belegeraars gaande. In mei vertrok een officier naar Frankrijk, die zijn commandant zo’n veertien dagen later over de ware toestand in Frankrijk kon inlichten. Maufroy besloot daarop de bezetting te beëindigen, op voorwaarde dat hij niet hoefde te capituleren en ongestoord met zijn mannen naar zijn vaderland kon afmarcheren. Dit werd toegestaan en zo werd er een ‘stille’ wapenstilstand en overdracht van de macht overeengekomen.
Op 23 mei 1814 vertrokken de Fransen naar hun vaderland, volgens overeenkomst in militaire opstelling en volledig geüniformeerd. En hiermee schreef Delfzijl geschiedenis als de laatste plaats, waar nog Napoleontische militairen actief waren.

RUST EN VREDE
Na de Franse bezetting volgde er voor de vestingplaats een periode van vrede, waarin het aantal inwoners en behuizingen sterk toenam. De vesting had echter nog onverkort een militaire bestemming en er was daarom een Nederlands garnizoen gelegerd.
Zo’n tien jaar na het vertrek van de Fransen brachten de heren Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp een bezoek aan Delfzijl en schreven de volgende passage in hun reisverslag: “Te zes ure kwamen wij te Delfzijl in ‘t logement Emden aan bij Weisse aan, dronken thee, en bezichtigden vervolgens de stad en de haven. De vesting is met breede straten bebouwd en heeft zelfs een huis met een porte-cochère, waardoor al de andere huizen wel heen kunnen loopen. Te half negen dronken wij eene flesch wijn, en zagen de invaliden welke hier ten getale van honderd met vrouw en kinderen de groote Cazerne bewoonen, hun pijpje voor de hoofdwacht smooken.”

ROGAAR
Philippus Harmannus Rogaar werd in 1846 in de vesting Delfzijl geboren, in de Kerkstraat, als zoon van een echtpaar waarvan de man het ambt van verificateur van de douane uitoefende. Toen het moment van een beroepskeuze aanbrak, koos de jonge Rogaar eerst voor een loopbaan op zee, maar werd daarna koekenbakkersknecht, in Groningen.
Op zesentwintigjarige leeftijd keerde hij in zijn geboorteplaats terug, waar hij zich als
koopman/commissionair vestigde. Per 1 januari 1877 werd Rogaar benoemd als sluiswachter op de Groevesluis-zuidzijde in Appingedam en in 1893 op de
Wetsingesluis in het Reitdiep.

van ‘De Eemsbode’ , gedateerd 6 augustus 1874.
Evenals zijn vader en grootvader legde Rogaar zich toe op het schrijven van gedichten, waarvan een aantal in het Nieuwsblad van het Noorden werd gepubliceerd.
Ook vertrouwde hij zijn herinneringen aan de vesting Delfzijl aan het papier toe, die – gelet op de toenmalige leeftijd van onze verteller ongetwijfeld ook geënt zijn op de overleveringen van zijn eveneens vertel- en schrijfvaardige vader. Deze herinneringen werden in De Eemsbode geplaatst en zijn nu in ’Een wandeling…’ neergelegd.
De inleidende zinnen van de schrijvende verteller vertonen een opmerkelijke overeenkomst met de geluiden die ook tegenwoordig vaak na een afwezigheid van jaren uit de monden van oud-Delfzijlers kunnen worden opgetekend:
“Der zeilen nait veul ploatsen wezen dei, in de leste tied, zoo slim veraanderd binnen as mien geboorteploats Delfziel.”
Delfzijl had in de voorliggende tientallen jaren inderdaad een ongekend ntwikkelingsproces doorgemaakt, dat ‘het eigene’ en de sfeer van de plaats sterk had veranderd. Na het vertrek van de Franse bezetters in 1814 bleef de vesting vooralsnog een militair steunpunt: Nederlandse militairen en rijksgebouwen gaven de toon aan in de vestingplaats. Hieraan kwam een eind toen het garnizoen vanaf 1860 successievelijk werd teruggetrokken en er rond 1870 werd begonnen met het slechten van de wallen en het grotendeels dempen van de grachten. Hoewel de verteller/schrijver ons zijn verhaal in het oorspronkelijke manuscript in onvervalst Gronings deed, zullen wij zijn rondleiding omwille van de leesbaarheid in de Nederlandse taal volgen. Om reden van authenticiteit
zijn verteltrant en woordgebruik zoveel mogelijk gehandhaafd.

De heer Rogaar voert ons eerst over de verdedigingswallen rond Delfzijl en leidt ons dan door de plaats zelf. Interessant is, dat het stratenplan van Delfzijl anno 2000 ten opzichte van de beschreven periode nauwelijks wijzigingen heeft ondergaan. Dat levert tal van ‘herkenbare’ schetsen op, die in deze uitgave zijn aangevuld met historische en eigentijdse foto’s van de beschreven locaties.
WANDELING
“Er zullen niet veel plaatsen zijn die de laatste tijd zo zeer veranderd zijn als mijn geboorteplaats. Delfzijl van ruim vijftig jaar geleden of nu – wat een verschil! En, hoewel mij de grote vooruitgang van de plaats veel genoegen doet, en ik hoop dat ze steeds meer in bloei zal toenemen, moet ik toch eerlijk bekennen dat Delfzijl veel aantrekkelijks voor mij verloren heeft. Het is immers het Delfzijl van mijn kinderjaren niet meer. Ik voel me er zo vreemd als ik er kom en teleurgesteld ga ik weer weg. Och een mens heeft wel eens behoefte om de plaatsen waar hij als kind gespeeld heeft, weer te zien; om zich, met die plaatsen voor ogen, weer eens te verplaatsen in de tijd, zo heerlijk als geen later leven ons ooit gebracht heeft. De tijd van mijn jongensjaren, hoe vaak denk ik er nog aan, en hoe graag wil ik erover praten en vertellen!… Het is nog niet zo lang geleden dat ik een oude Delfzijler bij mij op bezoek had. Het spreekt vanzelf dat we het al gauw met elkaar over onze oude woonplaats hadden en over onze kinderjaren. In onze herinnering liepen we samen door de straten van het oude Delfzijl. Huis na huis werd behandeld, wie er gewoond had en welke eigenaardigheden ons soms van de bewoners nog voor de geest stonden.
We hebben ze weer eens opgerakeld en we hebben gelachen om wat wij als kwajongens uitspookten, en dat was niet weinig. En het deed ons beiden goed om die tijd in gedachten weer eens te beleven, die zo mooi, zo vol plezier en zo zonder zorgen was.
Dat gesprek bracht mij mijn jongensjaren weer zó helder voor de geest en meer dan eens kwamen mij die jaren ook naderhand weer in gedachten. En zo kwam ik ertoe om mijn herinneringen uit die tijd op te schrijven en een schets te maken van het Delfzijl van zo’n dikke vijftig jaar geleden, (let wel: rond 1850!) Ik schreef het in het plat Gronings, omdat volgens mij bij de herinnering aan die lang vervlogen tijd, dit plat, de taal van het oude Delfzijl, een herinnering te meer zou zijn.”
De heer Rogaar begint zijn tocht door het Delfzijl van 150 jaar geleden op de wal bij de Farmsumerpoort. Vertaald naar het heden betekent dat, dat we op de dijk bij het gemaal ‘De Drie Delfzijlen’ staan. Op de plaats van dit gemaal lagen rond 1700 drie houten sluizen (zijlen), waarmee de naam van het huidige gemaal verklaard is.
De grootste sluis lag bij de Farmsumerpoort en heette Dorpsterzijl, daarnaast lag de Slochterzijl en aansluitend de Scharmerzijl.

De Dorpsterzijl werd in de jaren 1716 en 1717 gerenoveerd of beter uitgedrukt: herbouwd, want in plaats van uit hout werd de sluis nu uit steen opgetrokken. Ruim een halfjaar later (Kerstvloed 1717) bezweek de middelste houten sluis onder het geweld van het buitenwater. Pas vier maanden later wist men het gat afdoende te dichten.
Deze sluis werd niet herbouwd. Zo’n twintig jaar later gaf de Scharmerzijl reden tot zorg. Men besloot daarop ook deze sluis te laten vervallen, waardoor er één sluis overbleef:
de stenen Dorpsterzijl. Enige jaren later, in 1748, werd er toch weer een Scharmerzijl aangelegd, nu echter van steen. Er waren nu dus weer twee zijlen.
Kort daarop werd de Dorpsterzijl gerenoveerd en werd er een materialenschuur op het terrein tussen de beide sluizen geplaatst. In 1832 werd aan de straatzijde van de schuur tevens een sluiswachterswoning gebouwd. Er volgde nu een periode van bouwkundige rust, waarin de sluizen het werk deden waarvoor ze gebouwd waren: het afwateren van binnenwater naar zee. Deze natuurlijke afvloeiing had en heeft echter een ingebakken handicap, die zich voordoet als het zeewater buiten de sluis door de heersende windrichting of wegens springtij niet ver genoeg zakt.
De sluisdeuren kunnen dan niet worden geopend, waardoor de afwatering staakt en de achterliggende wateren en weilanden als boezem moeten fungeren.
Ondergelopen weilanden en soms ook woonwijken waren het gevolg.
In 1966 besloot het Waterschap de sluizen te vervangen door een gemaal, dat onafhankelijk van de stand van het buitenwater vierentwintig uur per dag naar zee kan lozen. In 1973 werd dit gemaal ‘De Drie Delfzijlen’ in dienst gesteld.
Wij keren na deze uiteenzetting terug bij de heer Rogaar, die een begin met zijn rondleiding maakt.

OMGEVING ZIJLEN
“Ik stel me voor dat we in het jaar 1850 zijn. Delfzijl is nog een vesting en helemaal ingesloten door wallen en water. We gaan bij de Farmsumerpoort bovenop de wal staan. Tussen twee rijen bomen ligt aan de binnenkant, evenwijdig aan de wal een mooi schelpenpad. Maar we blijven eerst nog even bovenop de wal staan, want daar hebben we een prachtig uitzicht. Kijk, daar heb je de sluis met de klapbrug. Er rijdt juist een wagen met turf over en de hele brug wipwapt in de kettingen. Die turf is uit het turfschip gehaald
dat daar achter het huis van de waarman in het Damsterdiep ligt, samen met een stuk of zes kermisscheepjes. Waarom die scheepjes daar liggen, zal ik straks nog wel vertellen.”

De waarman was de sluismeester. Hij bewoonde het huis, dat in 1832 tussen de beide sluizen was gebouwd. Evenals de sluizen maakte ook deze woning in het begin van de jaren zeventig plaats voor het gemaal ‘De Drie Delfzijlen’.
De heer Rogaar: “Zoals we zien, loopt een steil weggetje van de sluis naar de weg
(de Trekweg, later Rijksweg), die hiervandaan naar Appingedam loopt.
In die weg ligt een klapbrug, die we de Rode Brug noemen. En bij die brug heb je de stenen beer, die het Damsterdiep van de Landpoortgracht scheidt.
Deze gracht loopt van het westen naar het oosten om Delfzijl heen en eindigt bij de stenen beer tussen de Landpoort en de Zoute Gracht. De haven sluit de kring van water die rond de vesting ligt. Van buiten kom je Delfzijl binnen door de Farmsumerpoort, de Landpoort, of – als je vanaf de zeedijk langs de haven loopt – door de Waterpoort.
Aan de zuidkant is er nog steeds het Klein Poortje (later ook bekend als de Kleine Waterpoort). In elk van die poorten bevindt zich een dubbel stel deuren.
Bij heel hoge waterstanden gaan de deuren van de Waterpoort en het Klein Poortje dicht om het water uit de straten te houden.

Aan de hellingshoek van het hek (links) is de steilte van de drift (het weggetje)
naar de Trekweg, later Rijksweg, af te leiden.
Maar de andere poorten heb ik nog nooit dicht gezien. Die zijn er volgens mij ook alleen maar om de Pruisen of de Fransen op afstand te houden.
Maar och, die komen hier niet en datzelfde moet onze regering ook gedacht hebben, want hier dichtbij is er een groot gat in de wal gegraven, zodat de rijtuigen die van Appingedam komen niet meer via het steile weggetje bij de sluis omhoog hoeven, maar door dat gat veel gemakkelijker Delfzijl binnen kunnen komen.”
De doorgestoken stadswal lag in het verlengde van de Trekweg, nu Rijksweg, en gaf – naast het beschreven voordeel voor de koetsen – ook een regelrechte verbinding tussen het hart van de plaats Delfzijl en de aanlegplaats van de trekschuit Delfzijl – Groningen, die bij gebrek aan trein- en busvervoer een belangrijke rol in het provinciale personenvervoer speelde. Ook was er nu een logische, rechtstreekse verbinding tussen deze trekschuit (de snikke) en de snikstal aan de Oude Schans. Omdat Delfzijl nog steeds de status van vesting had en er om die reden ook nog steeds Nederlandse soldaten gelegerd waren, was er in de doorbraak een ijzeren hek dat, volgens de herinnering van Rogaar, om voor hem onbegrijpelijke redenen gewoonlijk openstond. Het hek zal echter ongetwijfeld een militaire functie hebben gehad. Delfzijl was immers nog een militaire vesting en in spannende tijden zou het hek ongetwijfeld op militair bevel gesloten zijn.

Ook het niveauverschil tussen de vroegere schans (Farmsumerpoort)
en de omgeving is hier nog steeds goed merk- en zichtbaar.

De heer Rogaar schreef: “In dat gat is een groot hek dat altijd openstaat. Waar dat hek voor dient, begrijp ik niet. Of het moest al zijn omdat de kwajongens er op kunnen
klimmen, de broek openscheuren, en als ze dan thuiskomen flink wat klappen oplopen.
Op de buitenberm van de wal staat een dikke hagendoornheg, die juist op dit moment door de oude Kim geknipt wordt. En verder is daar de brede gracht waarin groen, soms enigzins stinkend water staat en daarachter bevindt zich het groene land met in de verte boerderijen en de dorpen Biessum en Uitwierde.
Wij zullen nu verder langs het schelpenpad kuieren en ik zal hier en daar wat aanwijzen geven, om, als we op deze manier rond Delfzijl gekomen zijn, ook eens door de straten te lopen waar we dan vast en zeker nog wel iets bekends van vroeger zullen tegenkomen.”
DE SINGEL
We verlaten de dijk ter hoogte van het huidige gemaal ‘De Drie Delfzijlen’, lopen langs het binnentalud van de dijk naar beneden en wandelen langs de zogeheten drift (weggetje) naar wat tegenwoordig de Singel heet. Rogaar houdt daar de pas in en wijst ons op het gebouw aan de rechterzijde van het pad, op de plaats waar momenteel de voormalige Singelschool staat. Direct daarnaast bevond zich tussen de voormalige school en de synagoge de gracht van de eerste schans, die in de richting van molen Adam liep.
Het voormalige schoolplein ligt niet horizontaal, maar iets hellend.
Dit heeft vermoedelijk te maken met de inklinking van de ‘nieuwe’ grond, die bij de bouw van de Singelschool in de voormalige gracht werd gestort.

Inzet: De Singelschool in oorspronkelijke luister.
Rogaar vertelt over het toenmalige gebouw aan de rechterkant:
“Al gauw zien we rechts van ons een huis met een hoge muur eromheen.
Dat is het kruithuis. Er liggen heel wat vaatjes kruit in. Een paar keer per jaar worden die vaatjes geïnspecteerd en zo lang als ze daarmee aan het werk zijn, mogen de mensen die er dicht bij wonen geen vuur gebruiken. Even voorbij het kruithuis is de scheiding van de oude en nieuwe schans. Van Delfzijl is het ene gedeelte veel hoger dan het andere.
Het hoge gedeelte is de oude schans en dus eigenlijk het oude Delfzijl. Wat verderop komt, is er later bijgekomen en ligt ook lager. En zo komt het dat het huis waar we (na het passeren van het Kruithuis) nu langs lopen zo ver in de diepte ligt.

Het is een soort buitentje, met een mooie tuin erachter. Dit huis heet het commandement en het wordt bewoond door de kapitein van de soldaten.”
Het commandement werd in 1712 gebouwd en stond (vertaald naar de situatie anno 2000) aan de Singel, min of meer tegenover de rooms-katholieke kerk.
Het gebouw was de opvolger van het commandement bij de Kleine Waterpoort,
dat daarna als pastorie van de Nederlandse hervormde kerk in gebruik werd genomen.
Het laatste commandement (aan de Singel) werd omstreeks 1860 voor burgerbewoning vrijgegeven en viel in 1916 onder de slopershamer.
We vervolgen onze weg nu niet over de huidige Singel, omdat daar indertijd de voet van de vestingwal lag, maar buigen op het Commandementsplein ‘een woningdiepte’ naar rechts en lopen nu in gedachten linia recta naar de Landstraat, waar ons ‘gedachtenpad’ aansluit op het gangetje tussen herenmodezaak en groenteboer.
In onze ‘looprichting’ stond er tot in de jaren zestig aan de linkerkant een voormalige kazerne en verderop in het straatje, aan de rechterkant de gereformeerde school en aansluitend de pakhuizen van een groothandel. Maar laten we terugkeren naar Rogaar, die op het punt staat ons iets over dit straatje anno 1850 te vertellen.

“Wat verder zien we een lang, nogal laag gebouw. Dat is de Franse bakkerij. Daar werd in de Franse tijd brood gebakken voor de soldaten. De ovens zitten er nog in. Het is later wat vertimmerd. En nu woont aan het ene eind de postmeester en in het andere de nieuwe rijksveldwachter, een echte duvelse kerel, die steeds de een of de ander om een ding van niks eraan lapt, en de jongens direct achter de broek zit als ze eens wat uitvreten.
Direct achter de bakkerij staat een soort schuur die van dikke latten is opgetrokken en met pannen bedekt. Daar bergen ze de kruitwagens en zulke dingen in.
Even voorbij die schuur komen we aan bij de Landpoort.
Voor de poort ligt, over de gracht, een lange brug, de Landpoortsbrug.”

Het eerste deel van deze kazerne was, zoals Rogaar beschrijft, de bakkerij voor de Franse militairen en werd ook na het vertrek van de Fransen nog steeds als ‘de Franse bakkerij’ betiteld. Het aansluitende stuk kazerne heette de Spaanse kazerne. Deze kazernes zouden jarenlang voor veel gezinnen als woonhuis dienen. Als we deze kazerne voorbijgelopen zijn, staan we op de huidige kruising Binnensingel-Landstraat. Als we naar links kijken, zien we de Landpoort, die exact op de kruising SingelLandstraat stond.
De Landpoort en Landpoortbrug lagen dus in het verlengde van de huidige Landstraat.
Aan de landzijde boog de aansluitende weg (vertaald naar het heden) links langs het NS-station, daarna schuin over het huidige spoorwegemplacement en dan ‘het land in’, naar Den Dam, Uitwierde en Groningen. In een hedendaagse vertaling: de Landstraat sloot aan op de huidige Uitwierderweg. Voor een goed begrip: de situatie veranderde ingrijpend toen het spoorwegemplacement werd aangelegd. Er kwam een spoorwegovergang ter hoogte van de Grote Kazerne en een weg, parallel aan de spoorlijn – onder Delfzijlers nog vaak ‘achter ‘t spoor’ genoemd – die de spoorwegovergang en de bestaande Uitwierderweg met elkaar verbond. Deze nieuwe verbindingsweg tegenover het NS-station, waar in de jaren dertig en veertig woningbouw plaatsvond, wordt tegenwoordig ook wel aangeduid als ‘de oude Uitwierderweg’, ter onderscheiding van het gedeelte dat door het relatief nieuwe plan Noord loopt. Puur geschiedkundig is dit echter een omkering van feiten. We haasten ons nu echter terug naar de heer Rogaar, die zich nog steeds op de kruising Binnensingel – Landstraat bevindt.


stond aan de overkant van de straat de Kleine Kazerne.

Word vervolgd……


