Eppo Orsel en de gemeenteraad van Oude Pekela in de crisisjaren.
Bij de verkiezingen voor de gemeenteraad in 1931 verwierf de Communistische Partij Nederland (CPN) in Oude Pekela één zetel, en was daarmee voor het eerst in de gemeenteraad vertegenwoordigd. Namens de CPN nam Eppo Orsel zitting in de raad. Vanaf dat moment tot aan zijn vertrek uit de gemeenteraad in 1937 is het niet
meer rustig geweest tijdens de raadsvergaderingen.
Zijn vader was geschoold timmerman en het gezin, waar Eppo uit voortkwam, is te typeren als een degelijke arbeidersfamilie. Hij huwde Lutia Kuiper (geb. 4 sept. 1904) en vestigde zich in Oude Pekela waar hij woonde aan Noodvlucht 18, nu Tuinbouwwijk. Hij was werkzaam als fabrieksarbeider. Uit het huwelijk werden vier kinderen geboren, drie zoons en een dochter. Zijn dochter herinnert zich haar vader als een goede man, die in de moeilijke crisisjaren goed voor zijn gezin kon zorgen. Armoede hebben zij niet gekend.
Die armoede was in de omgeving wel aanwezig. De dertiger jaren waren slechte
jaren voor arbeiders. De werkloosheid was groot, de inkomens laag, huisvesting slecht geregeld en ziekte, waaronder de gevreesde tuberculose, een vast metgezel van menig arbeidersgezin. Eppo trok zich de omstandigheden van de arbeiders aan. Hij was communist in hart en nieren en zette zich in voor wat hij ‘de paupers’ noemde, de mensen die absoluut niets hadden. Hij werd de vraagbaak voor arbeiders en zijn huis zat doorgaans vol met mensen die in de problemen zaten of raad nodig hadden.
Het bleef niet bij raad alleen. Eppo probeerde voor eten te zorgen waar dat nodig was, praatte geld los bij de gemeente voor wie dat niet had. Daarbij was hij zeer vasthoudend, tot ongenoegen van de autoriteiten waarmee hij te maken had.
Eppo Orsel was geen gemakkelijke man. Hij had als opleiding niet meer dan lagere school, maar had zichzelf ontwikkeld, las veel en wist waarover hij het had. Hij werkte vanuit een revolutionair ideaal: de vestiging van een communistische samenleving waarbij de gemeenteraad, waarin hij zitting had genomen, omgevormd zou worden tot een sowjet. Dit idee heeft hij nooit losgelaten.
Hij zag zich als vertegenwoordiger van de revolutionaire arbeidersklasse die mandaat had van zijn achterban. En het moet gezegd, hij had aanhang. Als Eppo Orsel in de gemeenteraad sprak, zat de publieke tribune vol. En niet slechts omdat bij hem vuurwerk te verwachten was. Hij zette zich met volle overtuiging voor zijn ideaal en zijn achterban in. Dit, mede veroorzaakt door zijn manier van optreden, bracht hem in een voortdurend
conflict met de andere leden van de gemeenteraad.
De Revolutie
De verkiezingen van 1931 luidden voorde CPN een periode van expansie in.
Oude Pekela kende sinds 1928 een afdeling van de CPN. Groningen, Winschoten,
Finsterwolde en Sappemeer hadden een groeiende aanhang. In de jaren die volgden
zouden in de regio meerdere afdelingen van de Partij opgericht worden.
De situatie van een groot deel van de arbeiders was slecht en er was geen zicht op
verbetering. In die omstandigheden was het bestaan van de Sowjet-Unie een teken
van hoop. Het kon anders, een beter leven was mogelijk en de Sowjet-Unie was
daarvan het bewijs. Daar was geen werkloosheid meer, geen honger. In het land
waar het socialisme zegevierde, werd gezorgd voor goede woningen, scholen en
menselijke werkomstandigheden. Nu, 60 jaar later, zien we terug en weten dat de werkelijkheid anders was dan de arbeiders hier meenden. Maar het was hun oprechte hoop, en het gaf de mensen een toekomstverwachting. Zo ook Eppo Orsel.
Bij het begin van zijn optreden in de raad van Oude Pekela, tijdens de verkiezing van de wethouders, maakte hij duidelijk waar hij voor stond:
‘Wij revolutionnairen (…) zien in de gemeente een orgaan van den Burgerlijken Staat en niets anders dan een generaal-comité van de bourgeoisie. De wethouderszetels behooren niet langer in de handen te zijn van de sociaal-democraten.
Wij eischen een wethouderszetel. Het proletariaat begint te voelen, dat de sociaaldemocraten de hielenlikkers zijn van de kapitalisten.
De sociaal-democraten hebben op de werkloozen laten hameren en zij geven hun lood in plaats van brood. Hieraan zal en moet een einde komen. Wij nemen geen verantwoordelijkheid op ons voor de burgerlijke maatschappij’.
Individuele Belangen
Eppo Orsel zag er niet tegen op om voor de individuele belangen van ‘zijn mensen’
in de raad op te komen, alhoewel in de meeste gevallen de voorzitter weigerde om
de zaak in behandeling te nemen.
In de raadsvergadering van 25 september 1931 stelde hij de situatie van het gezin
Draayer aan de orde. Deze woonde in een ‘allerellendigst hok’ en Orsel stelde voor
om hem een goede woning te verschaffen tegen een huur, overeenkomend met 1/10
gedeelte van zijn inkomen. Daar Draayer werkloos was, betekende dit een lage huur.
B en W stelde voor om het een en ander voor kennisgeving aan te nemen, daar de gemeente geen woning beschikbaar had. Daar nam Eppo geen genoegen mee.
Hij verweet de sociaal-democraten dat zij hun plichten als arbeidersvertegenwoordigers verzaakten omdat zij op de hoogte waren van de treurige toestand van Draayer.
Orsel stelde voor om voor Draayer een woning te bouwen als er geen voorhanden was en tot de woning gereed was het gezin in een noodwoning te huisvesten.
De raad voelde niet veel voor dit idee hetgeen Orsel deed opmerken:
‘Waar het kapitalisme wel bestaat, daar ziet men: opstapeling van het bezit van het
kapitalisme en bittere armoede voor de arbeidersklasse. Wij hebben besloten Draayer een woning te verschaffen. Doen jullie het niet, dan zullen wij ervoor zorgen.
Wij zullen niet eerder rusten voor we jullie uit de paleizen hebben gejaagd en Draayer er in gebracht………’ Dit deed de heer Stuut vragen of Draayer niet naar Rusland kon.
Waarop Orsel ernstig meende dat dit niet kon: Draayer had hier zijn werk.
Dit in de raad brengen van individuele knellende situaties heeft Eppo Orsel tijdens
zijn gehele raadsperiode gedaan. Meestal zonder succes, maar hij bereikte wel dat
over vaak beroerde omstandigheden uitvoerig gesproken werd.
Dit opkomen voor het individu kwam voort uit zijn persoonlijke betrokkenheid met hen die zich aan de onderkant van de samenleving bevonden.
Dit kwam heel sterk aan de orde tijdens de raadszitting van 10 november 1934,
waarin de gemeentebegroting van 1935 werd behandeld.
Enkele dagen daarvoor had een 49-jarige timmerman zich van het leven beroofd.
Hij was reeds een halfjaar werkloos. Een verzoek om tot de werkverschaffing te
worden toegelaten werd niet gehonoreerd en een toegezegde baan bij de fa. Knigge
te Stadskanaal ging ook niet door. Dit was de man te veel geworden.
Eppo Orsel trok zich deze gebeurtenis aan. Tijdens de begrotingsbehandeling bracht hij naar voren dat er een werkloze was, die uit wanhoop zelfmoord had gepleegd en dat er een dakloos gezin was dat niets bezat maar als een hond de straat was opgejaagd.
Burgemeester Snater verklaarde dat dit niets met de begroting te maken had.
Hij kon wel tot middernacht naar die kletspraat luisteren en ontnam Orsel het woord.
Bij de post ‘salaris burgemeester’ stelde Orsel voor om deze post niet uit te trekken
omdat de burgemeester de mensen liet hongeren en het gemeentehuis uit joeg.
De burgemeester stelde dat het gemeentehuis geen tehuis voor daklozen was,
waarop Eppo Orsel riep dat het de bedoeling was hem te laten hongeren die een
ander laat hongeren.
Orsel en de burgemeester
De verhouding tussen Orsel en de andere leden van de raad was op zijn minst
problematisch, maar tussen hem en de voorzitter van de raad was het echt mis.
Het optreden van Orsel binnen en buiten de raad irriteerde burgemeester Snater
mateloos. Op elk punt had Eppo Orsel wel iets op te merken en daarbij was hij vaak
zeer uitvoerig aan het woord, waardoor de raadsvergadering de neiging had om
naar de kleine uurtjes te schuiven.
Tijdens de raadsvergadering van 22 september 1932 kwam het tot een uitbarsting
tussen raadslid Orsel en burgemeester Snater.
Oude Pekela had een bijzonder onrustige tijd achter de rug met stakingen in de werkverschaffing, politieke meetings en demonstraties waarbij de politie charges
uitvoerde. Daarbij speelde Eppo Orsel een stuwende rol.
Tijdens de lange vergadering nam Orsel uitvoerig het woord over de situatie in de
60 werkverschaffing. Daarbij ondernam hij een felle aanval op de sociaal-democraten
opdat de arbeiders zouden leren wat zij aan dezen hadden. De burgemeester hamerde
Eppo verschillende keren af, maar het hielp niet, Orsel bleef aan het woord. Daarop
stelde de voorzitter van de raad voor om de heer Orsel te schorsen voor twee
vergaderingen. Terwijl Orsel zijn redevoering voortzette werd gestemd over het
voorstel, hetgeen werd aangenomen. De burgemeester verzocht Orsel vervolgens
de raad te verlaten, waarop Eppo opmerkte dat hij nog veel meer te vertellen had.
Er bleef voor burgemeester Snater niet veel meer over dan het raadslid door de
politie de zaal uit te laten zetten.
Dat gebeurde dan ook. Eppo verliet onder begeleiding de vergadering terwijl zijn
aanhang de roep ‘Rood Front!’ inzette.
Overigens zat de burgemeester fout. In de volgende raadsvergadering moest hij de
schorsing ongedaan maken. Hij had de daartoe vereiste procedure niet in acht genomen.
Het is in deze woelige periode, de jaren ’ 32-’ 34, dat de gebeurtenissen plaatsvonden
waarover nu nog, als een soort legende, in Oude Pekela gesproken wordt.
Naar aanleiding van acties rond de stakingen in de werkverschaffing en de onrust
daaromheen, was een demonstratie- en spreekverbod uitgevaardigd in de gemeente
Oude Pekela. Maar Eppo had nog voor niemand zijn mond gehouden en deed het
ook nu niet. Toen de plaatsélijke veldwachter hem wilde arresteren omdat hij een
groep demonstranten toesprak, bleek dat niet te kunnen, omdat hij zijn rede vanuit
een (particuliere) tuin hield. Een ander moment werd een oude praam van een boer
gepakt en liet men Eppo daarmee het diep bevaren, terwijl hij zijn toespraak hield.
Dit kon, want het Pekelder Hoofddiep was rijks water. Een verhaal dat nog met genoegen wordt verteld is de toespraak die hij van bovenuit een boom hield, terwijl de veldwachter onder de boom riep dat hij er uit moest komen.
Toch ontsprong Eppo de dans niet. In juli 1934 werd hij wegens herhaaldelijke overtredingen van de politieverordening voor acht dagen in hechtenis genomen.
De voorzitter van de raad hield Orsel meer en meer kort, en Eppo moest steeds meer
ervaren dat de burgemeester hem het woord niet gaf of weigerde een vraag in
behandeling te nemen. Zo weigerde de voorzitter op 19 december 1932 een vraag over verbod van een demonstratie in behandeling te nemen. Vragen over de behandeling van
arbeiders binnen de werkverschaffing kwamen niet op de agenda. Dit was een
terugkerend patroon. Elk voorstel dat Orsel, en na 1935 het tweede communistisch raadslid Baas, op de agenda plaatste werd afgestemd. Soms kreeg hij steun van enkele
sociaal-democratische raadsleden, met name van Hummel, maar dat was niet
voldoende om een voorstel aangenomen te krijgen.
Het college van B en W stelde zich meestal zeer formeel op en motiveerde de
afwijzing van de voorstellen-Orsel op aanwijzingen van de regering, in de sfeer
van: het college wil wel, maar Gedeputeerde Staten of de Minister…
Dit plaatste Eppo Orsel in een geïsoleerde positie binnen de raad.
De positie van communisten was moeilijk in die tijd. Samenwerking met sociaaldemocraten was bijna onmogelijk.
Nu lag dat niet geheel aan de sociaal-democraten:
zij werden door communisten bij voorkeur als sociaal-fascisten aangeduid en werden gezien als handlangers van de bourgeoisie. Communisten hadden te maken met de warme belangstelling van de politie, verbod van demonstratie, zaalafdrijving, huiszoekingen en allerlei kleine pesterijtjes en intimidaties.
De kracht van Eppo Orsel lag niet slechts in het raadswerk, maar vooral in de combinatie van acties binnen én buiten de gemeenteraad. Zijn inzet voor de arbeiders binnen de werkverschaffing ging zover, dat hij zijn werk opgaf om met hen samen te kunnen werken:
‘Wij hadden strijd in de werkverschaffing. Toen was hij (Orsel) nog op de fabriek.
En toen kwamen wij met klachten bij ons gemeenteraadslid, al die mensen.
Toen zei hij: “Jongens, ik ken jullie omstandigheden niet, want ik zit op de fabriek.
Maar weetje wat? Ik neem ontslag en ik ga met jullie in de werkverschaffing.
Dan kan ik jullie situatie eens bekijken, hoe of wat.
” Zo was dat. En die ging met ons naar de werkverschaffing. Die gooide zijn broodje weg en ging met ons naar de werkverschaffing. “
Vanuit die positie, zelf werkend binnen de werkverschaffing, gaf Orsel leiding aan acties en wist hij toch het een en ander aan verbeteringen los te krijgen.
Volksfront
Rond 1936 veranderde de CPN van koers. Men onderkende het groeiend fascistisch gevaar en besloot samenwerking te zoeken met sociaal-democraten en burgerlijke groeperingen met de bedoeling om tot een anti-fascistisch front te komen.
Ook Eppo ging met deze politieke wijziging mee. Dat leverde het wonderbaarlijk tafereel op van een Orsel die waarderende woorden had voor zijn sociaaldemocratische
tegenstanders en zelfs voor het Bijzonder Onderwijs. In de raadsvergadering van 4 november besloot hij het debat zelfs met een beminnelijk woord!
Eppo was echter niet de man voor een rollenspel. In de raadsvergadering van 19 december 1936 maakte hij nog een keer duidelijk waar hij stond.
Aan de orde was de vergoeding voor Bijzondere scholen. Doorgaans was hij principieel tegen elke financiële ondersteuning van het bijzonder onderwijs. Hij wenst niet mee te werken aan de verspreiding van opium, zoals hij eens zei. Maar nu reageerde hij nauwelijks. Tot hij toch nog het woord vroeg. De voorzitter verklaarde dat hij verwonderd was dat Orsel niet eerder reageerde maar gaf hem het woord.
Orsel verklaarde: ‘Er zijn nu nieuwe problemen gekomen. Het moet nu gaan tegen het fascisme en het is nodig alle democratische volksgroepen tegen dat fascisme te mobiliseren. Want komt het fascisme aan de macht, dan zal het hier zowel de christelijke als de moderne arbeidersbeweging vernietigen. De Communistische Partij heeft zich altijd schrap gezet tegen de onderwijspacificatie en tegen het geloof. De communisten hebben over die dingen nog steeds dezelfde opvattingen. Maar belangrijker is dat andere, dat uit de nood van de omstandigheden is opgekomen: de massale strijd tegen het fascisme, opdat de arbeiders hun vrijheid behouden!’
De heer Stuut constateerde dat de heer Orsel zijn principes niet camoufleerde.
De heer Orsel: ‘Dat heb ik nooit gedaan!’
Dit was één der laatste raadsvergaderingen die Eppo Orsel bij woonde. Op 13 april
1937 werd hij opgevolgd door partijgenoot Schrik. Vanaf dat moment werd het in
de gemeenteraad van Oude Pekela heel wat rustiger.
Eppo verliet de gemeenteraad om privé-redenen. Hem was bij de fabriek waar hij
toen werkte een woning aangeboden, die hij vrij van huur kon betrekken. Onder één
voorwaarde: hij moest breken met de CPN. Dat was voor Eppo teveel gevraagd.
Hij weigerde het aanbod. Vervolgens kreeg hij zijn ontslag en raakte werkloos. Dit
gaf problemen binnen zijn gezin, dat toch al zoveel voor de goede zaak had moeten
laten. De familie vertrok naar Rotterdam waar Orsel werk kon vinden.
Van links naar rechts Nanko Bos, Herman van der Laan, Hendrik Vosdingh, Eppo Orsel,
Arie de Keijzer, Marinus Drent en Willem Kuiper. Ter gelegenheid van de geboorte van zijn zoon werd Eppo dit reuzenkrentebrood aangeboden. Op dit brood staat:
‘Ter eere van de jonge bolsjewist’.
Eppo bleef zichzelf trouw. Na het begin van de oorlog, waar hij het bombardement op Rotterdam meemaakte, raakte hij in illegale activiteiten verwikkeld. De mensen, met wie hij contact had, werden gearresteerd en Eppo vond het beter om te verdwijnen.
Zo keerde hij in 1942 terug naar Oude Pekela, waar hij huisvesting vond in een praam in het Pekelder Diep.
27 maart 1945, enkele weken voor de bevrijding, is hij op tragische wijze gestorven.
Rond de dertiende maart bracht hij met zijn zoon Rieks een schuit met stro naar Ceres.
In de sluis viel Eppo overboord, maar koppig als hij was werkte hij in zijn natte plunje door. Thuisgekomen werd hij ziek. Zijn val overboord had hem een dubbele longontsteking opgeleverd. Het was aan het eind van de oorlog, medicijnen waren er niet en hoewel dokter Boswijk deed wat hij kon, was Eppo niet te redden.
Zo kwam, op 43-jarige leeftijd, een eind aan het leven van een man die door een tijdgenoot werd gekenschetst als een wilde, woeste man met een groot hart.