Iets over de geschiedenis van de aardappel
De aardappel stamt uit Zuid Amerika en het ligt voor de hand dat zijn geschiedenis in Europa niet eerder kan beginnen dan na 1492, het jaar waarin Columbus Amerika ontdekte. Toen de Spanjaarden onder aanvoering van Pizarro in de jaren 1525 tot 1543 Peru en Chili veroverden vonden ze daar naast het vele goud ook de aardappel.
Ze maakten daar kennis met een voor hen vreemd voedsel. Het ligt voor de hand dat
de Spaanse schepen, die van de Nieuwe Wereld terugkwamen, in de vorm van
proviand deze aardvruchten hebben meegenomen.
Koning Philips II kreeg in 1565 een kist met aardappelen ten geschenke en het
verhaal gaat dat, toen paus Gregorius XIII ziek werd, Philips hem een hoeveelheid
aardappelen zond voor zijn herstel. Er zijn veel interessante verhalen over de verspreiding van de aardappel over Europa. In 1593, toen Clusius, een in Arras (Frankrijk) geboren plantkundige, tot hoogleraar in Leiden werd benoemd, deed de knol zijn intrede in Nederland. Langzaam verspreidde de aardappel zich vanuit Leiden over Nederland.
Over de invoer van de aardappel als volksvoedsel is betrekkelijk weinig bekend.
Omstreeks het midden van de 18e eeuw schijnt de aardappel in het gebied van de
Veenkoloniën te zijn ingevoerd. De grond bleek voor het nieuwe gewas uiterst geschikt en de gewonnen vrucht viel algemeen in de smaak.
Ze werden dan ook lange tijd uitsluitend voor de consumptie verbouwd.
In 1773 gebeurde dat al in zulke grote hoeveelheden dat de stad Groningen in dat
jaar een reglement vaststelde voor het verlaat in Meertenshoek, waarin werd vermeld dat van een schuit met aardappelen 15 stuiver moest worden betaald.
Er werden toen veel aardappelen naar Hamburg en Bremen uitgevoerd.
Later kwam de industriële verwerking van aardappelen: eerst voor de bereiding van alcohol en later tot ons aller bekende aardappelzetmeel, meestal kortweg,
maar ten onrechte, aardappelmeel genoemd.
ANDERHALVE EEUW AARDAPPELZETMEELINDUSTRIE
Inleiding
Het is zo’n anderhalve eeuw geleden dat de aardappelzetmeelindustrie tot bloei werd gebracht. Dit was het begin van een tijdperk, waarin de aardappel voor ons land, maar vooral voor de Veenkoloniën van zeer grote betekenis werd. In de eerste plaats was die aardappel van belang voor de landbouwers, de ontginners van de woeste gronden, maar daarnaast ook voor de fabrikanten, hun medewerkers en voor de mensen die zich hebben beziggehouden met de technische ontwikkeling van het produktieproces voor de aardappelzetmeel- en de derivatenfabrieken. Een geschiedenis van 150 jaar, vanaf het raspen van de aardappelen met handkracht (over een soort kaasrasp) tot een proces,
dat door de computer wordt gestuurd en gecontroleerd. Een periode waarin twee technische revoluties op aardappelzetmeelgebied hebben plaatsgevonden.
Een periode, die waard is te worden vastgelegd voor komende generaties.
De technische toepassing van produkten die zetmeel bevatten stamt al van een zeer vroege datum. Egyptische papyrusrollen, die naar schatting zo’n 5500 jaar oud zijn, bleken al zetmeellijm te bevatten. De Egyptenaren gebruikten dat zetmeel om het oppervlak van de papyrusrollen gladder te maken. Tarwebloem werd in verdund azijn verwarmd en opgelost en het aldus ontstane produkt werd op de rollen aangebracht,
die hierdoor eeuwenlang in goede staat bleven. We hebben hier te maken met de bereiding van de eerste, ons bekende zetmeelderivaten (Op basis van zetmeel,
via diverse processen gefabriceerde afgeleide produkten). Ook de Chinezen, de uitvinders van het papier, gebruikten hiervoor zetmeel, maar zij bereidden dit uit rijst.
In Europa duurt het tot de veertiende eeuw voor we kunnen spreken van het gebruik van zetmeel. Vooral wevers gebruikten het zetmeel voor het stijven van hun linnen.
Het waren met name de Hollanders, die dit produkt overal leverden.
Pas rond 1700 werd er op kleine schaal zetmeel uit aardappelen vervaardigd,
eveneens voor het stijven van linnen. Het zetmeel werd verder hoofdzakelijk gebruikt aan de grote vorstenhoven van Europa. Aan het hof gebruikte men dit meel vooral voor het ”witten” van het gezicht en van pruiken, wat toentertijd in de mode was.
Het zetmeel werd nog alleen op kleine schaal thuis bereid.
In de achttiende eeuw kwam een meer fabrieksmatige produktiewijze in opkomst.
Door het gebruik van eenvoudige raspen en zeven werd het zetmeel gewonnen.
Vooral in Pruisen werden de verbouw en verwerking van aardappelen sterk bevorderd, vooral door Frederik de Grote. De goede kwaliteit zetmeel, die uit deze
”aardknollen” kon worden gemaakt, was hier toen al bekend.
Uit dezelfde periode stammen ook de eerste verhandelingen over een rasp,
die door waterkracht werd aangedreven en over een betere en snellere methode
voor het uitzeven van het meel. De ontwikkelingen in de produktie van aardappelzetmeel kwamen heel voorzichtig op gang.
Pas aan het begin van de negentiende eeuw werden de eerste kleine fabriekjes in Nederland opgericht, onder andere in Renkum en Gouda.
Deze gebieden misten echter een aantal voorwaarden, die de Veenkoloniën wel konden bieden: de aardappelen werden hier al in grote hoeveelheden verbouwd, er was volop brandstof (turf) aanwezig en er waren uitstekende vervoersmogelijkheden (kanalen), zodat het eindprodukt ook gemakkelijk kon worden afgevoerd.
De eerste man die de produktie van aardappelzetmeel in deze regio ter hand nam was jonker Johan Hora Siccama van de Harkstede. Vier jaar later, in 1840, begon J.A. Boon
in Muntendam een aardappelzetmeelfabriek. Het was echter de 22-jarige domineeszoon
Willem Albert Scholten uit Loenen op de Veluwe, die de aardappelzetmeelindustrie hier tot grote bloei zou brengen.
Willem Albert Schotten
Willem Albert werd geboren in Loenen als zoon van een dominee. Zijn vader overleed toen Willem Albert twee jaar oud was. Zijn jeugd bracht de kleine Scholten door in Zutphen. Zijn moeder had graag gezien dat hij dominee was geworden,
maar Willem Albert vond de kring waarin een dominee zich bewoog, te klein.
Hoewel zijn gedachten uitgingen naar de militaire academie, volgde hij een opleiding tot onderwijzer en belandde tenslotte in de handel in manufacturen van zijn stiefvader.
Hij hield het hier evenmin lang uit, omdat hij zich ergerde aan ”de besluiteloosheid van de vrouwen op dit terrein”. Vervolgens kwam hij nog in dienst van een fabriek en handelszaak in verfwaren, maar zelf een fabriek bezitten leek hem het einde.
Hij maakte als reizend gezel voor de zaak een tocht naar Duitsland, maar benutte de reis ook om er achter te komen hoe men het beste verfwaren kon maken.
Het geld voor deze tocht had hij geleend. Hij werd onderweg nog overvallen, maar dank zij zijn revolver liep dit incident goed af. Bij een andere gelegenheid ging hij niet met de veerboot naar Amsterdam, maar liep hij over het ijs langs de vaargeul.
Zuinigheid met vlijt bouwt huizen als kastelen (en …..fabrieken) moet hij hebben gedacht.
Beide gebeurtenissen heeft W.A. Scholten laten afbeelden op schilderijen.
Het maken van verf bleek echter niet zo eenvoudig. Hij richtte zijn aandacht daarom op iets anders. Zijn oom Kleiboer, een welvarende boer in Tonden (een gehucht bij Zutphen), speelde daarbij een belangrijke rol. Op de boerderij van zijn oom maakte Willem Albert op 18-jarige leeftijd voor het eerst zelf aardappelzetmeel. Hij nam vervolgens een “arbeider” met de naam Den Broeker in dienst die de rasp moest draaien en stelde een jongen aan die de aardappelen op de rasp moest gooien en aandrukken. Hij stond zelf aan de wastrommel. Wanneer ze dan na een hele dag werken zeven halve mudden in meel hadden omgezet mochten ze niet mopperen.
In 1839, toen hij 20 jaar was, bouwde hij een fabriekje in Warnsveld en hiermee werd de jonge Scholten fabrikant van verfstoffen, aardappelzetmeel en sago. De produktie van verfstoffen mislukte. Het recept voor zetmeel en sago, dat Willem Albert van een Duitse oud-fabrieksarbeider voor tien gulden en een paar borrels had gekocht, bleek een betere investering. Het fabriekje brandde echter na twee jaar af. Inmiddels was hem ter ore gekomen dat De Bakker, een fabrikant van aardappelstroop, de aardappelen voor zijn bedrijf ”De Oorsprong” in Oosterbeek uit het Noorden haalde. De Bakker verwerkte toen
zo’n 30.000 mud aardappelen. Volgens de berekeningen van W.A. Scholten was
het veel goedkoper om een fabriek in het noorden te bouwen.
In het voorjaar van 1841 reisde hij met de trekschuit naar het Noorden, maar hij zag in de kanalen alleen bruin, veenachtig water. Dit water was niet geschikt voor de produktie van zetmeel. Hij kwam op het laatste moment echter in contact met een schipper, die hem vertelde van het heldere water in het Zuidlaarder- en het Foxholster meer.
Scholten ging kijken, hij kocht meteen grond en bouwde er een fabriekje.
Hier begon hij het werk met een paard in de rosmolen, omdat een stoommachine van vier duizend gulden te duur was. Vanaf 1842 produceerde hij aardappelzetmeel en stroop in zijn fabriek in Foxhol, genaamd ”Eureka”. In 1847 huwde hij Klaziena Sluis (waar later Klazienaveen naar werd genoemd), dodhter van een graanhandelaar.
Zij nam de boekhouding van hem over, een zwak punt van Scholten.
Ondertussen draaide de fabriek steeds beter. In 1850 kwam toch de eerste stoommachine. Produceerde men in Tonden nog 7 halve mudden, in Warnsveld maalde men met twee man al 16 tot 18 mud per dag. In Foxhol werd met een paard 40 tot 50 mud verwerkt. Er kwam al snel een tweede paard bij en tenslotte werkten er 12 paarden tegelijk en stonden er 28 op stal. Scholten had al een ploegendienst,
maar wel één voor paarden. Er waren natuurlijk ook tegenslagen.
Zo moest hij zijn revolver (die hem op zijn reis in Duitsland zulke goede diensten had bewezen) en zijn horloge in de stad belenen om de arbeiders te kunnen betalen.
Er waren ook ongelukken in de fabriek.
Blijkbaar waren er tóen ook vrouwen voor hem werkzaam, want ene
Jantje Vos raakte haar arm kwijt door het “drijfwerk” in de fabriek.
In 1872 bezat hij negen aardappelzetmeelfabrieken, die in capaciteit varieerden van
80 tot 9000 mud per week. Zo’n 200 aardappel- en turfschepen zorgden voor de
aan- en afvoer. Scholten had zo’n 800 werklieden in dienst.
Tot zijn activiteiten behoorden ook nog een moutwijnfabriek in Sappemeer en
een kandijfabriek in Groningen met 90 werklieden.
Tijd voor hobby’s of ontspanning gunde hij zich nauwelijks.
Alleen op 28 augustus, de viering van het Gronings Ontzet, maakte hij tijd vrij voor een gezamenlijke maaltijd met zijn kantoorpersoneel. Men bracht dan een bezoek aan het concerthuis en de harddraverij en men keek naar het vuurwerk.
Dan werd er wijn geschonken en werd er tot diep in de nacht gezongen en gedanst.
Op zijn zilveren bruiloft in 1872 kreeg hij de beleende revolver, die hem eens het leven had gered terug. Op zijn zeventigste verjaardag werd grote aandacht besteed aan het feit dat hij 50 jaar fabrikant was. Enkele jaren later, in 1892, overleed Willem Albert Scholten,
die weliswaar niet de eerste, maar wel de grootste fabrikant van aardappelzetmeel was.
Fabrieken, fabrieken, fabrieken……………..
Vanaf 1839 tot nu toe hebben er meer dan vijftig(!) aardappelzetmeelfabrieken bestaan. Ondernemers wilden op deze wijze geld of naam maken of zagen dat iemand anders – velen keken uiteraard naar W. A. Scholten – op dit terrein snel succes wist te halen.
Later volgde de oprichting van de ”boerenfabrieken” of coöperaties.
De meeste van deze fabrieken zijn inmiddels allang weer gesloten.
Het overlijden van de eigenaar, geldgebrek, brand, fusies of milieuproblemen vormden de belangrijkste oorzaken voor al die bedrijfssluitingen.
Wat de produktie van aardappelzetmeel betreft, zijn er momenteel nog drie fabrieken continu in bedrijf tijdens de zogenaamde Campagne.
De verwerking van aardappelen tot zetmeel is in ons land begonnen in Gouda.
Hier werd het zetmeel weer omgezet in stroop. De Rus Kirchhoff had in 1811 namelijk ontdekt dat je uit zetmeel glucose kon maken. Jacobus Hendrikus van Wetering bouwde op deze vinding voort en kreeg in 1819 een vergunning om in Gouda een stroopfabriek te beginnen. Dit werd de Goudsche Siroopfabriek. In 1941 werden de rechten voor dit produkt gekocht door ”Duintjer, Wilkens, Meihuizen en Co” in Veendam.
In de fabriek ”de Oorsprong” van Bakker in Oosterbeek (het grote voorbeeld voor W.A. Scholten), werd al tijdens de Franse overheersing (1812) stroop uit suikerbieten gemaakt.
Later werd de stroop uit aardappelzetmeel gemaakt.
De aardappelen die hiervoor nodig waren liet Bakker vanuit het noorden aanvoeren (1833-1852). In het Noorden was de fabriek van J.A. Boon in Muntendam de eerste. Tussen 1840 en 1852 werden hier aardappelzetmeel en stroop geproduceerd.
Daarna breidde het aantal fabrieken in deze regionen zich gestaag uit.
Word vervolgd…..